Componisten portretten

PERGOLESI

 

PERGOLESI, GIOVANNI (1710 – 1736): BEGIN KOMISCHE OPERA

 

 

 

Hoewel hij tijdens zijn korte leven slechts een matig succesvolle componist was, zorgde hij met twee werken voor een grote postume roem en gaf hij een duidelijke, belangrijke draai aan de vocale muziek uit de achttiende eeuw.

 

Dat eerste werk, La serva padrona, was een van de eerste voorbeelden van een geslaagde komische opera of opera buffa waarin de figuren waren ontleend aan het dagelijkse leven. Pergolesi die bij Durante studeerde en als violist was opgeleid, werkte voornamelijk in Napels als maestro di cappella van de prins van Stigliano (1732) en de graaf van Maddaloni (1734) waar zich een operastijl had ontwikkeld waarin de nadruk lag op de schoonheid en de virtuositeit van de solistische stemmen, wat vaak ten koste ging van de dramatische samenhang en eenheid.

 

Met La serva padrona, een werk uit 1733 dat oorspronkelijk als kort intermezzo werd uitgevoerd tussen de bedrijven van zijn opera seria Le prigionier superbo introduceerde hij een naturalistischer aspect. Veel succes bracht hem dat niet. Ook de voor Rome geschreven opera seria L’Olimpiade uit 1735 heeft weinig sporen nagelaten. Wel succesvol schijnt Livietta e Tracollo, beter bekend als La contadina astuta uit 1734 te zijn geweest.

 

De echte beroemdheid, deels beruchtheid kwam pas na zijn dood toen een uitvoering in Parijs in 1752 een heftig theoretisch debat ontketende over de respectievelijke merites van Pergolesi’s opera buffa tegenover de veel formeler en serieuzer Franse opera: de zogenaamde ‘Querelle des bouffons’. Pergolesi heeft ook tijden lang te lijden gehad onder het feit dat hij het slachtoffer was van vervalsers die apocriefe werken onder zijn naam uitgaven. Zijn fluitconcerten zijn bijvoorbeeld zeer omstreden, maar het bekendste voorbeeld vormen de 6 Concerti armonici die in 1740 werden gepubliceerd, maar die in werkelijkheid van de Nederlandse graaf Unico van Wassenaer (1692-1766) bleken te zijn.

 

Met het tweede werk, het Stabat mater uit zijn sterfjaar 1736, introduceerde hij een nieuwe stijl in de kerkmuziek waarin emotionele directheid werd gecombineerd met een elegante, gracieuze expressie. In beide werken belichaamde de componist een progressieve tendens waarvan de filosoof Jean-Jacques Rousseau de grote voorvechter was. Hij omschreef het begin van het Stabat mater als “het volmaaktste en ontroerendste dat ooit uit de pen van een musicus vloeide”.

 

Het is verstandig om La serva padrona als gewaarschuwd mens te benaderen. Sommige aria’s zijn heel charmant en mooi (en klinken vaak erg Mozartiaans), maar ruim een derde van het werk wordt in beslag genomen door recitatieven. Het relaas gaat over een tiranniek dienstmeisje (Serpina) haar oudere, rijke werkgever (Umberto) verleidt om met haar te trouwen door zich te vermommen als een andere bediende (Vespone) die de rol van haar eigenlijke minnaar heeft. Voor een groot deel zijn de komische effecten te danken aan het feit dat Vespone een zwijgende rol is wat aanleiding geeft tot de nodige misverstanden.

 

De persoonstekening is simpel maar levendig en de primaire gevoelens komen fraai uit. Zo is Serpina’s ‘Stizzoso, mio stizzoso’ vol berekenende slimmigheid en een goed voorspel voor haar aria ‘A Serpina pensere’ uit de tweede akte waar ze laat blijken niet de beroerdste te zijn. De opera eindigt met een fraai ensemble waarin Umberto tenslotte van zijn liefde getuigt en Serpina haar overwinning viert.

 

Het Stabat mater is Pergolesi’s meesterwerk: de prachtige Middeleeuwse tekst die gaat over het lijden van de maagd aan de voet van het kruis maakte kennelijk veel emoties los in de componist en hij geeft daar muzikaal blijk van door ook voor lange pauzes en dissonanten in te lassen. Dat het werk nogal het karakter van een opera heeft, komt mede omdat Pergolesi afzag van een koor om zo de tekst via solostemmen – sopraan of alt, eventueel altus - of in duetvorm alle aandacht te kunnen schenken. De muziek is heel geschakeerd en de dominante stemming getuigt van leed en smeekbeden hoewel er ook levendiger gedeelten zijn.

 

Verder liet Pergolesi andere gewijde muziek na, bijvoorbeeld een Magnificat en een paar Salve regina’s naast wat kamercantates, duetten en een paar instrumentale stukken.

 

Volgens de legende was dit de laatste compositie van Pergolesi voordat hij vermoedelijk aan tuberculose stierf in het Franciscaner klooster in Pozzuoli bij Napels.

 

 

 

Selectieve discografie

 

Stabat mater; Salve regina in c. Emma Kirkby en James Bowman met de Academy of ancient music o.l.v. Christopher Hogwood. Oiseau Lyre 425.692-2. 1988

 

Stabat mater. Gemma Bertagnoli en Sara Mingardo met Concerto Italiano o.l.v. Rinaldo Allesandrini. Opus 111 OPS 30-160. 1998

 

Stabat mater; Salve regina in a en in f. Andreas Scholl en Barbara Bonney met Les talens lyriques o.l.v. Christophe Rousset. Decca 466.134-2. 1998

 

La serva padrona; Livetta e Tracollo. Nancy Argenta, Werner van Mechelen, Patricia Biccire, Donato di Stefano met La petite bande o.l.v. Sigiswald Kuyken. Accent ACC 96123D. 1996