Componisten portretten

PFITZNER

 

PFITZNER, HANS (1869 – 1949): OMSTREDEN GEDRAG

 

 

 

Het Derde Rijk met zijn Blut und Boden theorie hielp netjes de reputatie van Hans Pfitzner om zeep. Hoewel hij zichzelf liefst beschouwde als een apolitiek iemand, hield hij er antisemitische en nationalistische opvattingen op na die hij niet onder stoelen of banken stak. Precies wat de Nazi’s van hem verwachtten en hij heeft zich en zijn naam zonder enig bezwaar graag laten gebruiken.

 

Pfitzners zelfbewust Wagneriaanse muziek werd geprezen omdat deze het beste in de Duitse tradities zou belichamen en Pfitzner werd ook gebruikt als stok om de in ongenade gevallen (en  met een Joodse vrouw getrouwde) Richard Strauss te slaan toen deze in ongenade was gevallen. Zijn koorwerken Von Deutscher Seele en Das dunkle Reich werden gebruikt voor de muzikale Nazi propaganda, paradevoorbeelden van het goede in de Germaanse (dat wil zeggen Arische) traditie. Het is makkelijk in te zien dat na de Tweede Wereldoorlog Pfitzners muziek werd beschouwd als niets meer dan een weerspiegeling van Edelgermaanse megalomanie ondanks pleitbezorgers voor Pfitzner als de (Joodse) dirigent Bruno Walter.

 

De ironie van het lot wil dat uitgerekend deze trotse Duitse componist in Moskou werd geboren waar zijn vader als violist werkzaam was. Als kind verhuisde hij naar Frankfort waar hij tot 1890 aan het conservatorium studeerde. Daarna ging hij vanaf 1892 les geven in Koblenz. Onderwijs geven en dirigeren beheerste zijn leven gedurende de volgende twintig jaar. Maar Mahler dirigeerde intussen wel twee van zijn opera’s in Wenen en zijn vroege symfonieën, kamermuziek en liederen werden her en der ook uitgevoerd.

 

Maar zijn status als belangrijke componist werd pas in 1917 definitief bezegeld met de eerste uitvoering van zijn muziekdrama Palestrina. Inderdaad: Bruno Walter dirigeerde toen. Het werk was een mooi blijk van de romantisch-conservatieve richting in de muziek, een manifest tegen het radicalisme van Schönberg en Busoni die door Pfitzner later werd aangevallen in een reactionair essay met de titel: “De nieuwe esthetiek van de muzikale impotentie”.

 

Geen wonder dat zijn carrière bloeide in de Nazitijd maar op haast pathetische wijze eindigde. Aan het eind van de oorlog ging zijn huis in München bij een geallieerd bombardement verloren en in 1946 vond de president van het Weens filharmonisch orkest uit medelijden een woning in Wenen waar hij met ondersteuning van het orkest zijn laatste levensjaren in vergetelheid geraakt sleet.

 

Palestrina ontstond in de jaren 1912 tot 1915 toen Pfitzner directeur was van de opera in Straatsburg; het werk kan nog steeds gelden als zijn beste en succesvolste. Het geheel speelt in 1563 en gaat over een legendarisch incident in het leven van de componist Palestrina die op instigatie van kardinaal Borromeo de polyfonische traditie redde met het componeren van zijn Missa papae Marcelli, een werk dat voor het concilie van Trente aantoonde dat de Rooms Katholieke kerk de opmars van het Protestantisme kon stuiten met behulp van prachtige polyfonische muziek.

 

Het gaat om een vrij lang, volhardend serieus werk waarin Pfitzner er wel heel goed in slaagde om de concentratie gedurende de drie aktes op peil te houden door Wagneriaanse middelen toe te passen. Ook de orkestratie is uitgesproken Wagneriaans, net al Pfitzners uitgebreide mystieke passages, het dissonante contrapunt en de breed uitgesponnen melodieën.

 

Als ware Wagneriaan schreef hij ook zijn eigen libretto nadat hij twee jaar onderzoek had gedaan naar de geschiedenis van het Concilie van Trente. Logisch haast dat ook muzikale motieven uit de Missa papae Marcelli een plaatsje vonden in het werk. Daarmee onderstreept hij zijn opvatting dat het hier in wezen gaat om een esthetisch manifest van een pleitbezorger van het geloof, gericht tegen de filistijnen, modernisten en vernieuwers.

 

Van Pfitzners in totaal vijf opera’s is dit vrijwel de enige die incidenteel nog wordt opgevoerd, al bestaat (op Capriccio) nog wel een opname van zijn eerste opera, Der arme Heinrich. Interessant zijn verder hooguit nog de beide strijkkwartetten en de vele liederen.

 

 

 

Selectieve discografie

 

Voorspelen 1e , 2e en 3e akte Palestrina; ‘Liebesmelodie’ uit Das Herz; Ouverture Das Kätchen von Heilbronn. Orkest van de Deutsche Oper Berlijn o.l.v. Christian Thielemann. DG 449.571-2. 1995

 

Liederen. Julie Kaufmann, Christoph Prégardien, Andreas Schmidt e.a. met Rudolf Jansen. CPO CPO 999.364-2. 1999

 

Palestrina. Nicolai Gedda, Dietrich Fischer-Dieskau, Gerd Nienstedt, Karl Ridderbusch, Bernd Weikl, Helen Donath, Brigitte Fassbänder e.a. met koor en orkest van de Beierse omroep o.l.v. Rafael Kubelik. DG 427.417-2 (3 cd’s). 1973