PROKOFIEV, SERGE (1891 – 1953): ESTETISCHE SUCCESREGRESSIE
Hoewel hij in zijn jonge jaren werd beschouwd als een onmogelijke avant-garde componist behoort Prokofiev in wezen gewoon tot dezelfde grote traditie van de Russische muziek als Tschaikovsky en Moessorgsky. Een traditie waarin de geschiedenis van dat grote land doorklinkt.
Zijn bekendste werken zijn geschreven in een onmiddellijk herkenbare stijl die een progressieve techniek verzoent met een melodische directheid en zij behoren tot de genietbaarste twintigste eeuwse composities.
Zijn royale oeuvre omvat zo ongeveer elk genre wat des te opmerkelijker is omdat zijn creatieve impulsen merkwaardig genoeg niets te lijden hadden onder de dogmatische onderdrukkingen van het Sovjet Stalinisme voor, tijdens en na de Tweede Wereldoorlog.
Prokofiev werd geboren in de Oekraïne op een landgoed dat werd beheerd door zijn vader die agronoom was. Al gauw toonde hij als kind te beschikken over een groot pianistisch en later ook een uitgesproken compositorisch talent. Aanvankelijk had hij sinds 1902 les van Glier, maar in 1904 mocht hij naar het conservatorium in St. Petersburg waar hij compositieles kreeg van Rimsky-Korsakov, Liadov en Tscherepnin.
Zijn betrekkelijke jeugd en zijn overdreven aandoende zelfvertrouwen veroorzaakten veel animositeit en met name de conservatieve Glazoenov werd een van zijn tegenstanders. Tscherepnin en Miaskovsky echter ondersteunden hem en moedigden hem aan om zich te verdiepen in Scriabin, Debussy en Richard Strauss. Als pianist debuteerde hij in 1908 en al gauw ging hij door voor een onbegrijpelijk en ultramodern enfant terrible, een beeld dat hij maar al te graag cultiveerde. Zijn buitensporigheid in zijn eerste pianowerken en later in het extravagant geachte eerste pianoconcert en daarna het omineuze tweede trokken veel aandacht.
In 1914 verliet hij het conservatorium waar hij zich onderdrukt had gevoeld en reisde na zijn afstuderen naar Londen waar hij werken van Stravinsky hoorde en een balletopdracht van Diaghilev kreeg. Stravinsky’s muziek maakte grote indruk op hem en Diaghilev toonde veel vertrouwen in hem. Maar het daaruit voortgevloeide werk, Ala en Lolly werd geweigerd. Wel werd het materiaal later gebruikt in de Scythische suite die bij de eerste uitvoering in Rusland in 1916 een schandaal veroorzaakte. Een tweede balletpoging voor Diaghilev, Chout, werd tengevolge van de Eerste Wereldoorlog en de Russische revolutie vertraagd en werd pas in 1921 op het toneel gebracht.
Intussen ontwikkelde Prokofiev zich gestaag verder in verschillende richtingen. In 1917 had hij voor het Marijinsky theater in Sint Petersburg een nieuwe opera voltooid op het gegeven van Dostojevsky’s Speler. Ook dat werk onderging eerst nog een herziening voordat het pas in 1929 in Brussel zijn première beleefd. Het betrof een hevig geëngageerde studie in obsessie die mijlenver af stond van de hilarische fantasie van zijn ongeveer gelijktijdig voor de opera in Chicago geschreven, relatief simpele opera De liefde der drie sinaasappelen. Het werk werd in 1919 afgerond en ging in 1921 in première. De aard van dit tweetal werken stond ook weer nauwelijks in directe relatie met de eerste of klassieke symfonie die een wat zelfbewuste, maar geslaagde poging was om een laat achttiende eeuws werk te schrijven. En op zijn beurt contrasteerde die ‘droge’ symfonie weer met het eerste vioolconcert uit dezelfde tijd en in dezelfde toonaard. Verder waren er nog pianosonates die waren gebaseerd op aantekeningen in oude notitieboekjes; veel avontuurlijker, ironischer waren dan weer de Visions fugitives. Alles heel divers materiaal uit de jaren 1915-1919. Maar mèt het derde pianoconcert (1917/21) wel stof waarmee hij de nodige populariteit won.
Tot besluit van die productieve tijd verliet Prokofiev aan het eind van de Eerste Wereldoorlog Rusland om met de Trans Siberische spoorweg via Japan eerst zijn heil te zoeken in de V.S. en daarna vanaf 1920 in Frankrijk. Hij dacht slechts een paar maanden weg te blijven, maar het werden jaren.
Een succesvolle tournee door de Sovjet Unie in 1927 waarvan zorgvuldig een dagboek is bijgehouden zorgde dat Prokofiev zich niet van zijn vaderland vervreemde. Zijn productiviteit stagneerde even terwijl hij aan zijn opera De vurige engel – een intense, symbolistische fabel over goed en kwaad werkte. Tot een volledige opvoering van dat werk kwam het pas na zijn dood in 1954 in Parijs, maar hij verwerkte veel van dat materiaal in zijn derde symfonie.
Vervolgens bracht hij de heftige, zware en mechanistische elementen in zijn muziek tot een climax in de tweede symfonie en in het ballet Le pas d’acier. Een stuk vriendelijker klinkt dan weer het volgende ballet, L’enfant prodigue. Maar het barbaarse en het lyrische bleven dominante uitersten en alternatieven in zijn werk en pas in de jaren dertig ondergingen ze iets van een fusie. In die tijd verzoende Prokofiev zich ook met de Sovjet Unie.
De hernieuwde relatie verliep aanvankelijk wat aarzelend, maar intussen was zijn impuls om in het Westen te blijven geleidelijk zover afgezwakt dat hij in 1936 besloot om zich definitief met zijn vrouw Lina (een zangeres) en zijn beide zonen in Moskou te vestigen. Het grote, door het Bolshoi theater bestelde ballet Romeo en Julia moest tot 1938 wachten voordat het niet eens in Moskou, doch in Brno in première ging. Pas veel later ging het deel uitmaken van het standaard Sovjet repertoire. De thema’s uit dit ballet – agressie en romantische liefde – keren terug in de filmmuziek bij Eisensteins Alexander Nevsky. Verder hield hij zich aanvankelijk bescheiden bezig met het componeren van wat liederen, toneelmuziek, een patriottische cantate en muziek voor kinderen in de vorm van Peter en de wolf (1936).
Achteraf bezien was Prokofiev op een ongunstig moment naar de Sovjet Unie teruggekeerd want de repressie was op zijn hevigst en de dwang om mee te doen aan het socialistisch realisme het grootst. Zijn eerste ambitieuze werk om aan die voorwaarde te voldoen was de opera Semyon Kotko en die had geen gunstig onthaal. Gelukkig was Prokofiev teruggekeerd tot het schrijven van eenvoudiger, direct aansprekende werken, maar hij had het niettemin moeilijk met het regime. Ook zijn huwelijk strandde. In 1939 ontmoette hij de hoogst intelligente jonge Mira Mendelsohn en trok hij bij haar in. Voor Lina waren de consequenties afschuwelijk. Ze werd gearresteerd op beschuldiging van spionage en bracht jarenlang door in Siberische werkkampen.
Bij het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog werd Prokofiev echter waarschijnlijk wel echt gemotiveerd om passende vaderlandslievende muziek te schrijven. Dat blijkt misschien nog niet zozeer uit een cyclus van drie ‘oorlog’ pianosonates (no. 6-8), de filmmuziek bij Ivan de Verschrikkelijke, het ballet Assepoester en de vijfde symfonie, maar wel uit de opera Oorlog en vrede naar Tolstoi. Een werk dat hem weer in de gelegenheid stelde om die twee genoemde uitersten van zijn muzikale genie te uiten.
Met deze en vroegere werken kon de componist bogen op een schijnbaar heel prominente en onaantastbare positie in het Russische muziekleven na de oorlog, maar in 1948 werd duidelijk dat zijn positie minder zeker was dan hij dacht. Het Centraal Comité van de communistische partij hield een bijeenkomst waarop Prokofiev, Shostakovitch en vele anderen werden beschuldigd van ‘formalisme’, een algemene term die sloeg op alle muziek die geen directe nuttige functie had. De afgedwaalde componisten werden beschuldigd van ‘antidemocratische tendensen die strijdig zijn met de Sovjet bevolking en de artistieke smaak’. Ze werden ver0oordeeld omdat ze muziek schreven die ‘grote overeenkomst vertoont met de geest van eigentijdse modernistische bourgeois muziek uit Europa en Amerika’. Ondubbelzinnige excuses werden geëist van alle ‘overtreders’. Het gevolg van deze farce was natuurlijk dat de animo om überhaupt nog te componeren en nieuwe risico te lopen bij velen totaal verdween.
In 1946 had Prokofiev wiens gezondheid toch al fragiel was zich op het platteland gevestigd en daar ging de compositieijver inderdaad als een nachtkaars uit. Toch schreef hij nog zijn Symfonie-concert (een recycling van het eerste celloconcert uit het midden der jaren dertig voor de jonge Rostropovitch) en de fijnzinnige, helaas nogal verkeerd begrepen zevende symfonie – een bondig werk dat sterk afwijkt van zijn epische voorgangers.
Deze laatste werken kunnen worden beschouwd als een kalm coda van een groots oeuvre. Zelfs zijn dood op 5 maart 1953 werd overschaduwd door het gelijktijdige overlijden van Stalin.
Hier nog wat gedetailleerder commentaar bij zijn belangrijkste werken.
Symfonieën
Prokofievs zeven symfonieën omspannen de jaren 1916 tot 1952. Ze beginnen met het gekruide neoclassicisme van de eerste, vervolgen met de extreme dissonanten van de tweede en de toneelmuziek die de basis vormt van het volgende tweetal. Veertien jaar scheiden de eerste versie van de vierde symfonie die het ballet De verloren zoon als uitgangspunt heeft van de vijfde – een heel ander soort werk waarin de componist trachtte op zijn manier aan de eisen van de regeerders te voldoen. Het Werk is minder simplistisch optimistisch als de oorspronkelijke kritiek wilde doen geloven, maar zal een groter publiek beter bevallen dan de sombere zesde. Het zevende en laatste werk uit de cyclus leidde tot de meeste misverstanden. Het gaat allerminst om een ‘kindersymfonie’ maar toont de ervaren componist die de treurigheid van zijn laatste levensjaren relateert aan een muziektaal die teruggrijpt op Tschaikovsky en Rimsky-Korsakov.
Het toegankelijkste werk uit deze reeks is de niet meer dan zo’n twintig minuten durende eerste symfonie, een melodieuze hommage aan Haydn en Mozart die ten onrechte soms wordt gelijkgeschakeld met het neoclassicisme van Stravinsky. Prokofiev was hem trouwens voor. Hij omschreef het elegante werk als volgt als: “een symfonie in de stijl van Haydn….indien Haydn momenteel nog zou kunnen componeren, dacht ik, zou hij in eigen stijl verder gaan maar wel nieuwe ideeën symfonie in de stijl van Haydn….indien Haydn momenteel nog zou kunnen componeren, dacht ik, zou hij in eigen stijl verder gaan maar wel nieuwe ideeën bieden. Zo’n symfonie wilde ik schrijven. Ik gaf hem de naam Symphonie classique om te beginnen omdat hij zo eenvoudig is, maar ook in de geheime hoop dat ik de filistijnen zou kunnen irriteren en met de even geheime wens dat het werk echt klassiek zou worden”. Aan het werk werd in 1916 begonnen en werd in 1917 in een idyllische Russische omgeving, ver van alle oorlogscentra, voltooid. Een jaar later, kort voordat de componist via Japan naar Amerika reisde, ging het in première. Zelden klonk een stuk twintigste eeuwse muziek zo transparant en zorgeloos.
Aan zijn derde symfonie begon Prokofiev in 1928 te werken, op het moment toen het werk aan de stekelige en vrijpostige opera De vurige engel stagneerde. Die opera was gebaseerd op een door Bryosov aan een novelle over bezetenheid door de duivel in Middeleeuws Duitsland. Geen wonder dat de symfonie heel intens felle muziek bevat: de zware geseling uit de opera werd de climax uit het eerste deel; de griezelige afwachting van demonische inbreuken werden de basis van het tweede deel. De opstand van de geesten werd omgezet in een echt avant-garde scherzo en het verpletterende slot van de tweede akte van de opera werd de finale.
“Grandioze massa’s gapen stomverbaasd en vallen omver alsof het ’t einde van de wereld is” noteerde Sviatoslav Richter als zijn eerste indrukken. Goed uitgevoerd is de symfonie even angstaanjagend als de opera.
Na de eerste symfonie maakt de vijfde de meeste aanspraak op populariteit. Prokofiev begon aan dit werk toen de oorlog zijn einde naderde en de overwinning van de Geallieerden zeker leek. Hij beweerde dat hij het werk zag als ‘een symfonie over de grootheid van de menselijke geest, een loflied op de vrije en gelukkige mensheid’. Dat is uiteraard Sovjettaal en de muziek is veel dubbelzinniger.
Een breed opgezet epos in Sovjetstijl dat zich lijkt te wapenen voor een strijd fungeert als eerste deel. Het wordt gevolgd door een duister satirisch scherzo; na een klaagzang die is gebaseerd op een thema uit Prokofievs filmmuziek bij een nooit gerealiseerde film Schoppenvrouw als langzame deel. De finale vernietigt alle illusies over een vrolijke feestviering. De première in Moskou was 13 januari 1945 een groot succes en het werk heeft steeds repertoire gehouden.
De zesde symfonie uit 1947 is een verlate reactie op de oorlogsjaren en ook een kroniek van Prokofievs slechter geworden gezondheid. Het is een heel gedurfd werk alleen al om de getoonde persoonlijke gevoelens. Het is een muziek die net als de ongeveer gelijktijdig geschreven symfonieën en strijkkwartetten van Shostakovitch diverse betekenislagen tegelijk heeft. Het largo bijvoorbeeld heeft een heel triest begin dat vervolgens overgaat in een lyrischer vervolg. Daarna komt de finale met zijn onstuimig stampende energie als een grote verrassing. Maar die montere stemming wordt niet volgehouden en er komen steeds meer waarschuwingssignalen tot de levendige sfeer implodeert. Het einde is verpletterend en het is dan ook geen wonder dat Prokofiev op grond hiervan in 1948 werd beschuldigd van ‘formalisme in de muziek’.
Andere orkestwerken
Het grootste deel van de verdere orkestwerken van Prokofiev bestaat uit suites uit zijn opera’s, balletten en filmpartituren. Een reeks werken die zijn gouden greep als theaterman illustreert. De selecties gaan van een twaalftal deeltjes uit zijn eerste door Diaghilev ten tonele gebrachte ballet Chout tot ruim een kwartier muziek uit De liefde der drie sinaasappelen.
Prokofievs aanpassingen voor de concertzaal komen niet steeds neer op wat simpel knip en plakwerk, maar met name de suites uit Romeo en Julia brachten de nodige herorkestraties en nieuwe verbindingsschakels met zich mee.
Prokofievs eerste opdracht om filmmuziek te schrijven kwam voorjaar 1933 van producent Feinzimmer. Die had passende muziek nodig bij het satirische verhaal over een officier die alleen op papier, maar niet in werkelijkheid bestond. Een kolfje naar Prokofievs hand!
Een kostelijke Parijse zomer lang werkte hij aan deze geestige partituur die niet ten onrechte tot zijn frivoolste werken behoort. De symfonische suite begint met de ‘geboorte’ van Kijé, gevolgd door een romance en twee deeltjes die graag en vaak – al is het maar in tv reclame – worden geciteerd: de trouwmars en de beroemde Troika. Het verhaal eindigt spottend triest met de begrafenis van de luitenant.
Het ballet Romeo en Julia is een van Prokofievs beste werken. De omvang van het werk en het emotionele bereik ervan kennen huns gelijke nauwelijks in de balletwereld en geen andere componist wist Shakespeare’s tragedie zoveel inhoud en kracht te verlenen. Wat Shakespeare betreft, komt alleen Verdi met Falstaff en Otello in de buurt.
De componist had het lang moeilijk met het eind van het werk, want zoals hij zei: “levende mensen kunnen dansen, stervende niet”. Zoals Rossini dat met Otello deed, zo paste daarom ook Prokofiev het einde aan zodat Romeo net op tijd verschijnt om onheil te voorkomen waarmee het ballet zijn happy end krijgt. Maar hij moest zijn opvatting aanpassen omdat de choreografen het verhaal tot het bittere eind wilden volgen waardoor Julia langer nodig heeft om te sterven dan Shakespeare voorzag.
In januari waren in de Sovjet Unie de eerste tekenen dat het afgelopen moest zijn met de avant-garde als gevolg van Stalins boze reactie op Shostakovitch’ Lady Macbeth van Mtsensk. Prokofiev was heel teleurgesteld over de kleinerende ontvangst die zijn Romeo en Julia ten deel was gevallen en hij voelde de hete adem van de censuur al in zijn nek bij De speler en Le pas d’acier. Misschien uit wanhoop brodeloos te worden besloot hij stukjes voor kinderen te gaan schrijven.
Peter en de wolf is een van de meesterstukjes die speciaal voor kinderen zijn geschreven. Het verhaaltje is doodsimpel en werd door de componist zelf geschreven. Het gaat tenslotte over de vangst van een boze wolf door een ondeugend jochie. Alle hoofdfiguren – tot een eend, een kat en Peters opa aan toe – zijn vertegenwoordigd door een thema van een eigen orkestinstrument. Het muzikale verhaal is heel charmant en leerzaam voor jong en oud.
Alexander Nevsky is het gevolg van een bezoek dat Prokofiev in 1938 bracht aan Hollywood om daar te technieken bij het schrijven van filmmuziek te bestuderen. De eerste vrucht van deze studie was een opdracht van de Sovjet filmer Sergei Eisenstein die een film wilde maken over de strijd op de bevroren rivier Newa tussen het Russische leger van Alexander Nevsky en een Zweedse invasiemacht.
De samenwerking tussen Eisenstein en Prokofiev was ideaal. Ze naderden elkaar vanuit twee heel verschillende werelden, maar begrepen elkaar onmiddellijk. De climax uit Eisensteins film is inderdaad die beroemde strijd op het ijs waarvoor Prokofiev de muziek schreef aan de hand van Eisensteins verloop van het verhaal. De verfilming werd aangepast aan de muziek en het resultaat is een pakkende synthese van beeld en geluid waarin de geleidelijk oplopende spanning tot een briljante climax leidt wanneer het ijs breekt en de Zweden verdrinken.
Voor concertgebruik arrangeerde Prokofiev de soundtrack opnieuw en maakte er een dramatische cantate van (“Sta op, dapper en vrij volk, verdedig ons mooie vaderland!”). Dat werk eindigt met Nevsky’s triomfantelijke intocht in de stad Psov.
Concerten
Het zal geen verbazing wekken dat de piano Prokofievs eerste kandidaat was om ingezet te worden als concertant instrument. Hij produceerde daarmee het ideale vehikel voor zijn eigen gewaagde virtuositeit. De vioolconcerten zijn poëtischer van aard en alleen de overgang van een direct aansprekende lyriek en groteskerie van het eerste naar het donkerder getinte tweede vioolconcert markeren een richtingsverandering.
Naarmate hij zelf minder als vertolker van eigen werk optrad, ging een nieuwe generatie pianisten hem inspireren en waar Sviatoslav Richter profiteerde van een groeiende intimiteit bij de pianosonates, dwong cellist Mstislav Rostropovitch de oudere Prokofiev om nog eens te kijken naar het gortdroge en hoekige celloconcert uit 1938. Zo ontstond het Symfonie-concert, als een laatste opbloei van het genie in zijn laatste, door Stalin c.s. verpeste jaren.
Eigenlijk is het merkwaardig dat Prokofievs vijf pianoconcerten niet vaker worden gespeeld want ze behoren tot de meest inventieve die ooit zijn geschreven. Het eerste ontstond in 1912; twee jaar later gebruikte hij het om zijn pianoleraren uit te dagen toen hij bij zijn eindexamen niet met een standaard klassiek werk maar met een eigen stuk kwam. Hij won een eerste prijs, maar stuitte tegelijk op veel ressentiment.
Het tweede concert is berucht vanwege de extreem lastige pianopartij en vooral ook vanwege de haast onmogelijke eisen die de cadens uit het eerste deel stelt. Het derde en populairste concert was vooral voor eigen gebruik bestemd en ondanks alle stilistische diversiteit is het een bij toerbeurt opwindend en charmant werk.
Het tien jaar later ontstane vierde concert was een opdracht van Ludwig Wittgensteins broer Paul, ooit een briljante pianist die in de Eerste Wereldoorlog zijn rechter arm was kwijtgeraakt (ook Ravel kreeg een opdracht voor zo’n linkerhand concert). Het werk vergde veel van Prokofievs aandacht in de zomer van 1931 en kwam te voorschijn als een vrij kleinschalig, doch erg veeleisend werk. Wittgenstein kon er niets mee en voerde het ook nooit uit. Erger was dat hij de muziek pas in 1956 vrij gaf. Toen pas beleefde het zijn eerste uitvoering.
Prokofievs vijfde en laatste pianoconcert begon als een bescheiden terugblik, maar de vertolker in hem nam toch het heft weer in handen en het werk werd zo opnieuw tot een uitdaging voor hemelbestormers om hun vingervaardigheid te testen. De vijf delen hebben eerder het karakter van een suite dan van een concert en als gevolg daarvan ontbreekt het aan samenhang. Mee daarom zal het werk wel nooit populair zijn geworden.
Samen met de tweetallen van Bartók en Shostakovitch behoren Prokofievs beide vioolconcerten tot de beste uit de twintigste eeuw. Het eerste werd in 1917 geschreven, kort voordat Prokofiev naar West Europa vertrok. De première werd dan ook gegeven door Marcel Darrieux, de concertmeester van een orkest in Parijs nadat een stel beter gekwalificeerde kandidaten had afgezegd omdat ze de solopartij te moeilijk vonden.
Hoewel het werk in een verdroomd lyrische stemming eindigt, is het een stuk stekeliger dan het tweede concert omdat het middendeel een stoer en hoekig scherzo is. Het was de bedoeling van de componist om van het tweede concert “iets heel anders” te maken en dat lukte hem aardig. Het werk werd geschreven na zijn terugkeer in Rusland in 1935 en het heeft iets van de emotionele transparantie die ook Romeo en Julia kenmerkt waaraan hij in dezelfde periode werkte. De solist domineert veel meer dan in het eerste concert en de enige echte harmonische onregelmatigheden komen in het eerste deel voor. Het tweede deel is een van Prokofievs geïnspireerdste scheppingen: een grootse, klaaglijke melodie die is ingekleurd met hartstochtelijke modulaties en een springerige begeleiding. Een opgewekte dansachtige finale besluit het werk.
Het Symfonie-concert voor cello en orkest is een heel laat werk van Prokofiev en de titel wijst op grootschaligheid. De opzet is in die zin symfonisch dat het grote, lange middendeel de omschrijving rechtvaardigt. Het is concertant in die zin dat zware eisen worden gesteld aan de solist. Dat heeft natuurlijk alles te maken met Mstislav Rostropovitch, de toen nog jonge solist die met Prokofiev samenwerkte om uit het nogal saaie celloconcert iets waardevollers te maken.
Gedurende de zomer van 1951 ontwikkelden componist en cellist dit nieuwe werk waarin de cello veel meer kans krijgt om breed uit te zingen dan in het origineel. Met name in de lange, gulle melodie middenin het middendeel. De variaties uit de finale zijn ook beter gestructureerd en beter vorm gegeven dan in de oorspronkelijke versie en het wervelwind coda voert terug naar de vroegere verschrikkingen om de cello in de hoogste regionen te laten eindigen.
Kamermuziek
De piano was Prokofievs eerste en belangrijkste liefde en de werken voor andere combinaties van solo instrumenten kwamen pas later in zijn leven. Het eerste strijkkwartet bijvoorbeeld op vriendelijk verzoek van Elizabeth Sprague Coolidge en het tweede uit dankbaarheid jegens zijn gastheren toen hij zich met een groep kunstenaars als vluchteling naar het zuidoosten van Rusland moest begeven tijdens de Tweede Wereldoorlog.
Van al Prokofievs kamermuziekwerken geeft vooral de eerste vioolsonate net als het drietal ‘oorlogs’ pianosonates uitdrukking aan die verschrikkelijke periode in de Russische geschiedenis.
Het kwintet voor piano en blazers begon zijn leven in 1924 als filmmuziek bij een ballet over het circus, Trapèze en is dienovereenkomstig vooral in ritmisch opzicht behoorlijk complex en dissonant
Prokofievs twee strijkkwartetten belichamen zijn stilistische schizofrenie. Het eerste kwartet werd tijdens een bezoek aan de V.S. in 1929/30 besteld en beleefde zijn eerste uitvoering in de Library of congress in Washington in 1931. In die tijd had Prokofiev zich uitgebreid verdiept in de strijkkwartetten van Beethoven, dus is het nauwelijks verwonderlijk dat het eerste deel een klassiek cachet heeft, ook al wordt dat classicisme getemperd door puntige dansachtige ritmen die extra kleur verlenen aan een reeks memorabele melodieën. Dit energieke deel wordt gevolgd door een bedrieglijk rustig andante, waarin een extreme passage voorkomt waarin de spelers het uiteinde van hun strijkstok moeten gebruiken wat een zware druk op de snaren veroorzaakt. Tegen alle regels is vormt het langzame deel de finale van dit werk. Het is een heel expressief deel met erg lyrische momenten en wordt afgesloten door een triest klinkende recapitulatie van het beginthema.
Het tweede kwartet ontstond een tiental jaren later, is opgedragen aan ‘het volk’ en is te zeer een product van de omstandigheden om lang blijvende indruk te maken. Kennelijk stond de componist onder druk en het ontbreekt aan diepgang en humor.
De eerste vioolsonate werd in 1938 begonnen, maar het duurde acht jaar voordat hij gereed was. Het gaat om een somber stuk. Daarentegen is de tweede sonate uit 1944 ondanks de trieste omstandigheden waaronder hij ontstond veel positiever van aard. Geen spoor van de moeilijke tijd toen. Oorspronkelijk was het werk gedacht als een fluitsonate en als zodanig prijkt hij dan ook op het repertoire van menige fluitist, de transcriptie voor viool is pas van later datum en ontstond op verzoek van David Oistrakh. Feitelijk is de vioolversie ook bevredigender omdat die expressiever en kleuriger is.
Pianowerken
Prokofievs pianostijl ontwikkelde zich op natuurlijke manier vanuit de reeksen korte stukken die hij al als kind schreef. Ze zijn vervuld van ritmische energie en spitsvondige humor. Zijn eerste pianowerken, inclusief de verbluffende Suggestion diabolique bleven altijd op Prokofievs recitalprogramma’s. Het sarcasme en de ‘foute’ noten maakten daarna geleidelijk plaats voor wat meer uitgesproken lyriek in de Visions fugitives en de Verhalen van een oude grootmoeder die hij in 1919 schreef. Mogelijk als uiting van heimwee nadat hij in Amerika was aangekomen. Hij schreef merkwaardig weinig pianosolowerken midden jaren twintig, maar pakte die draad weer heel gemotiveerd op met de drie zogenaamde ‘oorlogsonates’ die tot de grote monumenten van de twintigste eeuwse pianoliteratuur behoren.
Zoals te beluisteren valt in zijn eigen bij EMI en Pearl verschenen opnamen beschikte Prokofiev over een indrukwekkende pianotechniek als jongeman en met zijn gespierde aanpak verwarde en schokte hij menig tijdgenoot die zwelgde op de kronkelpaden van de Scriabin en post-Debussy pianoscholen.
De stormachtige muziek van zijn negen pianosonates stelt de allerhoogste eisen aan de techniek van de uitvoerende met het risico dat ze in uiterlijk vertoon blijven steken. Het gaat om scherp gekarakteriseerde muziek die duidelijk moet worden gestructureerd en die vaart moet krijgen met behulp van gestaalde vingers.
Prokofievs twee beste (en extreemste) werken voor solopiano zijn de zesde en zevende sonate. Beide worden gekenmerkt door een bijna gewelddadig aandoende energie; de zesde bevat wat Richter de ‘verpletterende hartslag van de twintigste eeuw’ noemde, terwijl de zevende een titanische constructie is met een door krachtige zuigers aangedreven finale waarin alle agressie en razernij van de Tweede Wereldoorlog wordt ontketend.
De twintig Visions fugitives zijn momentopnamen van Prokofievs wisselende stemmingen; ze werden verzameld tussen 1915 en 1917. Zoals zoveel andere miniaturen worden ze geacht heel toegankelijk te zijn. Succes voor de concertpianist op tournee bij voorbaat verzekerd met deze korte intieme stukjes die splinters lijken van grotere experimenten.
In de titel wordt het gedicht “Ik bezit geen wijsheid” van Konstantin Balmont geciteerd met de zinsnede: ‘In elke vluchtige blik zie ik hele werelden. Ze veranderen voortdurend, flitsend in speelse regenboogkleuren’.
Dat het hier om Prokofievs populairste pianowerken gaat, spreekt voor zichzelf. Ze zijn in de woorden van David Fanning “soms grotesk, soms bezwerend en mystiek, soms ook heel simpel dichterlijk, soms agressief assertief, soms zo stabiel dat vertolker en luisteraar de ruimte krijgen om hun eigen mening te vormen”. De componist zelf beweerde dat no. 19 de opwinding van de massa weergeeft ten tijde van de Februarirevolutie.
Opera’s
Zijn hele leven lang onderhield Prokofiev een hechte band met het theater. Al in zijn jeugd was hij met de opera bezig voordat hij aan een eenakter met de titel Maddalena begon, maar dat werk bleef onvoltooid en slechts voor een kwart georkestreerd.
Zijn eerste echte opera werd De speler, gebaseerd op het boek van Dostojevsky. Maar ook hier stuitte hij op allerlei problemen: de zangers en de orkestleden hadden een hekel aan de muziek, een directeur trok zijn handen af van het werk. Het betekende dat het werk uit ….. pas in 1929 in danig herziene vorm tot opvoering kwam.
De liefde der drie sinaasappelen waaraan hij van 1919 tot 1921 werkte terwijl hij in de V.S. was, vormde Prokofievs eerste succesvolle opera. Terwijl hij wachtte op de première begon hij aan een andere opera, De vurige engel, die was gebaseerd op een van de weinige Russische novellen die hij in de V.S. kon vinden. Het gaat om het frustrerendste project van zijn jongere jaren, want hij was niet alleen acht jaar bezig met deze opera, maar vervolgens werd ook de eerste opvoering in Berlijn afgelast.
Bij de opera’s uit de Sovjet periode gaat het enerzijds om de in opspraak geraakte, maar bij vlagen meesterlijke Semyon Kotko over een partizaan uit de Oekraïne die voor de communistische zaak vecht, de komedie van Sheridan Verloving in het klooster en de zeer ambitieuze opera Oorlog en Vrede naar Tolstoi die aanvankelijk in onvolledige vorm werd uitgevoerd omdat de officials vonden dat hier sprake was van een te tendentieuze verwerking van Tolstoi’s meesterwerk.
De liefde der drie sinaasappels staat in de commedia dell’arte traditie van Gozzi’s achttiende eeuwse toneelstuk Fiaba dell’amore delle tre melarancie. Het werk is afwisselend grillig, melancholiek, en heel vreemd zoals meteen blijkt uit de lijst der medespelers waarin ‘belachelijke mensen’, een koor van ‘kleine duivels’, ‘een gigantische kok’ en een stel fraaie prinsessen voorkomen.
Prokofiev was zeer onder de indruk van de theorieën van Meyerhold over wat een drama inhoudt, onder andere: “de verkleining van de rol van de acteur en een uitdaging van de conventionele relaties met het publiek”. In Gozzi’s krankzinnige handeling vond Prokofiev het volmaakte gegeven om die uitdaging aan te gaan. Zijn talent voor muzikale groteskerie kwam hem hier uitstekend te pas. In deze opera wordt een spottend neo-classicisme geplaatst tegenover barbaars ritmisch modernisme, terwijl de koren een uitgesproken bizar karakter hebben en de solisten behoorlijk complexe partijen. De orkestratie is aan de zuinige kant, maar wel heel kleurig. De enige echte melodieën komen te voorschijn in de bekende mars en het scherzo.
Voor Prokofiev fanaten die zijn complete werken op cd wensen, bestaat van Warner een Prokofiev Edition van liefst 24 cd’s (0927-49147-2).
Selectieve discografie
De 7 symfonieën. Schots nationaal orkest o.l.v. Neeme Järvi. Chandos CHAN 8931/4 (4 cd’s). 1984
Symfonie no. 1; Peter en de wolf; Mars in Bes; Ouverture op Hebreeuwse thema’s. Vera Sukupova en Stefan Vladar met het Chamber orchestra of Europe o.l.v. Claudio Abbado. DG 429.396-2. 1993
Symfonieën no. 1 en 5. Berlijns filharmonisch orkest o.l.v. Herbert von Karajan. DG 437.253-2. 1988/1968
Suites uit De liefde der 3 sinaasappelen, Le pas d’acier en Chout. Schots nationaal orkest o.l.v. Neeme Järvi. Chandos CHAN 8729. 1988
De 5 pianoconcerten. Vladimir Ashkenazy met het Londens symfonie orkest o.l.v. André Previn. Decca 452.588-2 (2 cd’s). 1974/5
Pianoconcerten nr. 1 en 3. Martha Argerich met het Montréal symfonie orkest o.l.v. Charles Dutoit. EMI 556.654-2. 1998
Vioolconcerten no. 1 en 2. Gil Shaham met het Londens symfonie orkest o.l.v. André Previn. DG 447.758-2. 1995
Vioolconcerten no. 1 en 2. Chio-Liang Lin met het Los Angeles filharmonisch orkest o.l.v. Esa-Pekka Salonen. Sony 53969. 1992
Symfonie-concert; Symfonie no. 2. Mstislav Rostropovitch met het Londens symfonie orkest o.l.v. Seiji Ozawa. Warner 0927-46745-2. 1994
Symfonie-concert. Han-Na Chang met het Londens symfonie orkest o.l.v. Antonio Pappano. EMI 557.438-2. 1999
Assepoester; Suite Zomeravond. Russisch nationaal orkest o.l.v. Mikhail Pletnev. DG 445.830-2 (2 cd’s). 2000
Choutsuite. Londens symfonie orkest o.l.v. Claudio Abbado. Decca 470.264-2. 1968
Romeo en Julia. Cleveland orkest o.l.v. Lorin Maazel. Decca 452.970-2 (2 cd’s). 1973
2 Suites uit Romeo en Julia. Berlijns filharmonisch orkest o.l.v. Esa-Pekka Salonen. Sony 89740. 1987
De stenen bloem. BBC filharmonisch orkest o.l.v. Gianandrea Noseda. Chandos 10058 (2 cd’s). 1998
Pianokwintet. Martha Argerich, Richard Woodhams, Michael Collins, Chantal Juillet, Isabelle van Keulen en Harold Robinson. EMI 556.816-2. 1998
De 2 strijkkwartetten. Emerson kwartet. DG 431.772-2. 1989/90
De 2 vioolsonates; 5 Melodieën. Vadim Repin en Boris Berezovsky. Erato 0630-10698-2. 1995
Cellosonate. Truls Mørk en Lars Vogt. Virgin 545.274-2. 1996
Fluitsonate. Emanuel Pahud en Stephen Kovacevich. EMI 556.982-2. 1999
De 10 pianosonates. Boris Berman. Chandos CHAN 9637 (3 cd’s). 1993
Pianosonates no. 2, 7 en 8. Mikhail Pletnev. DG 457.588-2. 1997
Pianosonates no. 2 en 7; diverse pianostukken. Barry Douglas. RCA RD 60779. 1991
Pianosonate no. 6. Ivo Pogorelich. DG 413.363-2. 1982
Pianosonate no. 7. Maurizio Pollini. DG 447.431-2. 1971
Pianosonate no. 8; Visions fugitives no. 3, 6 en 9. Sviatoslav Richter. DG 423.573-2. 1963
Visions fugitives; Sarcasmen; Verhalen van een oude grootmoeder; Pianosonate no 7. Boris Berman. Chandos CHAN 8881. 1990
Suite uit Luitenant Kijé; Alexander Nevsky; Scythische suite. Chicago symfonie orkest o.l.v. Claudio Abbado. DG 447.419-2. 1977/1979
Alexander Nevsky; Scythische suite. Linda Finnie met het Schots nationaal orkest en –koor o.l.v. Neeme Järvi. Chandos CHAN 8543. 1987
Ivan de verschrikkelijke. Liubov Sokolova en Nikolai Putilin met het koor van de Kirov opera en het Rotterdams filharmonisch orkest o.l.v. Valery Gergiev. Philips 456.645-2. 1996
Verloving in een klooster. Nikolai Gassiev, Alexander Gergalov, Anna Netrebko, Larissa Diadkova, Evgeny Akimov, Marianna Tarassova, Sergei Alexashin, Yuri Shkliar met het Ensemble van de Kirov opera o.l.v. Valery Gergiev. Philips 462.107-2 (2 cd’s). 1997
De vurige engel. Galina Gorchakova, Sergei Leiferkus, Vladimir Galusin, Konstantin Pluzhnikov, Sergei Alexashin, Vladimir Ognovanko, Evgeni Boitsov, Valery Lebed, Yuri Laptev, Mikhail Kit, Evgenia Perlasova, Larissa Diadkova, Olga Markova-Mikhailenko, Yevgeny Fedotov, Mikhail Chernozhokov, Gennadi Bezzubenkov, Tatiana Kvravtsova en Tatiana Filimoniva met het Ensemble van het Kirov theater o.l.v. Valery Gergiev. Philips 446.078-2 (2 cd’s). 1993
De speler. Sergei Alexashin, Ljuba Kazanovskaya, Vladimir Galuzin, Elena Obraztsova, Nikolai Gassiev, Valery Lebed, Marianna Tarassova, Victor Vkhrov, Andrei Khramtsov, Yuri Laptev, Grigory Karassev, Vladimir Zhivopistsev en Gennadi Bezzubenkov met het Ensemble van het Kirov theater o.l.v. Valery Gergiev. Philips 454.559-2 (2 cd’s). 1996
De liefde der 3 sinaasappelen. Gabriel Bacquier, Jean-Luc Viala, Hélène Perraguin, Vincent le Texier, Georges Gautier, Didier Henry, Gregory Reinhart, Michèle Lagrange, Consuelo Caroli, Brigitte Fournier, Catherine Dubosc, Jules Bastin en Béatrice Uria Monzon met het ensemble va de Opéra Lyon o.l.v. Kent Nagano. Virgin 759.566-2 (2 cd’s). 1989
De liefde der 3 sinaasappelen. Mikhail Kit, Evgeny Akimov, Larissa Diadkova, Alexander Morosov, Konstantin Pluzhnikov, Vassily Gerello, Vladimir Vaneev, Larissa Shevchenko, Zlata Bulycheva, Lia Shevtsova, Anna Netrebko, Grigory Karasev, Feodor Kuznetsov, Olga Korzhenskaya, Yuri Zhikalov met het Ensemble van de Kirov opera o.l.v. Valery Gergiev. Philips 462.913-2 (2 cd’s). 1998
Oorlog en vrede. Alexander Gergalov, Yelena Prokina, Gegam Gregoriam, Olga Borodina, Yuri Marusin, Nikolai Okhotnikov, Vassily Gerelo, Irina Bogachova en Alexander Morosov met het Ensemble van de Kirov opera o.l.v. Valery Gergiev. Philips 434.097-2 (3 cd’s). 1991
Semyon Kotko. Tatiana Pavlovskaya, Ekaterina Solovieva, Lyudmilla Filatova, Olga Markova-Mikhailenko, Olga Savova, Evgeny Akimov, Nikolai Gassiev, Viktor Lutsiuk, Vladimir Zhivopistev, Viktor Chernomortsev, Yuri Laptev, Gennady Bezzubenkov, Grigory Karasev, Andrei Khramtsov en Yevgeny Nikitin met het Ensemble van de Kirov opera o.l.v. Valery Gergiev. Philips 464.605-2 (2 cd’s). 1999