Componisten portretten

RESPIGHI

 

RESPIGHI, OTTORINO (1879 – 1936): VOORAL SPEKTAKELWERK

 

 

 

Het succes van Verdi en Puccini plus dat van de wat mindere goden zoals Leoncavallo en Mascagni was rond 1900 dermate groot dat in Italië vrijwel geen componisten van instrumentale muziek te vinden waren. Wie in het Italiaanse muziekleven carrière wilde maken, moest zich op de opera werpen. De drukkende last om de instrumentale traditie van het land in ere te houden en te herstellen, rustte grotendeels op de schouders van twee mannen: Ferruccio Busoni en Ottorino Respighi.

 

Respighi werd in Bologna geboren en kreeg een opleiding als violist. In 1891 werd hij student van de componist Giuseppe Martucci (een favoriet van dirigent Toscanini) en daarna ging hij naar St. Petersburg waar hij les nam bij de leraar van Stravinsky: Rimsky-Korsakov. Deze beïnvloedde in heel hoge mate zijn kleurige manier van orkestreren. In 1903 keerde hij naar Italië terug, begon een succesvolle loopbaan als vioolsolist, maar ontwikkelde al gauw een grote belangstelling voor de instrumentale muziek uit de periodes van de barok en het classicisme wat hem er tenslotte toe bracht meer tijd te besteden aan het componeren dan aan het uitvoeren van muziek.

 

In 1913 na een stimulerende periode in Berlijn, keerde hij opnieuw naar Rome terug waar hij als leraar werd benoemd aan het Santa Cecilia conservatorium. Negen jaar later promoveerde hij tot directeur, maar nam na twee jaar ontslag om zich geheel aan compositie te kunnen wijden.

 

Een van de problemen met de muziek van Respighi is, dat deze zo overduidelijk alle invloeden verraadt en dat de invloed van Richard Strauss daarbij zo dominerend is. Of de bijnaam van Respighi als “Italiaanse Strauss” gerechtvaardigd is, staat ter discussie. Zijn weduwe bestreed dat in de aan haar man gewijde biografie waarin ze de nadruk legde op het streven naar klassieke structuren van haar man. Het valt niet te ontkennen dat er heel wat werken van Respighi zijn waarin hij de waarden van zijn illustere voorgangers fraai verdedigt en de logische lijnen uit de achttiende eeuw herschept, maar veel van Respighi’s neo-classicistische werken bezitten te zeer het karakter van – zeker heel knap vervaardigde - pastiches. Daarbij komt dat de grote populariteit van zijn nogal opgeblazen symfonische gedichten het streven naar formele helderheid in veel andere werken danig overschaduwt.

 

Respighi’s beroemdste composities zijn z’n drie technicolour beelden van Italië’s hoofdstad: Fontane di Roma (1916), Pini di Roma (1924) en Feste romane (1929). Het grandioze eerste deel van dit Romeinse drieluik is het beste geslaagd, vooral in die zin dat het om het origineelste stuk gaat, ook al zijn er blijken van de stijl van Debussy, Ravel en natuurlijk bovenal Strauss. In melodieus opzicht is Pini di Roma moeizaam, maar de orkestratie is heel levendig en wordt zo de logheid van het materiaal nog enigszins gecompenseerd. Het opzichtige, schelle Feste romane is wel bekritiseerd vanwege vermeende fascistische ondertonen en het kan geenszins de vergelijking doorstaan met Strauss’ Aus Italien.

 

Respighi toonde echt belangstelling voor oude muziek en maakte zich voor bepaalde werken de modale benadering eigen; hij verzorgde ook een aangepaste uitgave van Monteverdi’s Orfeo. Diverse van zijn populaire werken zijn bewerkingen van stukken uit de Renaissance en de Barok, zoals de Antiche danze ed arie per liuto (1917) gebaseerd op luitwerken van Molinaro en Galilei, het Trittico Botticelliano (1927) en Gli uccelli (1927) gebaseerd op werken van Rameau, Pasquini, Gallot en anderen. Fleurig aangekleed maar wel zo dat de originelen goed herkenbaar zijn.

 

Tot Respighi’s terecht populairste (korte) werken behoort zeker ook Il tramonto (1914) voor mezzo sopraan en strijkkwartet (of –orkest) op tekst van Shelley waarin een fraaie zonsondergang wordt bezongen. De moeite waard is verder nog de vioolsonate (1917), ooit een lievelingswerk van Jascha Heifetz maar sindsdien wat in vergetelheid geraakt. Het is een vrij grootschalig, veeleisend werk met prachtige melodieën, vooral in het eerste deel. De finale, een passacaglia met twintig variaties, is een echt showstuk.

 

 

 

Selectieve discografie

 

Feste romane; Fontane di Roma; Pini di Roma. Pittsburgh symfonie orkest o.l.v. Lorin Maazel. Sony 66843. 1994/6

 

Feste romane; Fontane di Roma; Pini di Roma. Royal philharmonic orkest o.l.v. Enrique Bátiz. Naxos 8.550539. 1991

 

Feste romane; Fontane di Roma; Pini di Roma. Orkest van de Accademia di Santa Cecilia Rome o.l.v. Daniele Gatti. Conifer 75605-51292-2. 1996

 

Antiche danze ed arie per liuto; Trittico Botticelliano. Kamerorkest Lausanne o.l.v. Jesús López-Cobos. Telarc CD 80309. 1992

 

Vetrate di chiesa; Impressioni brasiliane; Feste romane. Cincinnati symfonie orkest o.l.v. Jesús López-Cobos. Telarc CD 80356. 1993

 

Adagio con variazioni; Gli uccelli; Trittico Botticelliano; Il tramonto. Raphael Wallfisch c.q. Linda Finnie met het Bournemouth symfonie orkest o.l.v. Támas Vásáry. Channel Classics CCS 8913. 1991

 

Strijkkwartet; Quartetto dorico; Il tramonto. Anne Sofie von Otter met het Brodsky kwartet. Vanguard 99216. 2000.

 

Vioolsonate. Lydia Mordkovitch en Clifford Benson. Chandos CHAN 9351. 1994

 

Liederen. Leonardo de Lisi en Reinild Mees. Channel Classics CCS 9396. 1996