SUPPÉ, FRANZ VON (1819 – 1895): MEER DAN OPERETTES
Wie van zoetigheden, bonbons, pralinés en roomsoezen houdt, kan terecht bij de operettecomponist Franz von Suppé (1819-1895). Deze werd kapelmeester aan het Weense Theater in der Josefstadt (1840), later aan het Theater an der Wien (1845), het Kaitheater (1862) en het Carltheater (1865). In die hoedanigheid trad hij niet alleen als dirigent op, maar schreef hij zelf een hele reeks muziektheaterwerken van op zichzelf staande ouvertures (Fest-Ouvertüre, Kindereien, Sommernachtstraum, Wiener Jubel) via operaparodieën, echte opera’s en toneelmuziek bij bestaande operettes tot eigen operettes en zelfs een Requiem (1855), geschreven ter herinnering aan Franz Pokorny, de theatermanager aan wie hij in het begin van zijn loopbaan veel te danken had.
Tot zijn populairste werken behoorden de farce Gervinus (1849), en de operettes Flotte Bursche (1863), Fatinitza (1876) en bovenal Boccaccio (1879). Van die populaiteit rest thans niet meer dan de rudimentaire bekendheid van een reeks ouvertures. Die situatie weerspiegelt zich ook in discografisch opzicht. Aan opnamen van losse ouvertures – aardig materiaal voor zondagse promenadeconcerten – is geen gebrek, van zijn operettes staat alleen een volledige opname van de eenakter Die schöne Galathee (1865) die overigens zijn première in Berlijn beleefde. En dan is er dat Requiem in d, een best mooi, grootschalig werk met duidelijke opera-invloeden en als zodanig haast vooruitlopend op het Requiem van Verdi dat negentien jaar later ontstond. Ook hier komen de belangrijkste bijdragen van het koor. Hoogtepunten zijn het ‘Hostias’, een bassolo met prachtige inbreng van koper- en houtblazers en het Agnus Dei bij wijze van klaaglijke treurmars met een typisch Suppéthema.
Wat opnamen
Requiem. Aleksandra Baranska, Katarzyna Suska, Jerzy Knetig, Andrzej Hiolski met het Krakau filharmonisch koor en –orkest o.l.v. Roland Bader. Koch Schwan 312482.
Gelukkig gaat het hier meteen om een fraai opgenomen, zeer overtuigende uitvoering.
Ouvertures. Van de ouvertures bestaan legio opnamen; het volledigste beeld met in totaal zo’n vijftig (!) stuks wordt gegeven door het Staats filharmonisch orkest van Slowakije uit Košice o.l.v. Alfred Walter op een zestal Marco Polo cd’s (8223647, 8223648, 8223683, 8223730, 82237 en 8223865). Tot de mooiste overige behoren de combinaties van Leichte Kavallerie, Pique Dame, Dichter und Bauer, Die schöne Galathee, Ein Morgen, ein Mittag, ein Abend in Wien, Tantalusqualen, Banditenstreiche en Wiener Jubel door het Weens filharmonisch orkest o.l.v. Zubin Mehta (Sony 44932), die van Die Frau Meisterin, Die Irrfahrt ins Glück, Leichte Kavallerie, Ein Morgen, ein Mittag, ein Abend in Wien, Pique Dame, Dichter und Bauer, Tantalusqualen en Wiener Jubel door de Academy of St. Martin-in-the-Fields o.l.v. Neville Marriner (EMI 754.056-2).
Die schöne Galathee is de (tot nu toe blijkbaar) enige operette waarvan een volledige recente opname uit 2000 bestaat. Beginnend met een bekende, fraaie opzwepende ouverture is deze eenakter op een bekend klassiek thema een en al vergenoegen. Pygmalion mag best verliefd raken op het standbeeld van Galathea als ze tot leven is gewekt, maar in dit komische relaas is ze alleen maar een provocerende behaagzieke jongedame, die meer belangstelling toont voor de jeugdige Ganymed.
Grappig zoals het werk helemaal in de vroege Duitse stijl van Offenbach begint maar zodra het walsritme opduikt een door en door Weens karakter krijgt. Het stuk is op sprankelende manier op cd vereeuwigd door het Ensemble van het Staatstheater Koblenz met sopraan Andrea Bogner in de titelrol, Julia Heyn, ook een sopraan als Ganymed en als de manlijke komische personen Hans-Jürg Rickenbacher en Michael Kupfer. De dirigent is Thomas Eitler (CPO 999.726). Het enige minpuntje is dat de gesproken dialogen zijn weggelaten.