STOCKHAUSEN, KARLHEINZ (1928 - 2007): GLOBALIST
In de tegenwoordige global village vol snelwegen met culturele kruisbestuiving neemt Karlheinz Stockhausen een bijzondere plaats in. Hij was het immers die al in 1960 verklaarde: “ik voorspel een muziek voor de hele wereld!”. Stockhausen werd inderdaad een icoon van het naoorlogse (semi)intellectuele modernisme en hij werd bewonderd door mensen uit een heel breed muziekspectrum van soms verrassend diverse pluimage: Frank Zappa en een generatie progressieve rock musici zoals Tangerine keken naar hem op, net als Paul McCartney (die zich tijdens de Hamburgse tijd van de Beatles in zijn muziek verdiepte) en enige jaren later John Lennon die zijn eer duidelijk betoonde met Revolution nr. 9 (1968) op het zogenaamde witte label. Heel wat huidige sterren en producers op het gebied van pop, rock, hip-hop en elektronica vertrouwen op computerprocessen en samplingprocessen waarvoor Stockhausen ooit de basis legde.
Stockhausen groeide op in de omgeving van Keulen en verhuisde vaak als gevolg van de wisselende standplaatsen van zijn vader die leraar was. Via zijn moeder die piano speelde en zong raakte hij in aanraking met muziek; andere belangrijke bronnen waren de radio en grammofoonplaten. De oorlog was desastreus in zijn jeugd. Zijn moeder die herstellende was in een zenuwinrichting was opgenomen viel ten slachtoffer aan het inhumane Nazi euthanasieprogramma en zijn vader werd als vermist opgegeven. De jonge Stockhausen werd in militaire dienst opgeroepen en maakte als gewondendrager de verschrikkelijkste tonelen mee; het kostte hem bijna zijn leven. Aan het eind van de oorlog werd hij een devoot Christen en ging hij jazz spelen voor Amerikaanse GI’s om zijn lessen aan het Keuls conservatorium en de universiteit te kunnen bekostigen waar hij Duitse literatuur, filosofie, piano en muziekwetenschap studeerde.
Onder invloed van Schönberg en Webern componeerde Stockhausen enige briljante seriële stukken, waaronder Choral (1950), een prachtige sfeerschildering van een landschap aan de noordelijke Rijn. Het jaar daarop nam hij deel aan de Ferienkurse in Darmstadi waar hij werd geconfronteerd met de nieuwste muziek en waar hij vooral in de ban raakte van Messiaen. Hij ging zelfs bij hem studeren in Parijs wat reden genoeg was voor Messiaen om hem als genie te bestempelen. Messiaen naam hem en zijn medestudent Pierre Boulez mee naar Pierre Schaeffer, de pionier van de musique concrète die werkte aan nieuwe vormen magnetische band composities in de ORTF studio.
Nog steeds gefascineerd door Messiaen en Webern ging Stockhausen – net als Boulez – muziek in ‘totaal seriële’ vorm schrijven. Muziek waarin iedere element wordt bepaald door onpersoonlijke parameters. Maar lang hield hij zich niet aan die absolute doctrine. Uitvoeringen van zijn werk werden in Darmstadt als schokken en met onbegrip ervaren. Het op zichzelf voor vernieuwing openstaande publiek daar kon weinig beginnen met muziek die alleen maar leek te bestaan uit amorfe notenklodders zonder dat ook maar enige melodische of ritmische kern herkenbaar was en het geheel dus totaal geen zijn leek te hebben.
Niettemin blijven Stockhausens vroege werken belangrijke stappen in de ontwikkeling van de naoorlogse muziek omdat ze ontstonden in een periode waarin het recente verleden werd verworpen en al helemaal de kunstuitingen uit dat verleden.
In 1952/3 bracht Stockhausen drie maanden in Parijs door om daar twee minuten en twintig seconden muziek op de band te produceren met ‘concrete’, aan het dagelijks leven ontleende geluiden. Toen hij de bewuste Etude aan Schaeffer liet horen, verklaarde deze dat het gekkenwerk was, maar die exercitie had wel tot gevolg dat de 24-jarige Stockhausen werd benoemd aan de Keulse WDR radio omroep om onderzoek te verrichten naar ‘zuiver elektronische muziek’. Later in 1953 schiep hij zijn Studie I, het eerste muziekstuk op basis van sinusvormige golven.
Tussen 1954 en 1956 studeerde Stockhausen fonetiek, akoestiek en communicatiewetenschap aan de universiteit Bonn terwijl hij intussen verder experimenteerde met witte ruis, terugkoppeling en aleatorische principes. Uit die tijd dateren zijn geweldige Gruppen für 3 Orchester, een werk waarin de muziek als het ware door de ruimte en de tijd reist zowel als zijn dertien minuten durende Gesang der Jünglinge voor jongenssopraan en elektronisch geluid, een ware tour de force die meer dan een jaar vergde om te worden afgerond in de nog primitief uitgeruste Keulse studio. Het debuut van Gesang tijdens een presentatie in de kerk veroorzaakte een tumult dat vergelijkbaar was met de schokgolf die de première van Stravinsky’s Sacre ruim veertig jaar eerder in Parijs had veroorzaakt. Het studiopubliek was namelijk gevraagd om de vertolking van deze ‘elektronische ruimte muziek’ alleen via luidsprekers te beluisteren.
Niettemin verspreidde Stockhausens faam zich snel in de avant-garde muziekwereld en ondernamen mensen als Ligeti een pelgrimstocht naar Keulen om kennis te maken met de inspirerende Duitse uitvinder en zijn werk. In 1957 was hij weer in Darmstadt uitgenodigd en gaf hij daar een stel provocerende lezingen.
Stockhausens carrière bereikte nu een stadium van consolidatie en uitbreiding. Kontakte (1960) haalde het uiterste uit de bandrecorder, in Momente (1962) voor koorgroepen en instrumentalisten werden elektronische vondsten op het gebied van elementen als klankkleur en de duur van stiltes toegepast op akoestische instrumenten. In 1966 schreef Stockhausen na een bezoek aan Japan Telemusik als een metacollage van etnische muzieken en na een bezoek aan Amerika schreef hij het epische Hymnen in 1967; dat werk was gebaseerd op zo ongeveer alle volksliederen ter wereld. Omdat Stockhausen open stond voor niet-Europese muziek, liet hij zich bijvoorbeeld in het vocale werk Stimmung (1967) ook inspireren door de mythologie van de Azteken en de Maya’s.
In 1968 leed het huwelijk van Stockhausen met Mary Baumeister schipbreuk en bij wijze van een soort zelftherapie schreef hij toen Aus den sieben Tagen een stuk dat uit vijftien omvangrijke delen bestaat en waaraan hij begon tijdens een zevendaagse vastenperiode. Zelf noemde hij het een ‘Intuïtieve muziek’. Het werk is in een vorm gegoten waarbij prozateksten door de uitvoerenden via het filter van hun eigen opvattingen, stemmingen en ervaringen worden ingebracht. Met zijn losse structuur en procedures en de integratie van het ruwe materiaal uit het leven van zijn schepper loopt dit als catharsis gedachte werk vooruit op menige toekomstige compositie van Stockhausen.
Alles wat hij zag, hoorde of ervoer, werd – hoe triviaal ook – voortaan geïntegreerd in een continu productiesysteem waarin alle gebeurtenissen zorgvuldig werden becommentarieerd, geboekstaafd en in muziek omgezet. Zo was Stockhausens presentatie in het Duitse paviljoen op de Expo wereldtentoonstelling in Osaka in 1970 van een duizend uur durende ‘muzikale ruimtereis’ zo’n typisch experimenteel project.
De apotheose van Stockhausens onuitputtelijke ambitie volgde in 1977 toen hij de geboorte aankondigde van het twintigste eeuwse project dat de gigantische verrichtingen van Wagner uit een eeuw eerder moest overtreffen. Hij noemde zijn Gesamtkunstwerk Licht, een zevendelige opera (eentje voor elke weekdag) voor solostemmen, solo instrumenten, solo dansers, mime en elektronica. Intussen is het werk compleet met Donnerstag (1978/80), Samstag (1981/3), Montag (1984/8), Dienstag (1977 en 1988/91), Freitag (1994), Mittwoch (2002) en Sonntag (2003).
Afzonderlijke gedeelten zijn intussen al een eigen leven gaan leiden, zoal het Helikopter-Quartett uit Mittwoch, Michaels Reise um die Erde uit Donnerstag en Lichter-Wasser uit Sonntag. In 1991 keerde Stockhausen terug naar de WDR studie om zijn hele oeuvre voor cd te remasteren en vervolgens via zijn Stockhausen Verlag (Kettenberg 15, 51515 Kürten, Duitsland) uit te brengen Ook zijn zesdelige boek Texte zur Musik is daar verschenen.
Stockhausen is een cruciale figuur op het gebied van (en in de geschiedenis van) de elektronische muziek. Zijn eerste poging met Etude oogstte slechts afkeer van Schaeffer die later zei: “Alles wat je hoorde was ‘Schuuuut’”. Maar met Studie I (1953) en II (1954) produceerde hij twee werken die geheel waren gebaseerd op synthetisch materiaal dat hij gebruikte om te experimenteren met de toepassing van seriële principes op timbre en frequentie, elementen die zich aan volledige controle onttrekken bij gewone instrumentale muziek.
Studie I is opgebouwd uit sinusvormige golven uit een toongenerator; het was een eerste, heel simpele toepassing. Een stuk geavanceerder was Gesang der Jünglinge (1955/6), eigenlijk bedoeld als deel van een Mis die echter nooit werd afgerond. In het werk zijn natuurlijke (de stem van de jongenssopraan die teksten uit het boek Daniël – preiset den Herrn - half zingt, half spreekt) en synthetische elementen verenigd. Tot de vele bij de première in de Keulse dom tegen het werk gerichte bezwaren behoorde ook dat het een blijk van godslastering zou zijn.
Kontakte (1960) is met zijn 35 minuten speelduur Stockhausens langste en belangrijkste elektronische werk. Het is het resultaat van onderzoek dat hij verrichtte op het gebied van de verschillende manieren waarop frequenties in afhankelijk van hun snelheid worden waargenomen: als trilling, ritme, vaste noot enzovoorts. Afgezien van tot dan toe ongekende klanken belichaamt Kontakte ook de esthetica van de ‘Moment vorm’ waarin elk geluid op zichzelf belangrijk is en niet alleen als gevolg van zijn plaats in een groter geheel
Aan Gruppen begon Stockhausen al eerder dan aan het Gesang der Jünglinge. De bedoeling was ook hier een werk voor tape en orkest te maken, maar toen hij in 1957 het werk aan Gruppen hervatte, besloot hij er toch een werk voor drie orkesten van te maken. Elk daarvan bevat zes houtblazers, zeven of acht koperinstrumenten, zes slagwerk instrumenten (inclusief keyboards en elektrische gitaar) en zestien of achttien strijkinstrumenten.
Net als in Kontakte wordt het werk gesteund door de waarneming van ritme, tempo en toonhoogte als aspecten van eenzelfde fenomeen. Gruppen is ook in zoverre innovatief dat het tempo op seriële wijze wordt behandeld. Het drietal orkesten is voor en opzij van het publiek opgesteld en vergt twee hulpdirigenten. Bij de première werkten Boulez, Maderna en Stockhausen samen om de ensembles goed te mengen tijdens versnellingen en vertragingen en diminuendi en crescendi of ze juist te verwikkelen in een driestemmige dialoog waarin bij ongelijke tempi klankfragmenten tussen de drie ensembles heen en weer vliegen zoals in de grote climax wanneer een fors koperakkoord door de zaal zwiert.
Waar stukken als Telemusik en Gesang in de vorm van een dicht agglomeraat waren gegoten, legt Hymnen zijn proces open voor nadere inspectie. Het door bezoek aan de V.S. en Japan geïnspireerde, twee uur durende werk is onderverdeeld in vier regio’s of delen. Stockhausen bouwt het werk op door veertig liederen en volksliederen naast elkaar te plaatsen, ze op hun kop te zetten en de patriottische bagage eruit te elimineren. Hij mengt ze met nationale klanken, elektronische interventies en de reacties van de ‘live’ uitvoerenden. De luisteraars moeten genoegen nemen met het ondergaan van de reis zonder aan de eindbestemming te denken terwijl het werk zich langzaam ontvouwt. De zelden op blijken van humor te betrappen Stockhausen haalt hier soms klankgrapjes uit, zoals hij geluiden van volksmassa’s muteert in de roep van moeraseenden, maar ook passages met bijna stilte. Aan op de ultra korte golf afgestemde radio’s ontlokt hij letterlijk uit de lucht geplukte geluiden en zorgt zo in letterlijke betekenis voor een Wereldmuziek.
Stimmung werd begin 1968 in Madison, Connecticut geschreven. Het is een hypnotiserend statisch werk voor zes stemmen a cappella en het is onderverdeeld in liefst 51 korte fragmenten. De componist maakt gebruik van slechts een reeks harmonischen van de lage Bes en de zes zangers reciteren en transformeren spraakklanken die grotendeels zijn gebaseerd op ‘magische namen’, meest goden en godinnen en erotische teksten van Stockhausens partner Mary Baumeister. Voor zover ze verstaanbaar zijn, blijken die teksten nogal lomp, maar de muziek zelf is mesmerisch. De noten worden zachtjes gezongen en zonder vibrato, beginnend met boventonen. Een effect dat welk iets weg heeft van de didgeridoo. De betoverende reis wordt vervolgd met wervelende klinkers, fonemen en akkoorden. Uit abstracte lettergrepen bestaande klankwolken worden doorkruist met duidelijk uitgesproken woorden.
Selectieve discografie
Gruppen für 3 Orchester. Berlijns filharmonisch orkest o.l.v. Claudio Abbado. DG 447.761-2. 1994
Kontakte. David Tudor, Christoph Caskel, Karlheinz Stockhausen en Gottfried Michael König. Wergo WER 6009-2. 1961
Aus den sieben Tagen: ‘Flug der Sonne”, “Liaison’. Ensemble musique vivante o.l.v. Diego Masson. Harmonia Mundi 190.795. 1969
Hymnen. Stockhausen Verlag 10.
Stimmung. Singkreis o.l.v. Gregory Rose. Hyperion CDA 66115. 1983
Helikopter-Quartett. Arditti kwartet. Auvidis Montaigne MO 782097. 1996/9
|
|
Uit Tierkreis: ‘Oberlippentanz’. Markus Stockhausen, Suzanne Stephens en Kathinka Pasveer. Accanta 43201. 1985/7
Gesang der Jünglinge; Kontakte; Etude; Studie I, II. Elektronische studio Keulen. Stockhausen Verlag 3. 1952/60
Klavierstücke I-XI. Herbert Henck. Wergo 60.135/36-50 (2 cd’s). 1986