SCRIABIN, ALEXANDER (1872 – 1915): DE MATELOZE
De feitelijke (her)ontdekking van de Russische componist Scriabin valt ongeveer samen met die van Mahler: eind jaren zestig vorige eeuw. Tussen beide componisten bestaan zekere overeenkomsten. Ze hadden geen van tweeën de erkenning gevonden, waarop ze aanspraak maakten hoewel gerenommeerde vertolkers zich jarenlang ijverig voor hen hadden ingezet. Wat Scriabin betreft, moeten in dit verband vooral de dirigent Serge Koussevitzky en de pianisten Vladimir Horowitz en Vladimir Sofronitzky worden genoemd.
Een tweede parallel schuilt in het feit dat beide componisten vooral in hun respectievelijke vaderland werden aangevallen. Wat Scriabin betreft is het oordeel van Shostakovitch uit 1931 plaatsvervangend kenmerkend: “We beschouwen Scriabin als onze bitterste muzikale vijand. Waarom? Omdat Scriabins muziek tot een ongezonde erotisering leidt. Maar ook tot mystiek, passiviteit en een vlucht voor de feiten des levens.”
En inderdaad is Scriabins muziek – met name de latere werken – net zo divergent met het door Stalin en Zjdanov gepreekte ‘Socialistische realisme’ als die van Mahler met de ‘Blut-und-Boden’ esthetiek van het zogenaamde Derde Rijk. Een derde parallel is waarschijnlijk nog dat pas de stereofonische opnametechniek voor beiden een renaissance betekende.
Grappig overigens hoe de officiële partijlijn in de Sovjet Unie was gekanteld bij de viering van de 50 sterfdag van de componist in 1965. Het subjectieve van Scriabin werd als idealistisch gebagatelliseerd en de theoretische uitingen van de componist werden voortaan beschouwd als ondersteuning van de Russische revolutionaire beweging. Die officiële rehabilitatie is des te verrassender omdat de verkondigers daarvan gemakshalve vergaten dat Scriabin in zijn compositorische ontwikkeling van een laatromantische gevoeligheid naar een grenzeloos expressionisme de functionele majeur/mineur harmonie oploste.
Dit betekent weliswaar niet dat Scriabins werk kan worden onderverdeeld in duidelijk begrensde ontwikkelingsstadia, want zelfs na zijn stap in een nieuwe harmonische wereld die ongeveer te fixeren is in 1907 met het ontstaan van de 5e pianosonate en het Poème de l’extase, zijn in zijn latere werk duidelijke sporen van constructivisme te vinden, met name in het gebruik van allerlei constructies met kwarttonen en door een sensualistische overdaad.
Zonder op Scriabins verbaal beleden hang naar mystiek in te gaan, kan worden vastgesteld dat hij dat op heel individualistische wijze en niet zover van Schönberg afstaande manier ook muzikaal heeft geuit in zijn symfonisch gedicht Prometheus uit 1910. Hij gebruikte hier een zuiver uit boventonen samengesteld ‘mystiek akkoord’ dat uit kwarttonen (zuiver, verminderd en overmatig) bestaat. Hij wilde dat weliswaar met een kleurenpiano combineren (dat bepaalde, met de harmonische progressie analoge kleuren kon projecteren) om zo een oude droom uit het avondland te verwerkelijken en akoestische en optische fenomenen kon combineren. Maar belangrijker dan die bijdrage aan de synesthesie (dat een halve eeuw later tot allerlei psychedelische uitingen leidde) is de door Scriabin beoogde doorbraak van de functionele harmoniek. Scriabin maakte de overgang van de romantiek naar het modernisme mee en initieerde een muziektaal die duidelijk afkoerste op een breuk met de tonaliteit. Hij stierf te vroeg om een verdere uitwerking aan dit principe te geven, hoewel hij aan het eind van zijn leven tot een ‘klankcentra harmoniek’ kwam die deels vooruit liep op Schönbergs reeksentechniek. Hij was iets minder radicaal dan Schönberg en Debussy, maar had zich best tot een van de belangrijkste componisten van de 20e eeuw kunnen ontwikkelen.
Hij was een tijdgenoot van Rachmaninov en doorliep samen en tegelijk met hem het Moskous conservatorium. Net als Rachmaninov was hij ook een virtuoos pianist, maar waar Rachmaninov uitgesproken traditionalistisch was en bleef, bereikte Scriabin conclusies die hem aan de frontlijn van de eigentijdse muziek brachten. Zijn eerste pianowerken getuigden nog van een obsessie voor Chopin hoewel er al blijken waren van wat zou komen. De 1e pianosonate draagt kenmerken van Rachmaninov, Prokofiev en de jonge Stravinsky, maar in de 3e pianosonate is al het nodige te horen van het glinsterende exotisme dat we nu zo kenmerkend vinden. De doorbraak kwam dus in 1907 met de 5e sonate, een eendelig, extreem lastig werk vol tonale desintegratie.
Vanaf dat moment voerden Scriabin muzikale experimenten hem verder dan ooit weg uit de wereld van zijn collega’s. Hij leed aan extreme hypochondrie en zijn opgeblazen ego nam Wagneriaanse proporties aan. Zijn theosofische interesse en zijn fascinatie voor synesthesie – de gedachte dat alle zintuigen elkaar stimuleren – en de opvatting dat de muzikale toonaarden corresponderen met specifieke kleuren waren bijzonder.
In 1909 onthulde hij voortbouwend op het succes van zijn symfonisch gedicht Prometheus een project dat nog ambitieuzer was dan waar Wagner ooit van had durven dromen. Zijn Mysterium was een buitengewoon, cataclysmisch idee waarin alle kunstvormen en gevoelens zouden worden gebundeld tot een spectaculair ‘Gesamtkunstwerk’, waaraan een ‘kleurorgel’, piano’s, een gigantisch orkest, koren, danser, ‘visioenen’ en geurwolken te pas kwamen. Zijn vriend, de dirigent en uitgever Serge Koussevitzky kocht bij voorbaat de rechten; Scriabin ontwierp een tempel die als een eigen soort Bayreuth speciaal voorzijn doel in India zou moeten verrijzen en als verdere voorbereiding schafte hij vast een tropenhelm en een Sanskriet grammatica aan. Dat project stierf tegelijk met de componist.
Alexander Scriabin was de belichaming van E.T.A. Hoffmanns uitspraak: “Alleen bij een waarlijk romanticus zijn komedie en tragedie zo treffend gemengd dat ze fuseren tot een totaaleffect”. ’s Componisten egomaniakale grootheidswaanzin – aanzienlijk bevorderd door de aandacht van talloze tantes, echtgenotes, minnaressen en zusters – groeide uit tot grandioze proporties die hun weerga in de muziekwereld vermoedelijk niet hebben.
Tenslotte geloofde hij dat hij één was met God en dat hij uiteindelijk zou worden opgenomen in het ritme van het universum en een weer tot leven gewekte godheid zou worden die ooit de wereld zou verenigen. Geweldige ambities voor iemand die tenslotte stierf ten gevolge van een ontstoken steenpuist op zijn lip. Hoe komisch zijn geschriften en zijn geloof ook mogen zijn, aan de grote waarde van zijn muziek bestaat geen twijfel.
De symfonieën
De in 1900 ontstane symfonie is een onbescheiden, vijftig minuten durend werk in zes delen; naar quasi Beethoveniaans voorbeeld zingen in de finale solisten en een koor ‘visionaire’ teksten van eigen makelij. De circulatie en herhaling van thematische gedachten moeten eenheid brengen in de ambitieus grote structuur en Scriabins uitgebreide toepassing van drieledige eenheden, progressieve tonaliteit en een zeer dramatische melodiek stempelen dit werk tot een van de krachtigste Russische romantische symfonieën.
De tweede, een jaar later voltooide symfonie is even lang als de eerste en wordt beheerst door een religieus-mystieke bedwelming, maar het werk is noch zo bombastisch, noch zo treffend als de 1e. Het werk is vooral boeiend vanwege de orkestratie, want het ontbreekt niet aan bijzondere instrumentale kleuren en de vogelzang citaten lopen vooruit op Messiaen, ook een componist voor wie muziek een aspect vormde van de spirituele wereld.
De buitenmuzikale dimensie van de 3e symfonie uit 1904 met als ondertitel Poème divin werd gelukkig door de componist zelf nader omschreven: “Het werk vertegenwoordigt de evolutie van de menselijke geest die – bevrijd van legenden en mysteries uit het verleden die deze heeft opgeroepen en verworpen – het pantheïsme doorloopt en een vreugdevolle en opwindende bevestiging van zijn vrijheid en zijn eenwording met het universum bereikt.” Naar verwachting gaat het om een heel overdadig werk met een conservatieve formele structuur onder de schitterende, caleidoscopische orkestrale kleuren, hoewel die 3e symfonie natuurlijk in wezen een ordinair klankbad is.
Poème de l’extase en Prometheus
Scriabin bracht zijn symfonische reizen tot de uiterste grenzen van de tonaliteit met zijn beide eendelige symfonische gedachten Le poème de l’extase uit 1908 en Prometheus uit 1910. Het zijn de orkestrale tegenhangers van zijn laatste pianosonates. De melodieën en het gangbare thematische materiaal zijn hier opvallend moeilijk te traceren. In plaats daarvan wordt het materiaal gegenereerd door harmonische progressie met behulp van het eerder genoemde ‘mystieke akkoord’.
Het Poème de l’extase is een meesterwerk op het punt van de orkestratie en de harmonische modulatie met steeds wisselende kleuren die Scriabins grote belangstelling voor (en beïnvloeding door) Debussy’s muziek verraden. Het werk baarde aanvankelijk veel opzien en onder andere Miaskovsky en Prokofiev waren zeer onder de indruk na het conventioneler Poème divin te hebben gehoord.
Prometheus, zo genoemd naar de brenger van het vuur uit de Griekse mythologie, was de voorloper van Mysterium. Het werk bevat een complexe filigraanrol voor de piano; aan het eind treedt nog een koor op en als optie kan ook nog een ‘lichtorgel’ worden gebruikt dat op grond van bepaalde akkoorden gekleurd licht op een groot scherm projecteert.
Pianoconcert
Scriabins pianoconcert komt enigszins als een verrassing, als een roos temidden van de weelderige tropische planten. De componist was ook jonger toen hij het in 1896 componeerde. Het is een relatief vrij licht en luchtig werk dat in de verte herinnert aan de pianoconcerten van Tschaikovsky en Rachmaninov; de pianopartij is flonkerend, maar er schuilt weinig bravoure in; het thema voor het variatiedeel in het midden is de moeite waard.
Pianosonates
Scriabins uitgebreide productie van pianowerken wordt uiteraard gedomineerd door een tiental sonates die gedurende zijn hele creatieve leven ontstonden: hij schreef zijn eerste (ongenummerde) sonate in 1892, zijn tiende en laatste in 1913. Het eerste viertal is standaard romantisch met veel verschuldigde eerbied aan Chopin en vol nogal doelloos, overrijp materiaal. Hooguit interessant als voorbeelden van het rond de betreffende eeuwwisseling vigerende expressionisme.
Maar interessant wordt het met de al genoemde 5e sonate, een peinzend werk vol muzikale uitdagingen in de vorm van dissonanten, heftige inleidende maten waarin de muziek vanuit een grommende bas in een inspiratieflits opstijgt tot letterlijk de grootste hoogten. De hierna volgende sonates worden steeds lastiger ten gevolge van een opeenstapeling van technische moeilijkheden bij het exploreren van allerlei nieuwe pianosomoriteiten. Scriabins uiterst gecompliceerde chromatiek tot aan de grenzen der atonaliteit bereikt zijn expressieve maximum in de zogenaamde Zwarte mis sonate (no. 9) en zijn opvolger, no. 10. Een haast oneindig aantal thema’s wordt gebundeld in het korte bestek van een deel: Liszt haast overtroffen.
Etudes
Met Chopin hield de étude op een oefening voor de pianostudent te zijn en werd in plaats daarvan een viering van het optimum dat een componist/pianist kon bereiken: een exploratie en uitbreiding van de mogelijkheden van het instrument zover zich dat in het midden van de 19e eeuw had ontwikkeld.
Dat was samen met die van bijvoorbeeld Liszts Etudes d’exécution transcendante de erfenis waarop Scriabin kon voortbouwen. Hij schreef zijn leven lang van dergelijke études en ze vormen mede de kern van zijn verbeeldingswereld, terwijl ze tevens dienden als experimenteermogelijkheid en getuigen van eenvoudig speelplezier. Hun karakter heeft nu eens iets van blije onschuld, dan weer van een spectrale samensmelting van timbre en ritme. Opus 8 is het geliefdst bij huidige virtuozen, maar ook de latere bundels van op. 42 (1903) en opus 65 (1912) zijn niet te versmaden.
Préludes
In totaal schreef Scriabin 90 études, maar het 24-tal uit op. 11 vormt zijn bekendste en populairste reeks. Ze ontstonden tussen 1888 en 1896 en bestrijken de periode van zijn laatste jaren aan het Moskous conservatorium en zijn loopbaan als reizend componist en virtuoos. Bij toerbeurt zijn ze ingetogen en gedurfd, maar steeds bewust de mogelijkheden van de concertvleugel benuttend. Werk van een jonge man op zoek naar een eigen stijl en persoonlijkheid. Het zou nog een jaar of tien duren voordat hij die had gevonden.
De inspiratiebron voor de Préludes op.24 waren beslist Chopins gelijknamige werken op. 28, maar dan met een Russische wending van scherpe chromatiek. Een zekere vroegere naïviteit heeft hier al plaats gemaakt voor een hang naar wisselende harmonieën en complexe, gepassioneerde ritmische impulsen die – opnieuw – aan Liszt herinneren.
Vers la flamme
In 1914, toen het slechts zeven minuten durende, lichtelijk bevreemdende Vers la flamme ontstond, streefde Scriabin naar een hedonistische fusie van alle zinnesorganen. Het gaat hier om krachtige en progressieve muziek, een werk dat een zekere doorbraak forceerde, geïnspireerd als het was op theosofische en mystieke gedachten; opnieuw worden de grenzen van de tonaliteit opgezocht en wordt bewust harmonische besluiteloosheid nagestreefd. De muziek lijkt haast de duisternis zichtbaar te maken en ieder besef van tijd op te heffen.
Selectieve discografie
Prometheus; Le poème du feu; Le poème de l’extase; Pianoconcert. Vladimir Ashkenazy, de Ambrosian singers en het Londens filharmonisch orkest o.l.v. Lorin Maazel. Decca 417.252-2. 1971/8
De 3 symfonieën; Divin poème; Le poème de l’extase; Prometheus; Le poème de feu. Stefania Toczyska, Michael Myers, Dimitri Alexeev, Frank Kaderabek, het Westminster koor en het Philadelphia orkest en –koor o.l.v. Riccardo Muti. EMI 754.251-2. 1985/90
Symfonie no. 3; Le poème de l’extase. Russisch nationaal orkest o.l.v. Mikhail Pletnev. DG 459.681-2.
Prometheus. Kirov operakoor en –orkest o.l.v. Valery Gergiev. Philips 446.715-2. 1997
Prometheus; Poème de l’extase. Anatole Ugorski met het Chicago symfonie orkest o.l.v. Pierre Boulez. DG 459.647-2.
Pianoconcert; Prometheus; Fantasie. Viktoria Postnikova met het Residentie orkest o.l.v. Gennadi Rozdestvensky. Chandos CHAN 9728.
Etudes. Piers Lane. Hyperion CDA 66607. 1992
Etudes. Sviatoslav Richter. Melodya 74321-29470-2. 1952/8
Mazurka’s. Gordon Fergus-Thompson. ASV CDDCA 1086.
Préludes. Piers Lane. Hyperion CDA 67057/8. 2000
Vers la flamme; Poème nocturne; Danses; Fantasie. Sviatoslav Richter. Philips 438.627-2.
De 10 pianosonates. Marc-André Hamelin. Hyperion CDA 67131/2. 1989/90
De 10 pianosonates. Vladimir Ashkenazy. Decca 425.570-2 (2 cd’s).