SCHÜTZ, HEINRICH (1585 – 1672): MUZIKALE PEETVADER VAN BACH
Heinrich Schütz was de grootste Duitse componist vòòr Bach en hij verwierf ook een internationale een status die veel te maken heeft met zijn vierjarig verblijf in Venetië waar hij de polyfone koorstijl van Giovanni Gabrieli assimileerde. Hij nam die declamatorische en dramatische stijl mee terug naar Duitsland waar hij die toepaste op de teksten van de Lutherse kerk en daarmee in staat was om een heel krachtige en vrome muziek te schrijven die tot de mooiste zeventiende eeuwse uitingen behoort.
Schütz werd geboren in Kostitz in Saksen geboren in een juristenfamilie die in 1590 naar Eissenfels verhuisde. Hij ging in 1608 in Marburg rechten studeren, maar werd door de landgraaf Moritz van Hessen gestimuleerd om zich in hoofdzaak op muziek te richten. Hij begon daar als koorzanger en kreeg les van Georg Otto, de kapelmeester. Met geldelijke ondersteuning van die landgraaf kon hij in Venetië studeren en toen hij in 1612 terugkeerde werd hij eerst organist in diens kapel in Kassel voordat hij door de machtiger, maar minder sympathieke keurvorst van Saksen voor twee maanden naar Dresden werd gelokt doch op verzoek tekende de componist een paar jaar bij. Daar werd hij in 1618 tot kapelmeester benoemd in hetzelfde jaar waarin de verwoestende dertigjarige oorlog uitbrak, het religieuze conflict dat een dramatische uitwerking had in Noord Europa. Tot zijn Dresdense leerlingen behoorden Bernhard, Theile en Weckmann.
In 1619 publiceerde hij zijn eerste bundel gewijde muziek onder de titel Psalmen Davids die hij opdroeg aan zijn broodheer. Later datzelfde jaar trouwde hij met Magdalena Wildeck die al in 1625 overleed en hem twee dochters schonk die hij onderbracht bij hun grootmoeder van moeders kant; zelf hertrouwde hij niet meer.
Tijdens een van zijn verloven was hij in 1627 Torgau waar zijn eerste opera, Dafne de eerste Duitse opera tout court – werd opgevoerd bij het huwelijk van de dochter van de keurvorst, Sophia Eleonora. Datzelfde jaar bezocht hij ook Mühlhausen en vermoedelijk Gera
In 1628 keerde Schütz nogmaals terug naar Venetië om nieuwe musici voor Dresden te werven en bekend te raken met de nieuwe stijl van Monteverdi. Om te ontkomen aan de verdere ravage die de oorlog veroorzaakte en die het muziekleven in Dresden lam legde, verzocht hij om een uitgebreid verlof dat hem in staat stelde om tussen 1633 en 1635 de hofkapel van koning Christian IV in Kopenhagen drastisch te reorganiseren bij gelegenheid van het huwelijk van kroonprins Christian.
Weer terug in Dresden werden zijn werkzaamheden daar steeds bezwaarlijker, maar de keurvorst was niet bereid hem met pensioen te laten gaan. Schütz moest de meeste tijd besteden aan fondswerving om de paar resterende hofmusici te kunnen betalen toen de dertigjarige oorlog ook Dresden meesleurde. In 1639 kon hij Dresden nog eens ontvluchten toen hij gedurende vijftien maanden in dienst was van Georg von Calenberg en van 1642 tot 1644 keerde hij nogmaals terug aan het Deense hof, ook bracht hij nog een jaar in de buurt van Brunswick door.
Pas toen in 1656 toen de keurvorst overleed en hij zelf tweeënzeventig was kon hij zich terugtrekken. Hij trok in bij zijn zuster in Weissenfels waar hij zijn laatste levensjaren wijdde aan het incidenteel componeren, maar vooral aan bijbelstudie.
Gedurende de 65-jarige componistenloopbaan van Schütz onderging zijn stijl vrij radicale wijzigingen, inclusief een overgang van de monumentale koorwerken als de Psalmen Davids naar de intiemer madrigaalstijl van de Cantiones sacrae uit 1625. De Italiaanse concertato stijl die voor gelijkwaardigheid zorgt tussen stemmen en instrumenten kenmerkt de drie banden Symphoniae sacrae (uit 1629, 1647 en 1650) en in de Kleine geistliche Konzerte (1636 en 1639) is het vooral de tekst die de volle aandacht krijgt. Schütz’ late werken worden gedomineerd door oratoria en de drie onbegeleide ‘dramatische’ passiemuzieken met als bekendste de Weihnachtshistorie uit 1664. Wat Bach met zijn passiemuzieken voor Pasen deed, verrichtte Schütz dus al eerder voor Kerstmis. Ook bij hem neemt een tenor de rol van evangelist op zich, de andere rollen worden door een combinatie van solisten vervuld; het koor treedt slechts driemaal op. De dramatiek wordt verduidelijkt door telkens bepaalde rollen door specifieke instrumenten te karakteriseren: de engel door 2 violen, de herders door twee blokfluiten en een dulciaan (de voorloper van de fagot) terwijl de waardigheid van de hogepriesters wordt onderstreept met de donkere klank van een paar oude trombones.
Schütz is terecht vooral bekend om zijn geestelijke muziek, maar zijn oeuvre is veelzijdiger dan zijn reputatie suggereert. Afgezien van die paar opera’s is daar bijvoorbeeld zijn opus 1 (later in de Schütz Werke Verzeichnis SWV 1-19) zijn Il libro primo de madrigali dat in 1619 werd afgesloten na zijn periode bij Gabrieli. De negentien deeltjes op Italiaanse teksten getuigen van een grote virtuositeit en een goede beheersing van de Italiaanse stijl. Contrast is er ook genoeg, bijvoorbeeld tussen het vrolijke ‘Fucci o mio core’ en het trieste ‘Ma lasso, ecco un sospir nunzio infelice’.
Hoe ook Schütz stijl evolueerde, als rode draad in zijn oeuvre is er steeds een ondertoon van ernstige plechtigheid in zijn kerkelijke composities die wordt geaccentueerd door vele dramatische en hoogst expressieve momenten. Met hun doorgaans Duitse teksten vormen Schütz’ werken de ultieme realisatie van Luthers streven om de landstaal ingang te doen vinden als literaire en liturgische taal. Het gaat hier ook om de belichaming van het Protestante en Humanische concept van een musica poetica in een zo volmaakt mogelijke vorm.
Selectieve discografie
Musikalische Exequien, Motetten en Concerten. Monteverdikoor, de English baroque soloists en His majesty’s sackbutts and cornetts o.l.v. John Eliot Gardiner. Archiv 423.405-2. 1987
Historia der freudenreichen Geburt Jesu Christi; Deutsches Magnificat. Stephan Genz met La petite bande o.l.v. Sigiswald Kuyken. Harmonia Mundi HMC 05472-77511-2. 1998
Historia der freudenreichen Geburt Jesu Christi; Weihnachtvespers. Charles Daniels, het Roskilde kathedraalkoor en het Gabrieli consort o.l.v. Paul McCreesh. Archiv 463.046-2. 1998
Psalmen Davids. Cantus Cölln en Concerto palatino o.l.v. Konrad Junghänel. Harmonia Mundi HMC 90.1652/3 (2 cd’s). 1997
Symphoniae sacrae. Emma Kirkby, Suzie le Blanc, James Bowman, Nigel Rogers, Charles Daniels, Stephen Varcoe, Richard Wistreich, Jeremy West, Nicholas Perry met het Purcell kwartet. Chandos CHAN 0566/7 (2 cd’s). 1994
Il libro primo de madrigali. Cantus Cölln o.l.v. Konrad Junghänel. Harmonia Mundi HMC 90.1686.
Motetten. Tölzer jongenskoor o.l.v. Gerhard Schmidt-Gaden. Capriccio 10-388. 1990
Seculiere motetten. Wester-Renaissance Bremen o.l.v. Manfred Cordes. CPO CPO 999.518-2. 1997