Componisten portretten

SCARLATTI, DOMENICO

SCARLATTI, DOMENCO (1685 – 1757): KLAVECIMBEL MINIATURIST EN MEER

 

Hoewel hij in vele genres componeerde – Sinfonia’s, geestelijke koormuziek - is Domenico Scarlatti – zoon van Alessandro – thans nog vrijwel uitsluitend bekend om zijn klavecimbelsonates. Verrassend is dat allerminst, want tussen 1719 en zijn dood in 1750 schreef hij liefst 555 van die briljante eendelige werkjes. Dat is nog steeds een van de opmerkelijkste marathons uit de muziekgeschiedenis.

Het is een merkwaardige speling van het lot dat de muziekindustrie de afgelopen jaren vooral aandacht besteedde aan Alessandro Scarlatti (1660-1725) en nauwelijks aan diens zoon Domenico (26-10-1685 tot 23-07-1757). Zelfs de herdenking van de tweehondervijftigste sterfdag van laatstgenoemde in 2007 maakte niet veel los.

Scarlatti jr. werd in Napels geboren en studeerde bij zijn vader. Al op zijn zestiende werd hij in 1701 benoemd als organist van de plaatselijke koninklijke kapel waarvan zijn vader maestro di cappella was. Het jaar daarop kregen vader en zoon verlof om naar Rome en Florence te gaan met de hoop op een lucratiever baantje aan het hof van prins Ferdinando de Medici. Het bleek toen nog ijdele hoop.

Het is erg waarschijnlijk dat de jonge Scarlatti in Florence de beroemde instrumentbouwer Bartolomeo Christofori ontmoette, die de instrumenten voor de prins maakte. In 1705 vertrok Scarlatti in gezelschap van de beroemde castraat Nicolino naar Venetië om in dienst te treden van de familie De Medici. Terwijl hij daar was, ontmoette hij Corelli en Händel wiens mecenas, kardinaal Ottoboni een openbaar klavecimbel- en orgel concours tussen beide componisten arrangeerde. Händel werd geacht de betere organist te zijn, Scarlatti de betere klavecinist.

In 1707 trok Scarlatti naar Rome waar hij voornamelijk als kerkmusicus actief was als assistent van zijn aan de Santa Maria maggiore verbonden vader, maar ook vanaf 1711 zeven opera’s schreef voor de Poolse koningin weduwe Maria Casimira en in 1714 voor de markies De Fontes. In 1716 werd hij benoemd als maestro van de Cappella Giulia aan de St. Pieter in Rome. Daar bleef hij vier jaar totdat hij naar Londen emigreerde om klavecinist te worden van het Italiaans theater.

In 1721 werd hij tenslotte hofcomponist van koning João V van Portugal. Dat baantje hield in dat hij ook les moest geven aan diens dochter, de infanta Maria Barbara met wie Scarlatti een innige band onderhield. Toen zij in 1729 koningin van Spanje werd, volgde hij haar naar Madrid waar hij tot drie jaar voor zijn dood in haar dienst bleef.

Scarlatti schijnt volkomen gelukkig te zijn geweest met zijn rol enigszins op de achtergrond aan het hof, hij had verder geen verplichtingen, hoefde dus ook geen opera’s te schrijven. Maar kon zich rustig wijden aan die gigantische productie van sonates die uitsluitend bestemd waren voor Maria Barbara.

Scarlatti trouwde tweemaal, eerst in 1728 met de Romeinse  Maria Catarina Gentili, daarna in 1738 met de Spaanse Anastasia Maxarti Ximenes. Geen van zijn negen kinderen vertoonde een opmerkelijk muzikaal talent.

Het klavecimbel had in de tijd van Scarlatti in alle opzichten een veel geringer bereik dan de moderne piano, maar binnen die begrenzingen van dynamiek, volume, toonbereik, nuanceringsmogelijkheden schiep hij muziek van een enorme verscheidenheid. Deze reikte van roetsjbaan achtige haast tot uitgesponnen tere lyriek. Scarlatti’s klavecimbelwerken mogen dan wel niet de dieptewerking hebben van die van tijdgenoot J.S. Bach, maar hij beschikte over een schier eindloze vruchtbaarheid en als een der eersten exploreerde hij alle mogelijkheden die met tien vingers bereikbaar zijn. Zijn muziek is bezaaid met sprongen over twee octaven, passages voor gekruiste handen en snelle notenherhalingen. Zoals Beethoven veel later een heel nieuwe pianotechniek ontwikkelde, zo deed Scarlatti dat voor het klavecimbel en zijn virtuozen.

Scarlatti’s sonates vertonen nog niet de geringste overeenkomst met de meerdelige vorm die o.a. door Haydn, Mozart en Beethoven werd geïntroduceerd. Het begrip ‘sonate’ betekende voor Scarlatti niets meer dan een zuiver instrumentaal werk. In zijn eendelige sonates wordt het materiaal niet op een organische manier ontwikkeld zoals dat in de latere klassieke sonate met de thema’s gebeurde, maar bereikte hij afwisseling door de motieven onderling te verweven of juist tegenover elkaar te plaatsen en door het hele stukje heen te laten terugkeren.

De grote charme van Scarlatti’s melodieën zijn de gevatheid, de scherpte waarmee hij het muzikale onderwerp uitbeent en de quasi romantische expressieve effecten die hij realiseert met behulp van sterk contrasterende motieven. Het resultaat is vrolijk stemmende, tintelende achttiende eeuwse solomuziek.

Helemaal ‘solo’ zijn die sonates overigens niet. Er schuilt een drietal orgelsonates onder en een paar zijn gedacht voor viool en continuo met zelfs een tweetal voor de onwaarschijnlijke combinatie van viool en hobo unisono. Eerlijkheidshalve moet wel worden gezegd dat de authenticiteit van alle 555+ sonates niet vaststaat; een veertiental is na 1960 nog teruggevonden/opgedoken.

De kamercantates van Scarlatti zijn niet geheel onbekend, maar speelden in zijn repertoire een heel ondergeschikte rol. Ook werd gedacht dat het slechts om routineus maakwerk ging. Ten onrechte zoals een tweetal cd’s met dat moois aantoont. Die cantates voor solostem, 2 violen en continuo werden niet alleen in de Spaanse tijd van de componist geschreven, maar bevatten ook eigenschappen die we uit zijn sonates kennen: tjilpende herhalingen, schurende dissonanten, bizarre melodiesprongen en frapperende majeur/mineur overgangen. De teksten zouden onmiddellijk Schubert hebben aangesproken.

Wat de nummering van het sonatemateriaal is intussen de oude Longo catalogus verlaten en volgt iedereen de Kirkpatrick index. Puristen zullen nog steeds zweren bij het klavecimbel en de door Wanda Landowska ingeluide revival van dat instrument in de jaren dertig vorige eeuw (een opname van haar is gelukkig bewaard gebleven). Opvolgers genoeg wat het Scarlattimateriaal betreft: in Nederland Gustav Leonhardt (RCA), elders lieden als Pinnock (Archiv), Rousset (Decca), Comparone (Lyrichord), Staier (Harmonia Mundi), Hantai (Auvidis), Kirkpatrick zelf (Archiv), Black (CRD), Kipnis (Chesky), Sgrizzi (Accord) en anderen. Maar hieronder domineren de minstens gelijkwaardige pianoversies met voorop die van Pletnev (Virgin), Tipo (EMI), Zacharias (EMI en MDG), Horowitz (Sony) en Sudbin (Virgin). Interessant is het de eerste 30 sonates – de Essercizi – op een passende fortepiano te horen van Planès (Harmonia Mundi). Voor volledige klavecimbelopnamen is men aangewezen op Ross (Scott) en Belder (Brillant Classics).

 

Selectieve discografie

Sinfonia’s in C, a en G. Europe galante o.l.v. Fabio Biondi. Virgin 545.295-2. 2001

Cantates. Max Emanuel Cencic met Ornamente 99 o.l.v. Karsten Erik Ose. Capriccio 67057. 2003

Cantates. Patrizia Ciofi en Anna Bonitatibus met Il complesso barocco o.l.v. Alan Curtis. Virgin 545.546-2.

De complete 555 sonates. Scott Ross, Monica Huggett, Christophe Coin, Michel Henry en Marc Vallon. Erato 2292-45309-2 (34 cd’s). 1984/5

Idem. Pieter-Jan Belder, Rémy Baudet en Frank Wakelkamp. Brillant Classics 93546 (36 cd’s). 200/7

Sonates K. 44, 52-3, 120,124, 140-1,144, 147, 426-7, 450, 461, 469, 531. Christophe Rousset. Decca 458.165-2. 1997

Sonates K. 8, 20, 32, 107, 109, 124, 141, 159, 234, 247, 256, 259, 328, 380, 397, 423, 430, 440, 447, 481, 490, 492, 515 en 519. Wanda Landowska, EMI 764.934-2. 1934-1940

Sonates K. 1, 9, 14, 27, 38, 103, 114, 141, 208, 213, 269-9, 380, 490-2, 555. Scott Ross. Erato 2564-60030-2. 1971

Sonates K. 3, 52, 184-5, 191-3, 208-9, 227, 238-9, 252-3. Gustav Leonhardt. RCA GD 71955. 1974

Sonates K. 1, 3, 8, 9, 11, 17, 24-27, 29, 87, 96, 113, 141, 146, 173, 213-4, 247, 259, 268, 283-4, 386-7, 404, 443, 519-20, 523. Mikhail Pletnev. Virgin 545.123-2, 561.961-2 (2 cd’s). 1994

Sonates K. 1, 8-9, 11, 13, 20, 87, 98, 119, 135, 159, 380, 450, 487, 529. Ivo Pogorelich. DG 435.855-2. 1991

Sonates K. 20, 32, 39, 79, 109, 124-5, 128, 342, 381, 394, 425, 454, 470, 491, 495, 547 en 551. Maria Tipo. EMI 574.969-2. 1981

Sonates K. 25, 33, 39, 52, 54, 96, 146, 162, 197-8, 201, 303, 466, 474, 481, 491, 525 en 547. Vladimir Horowitz. Sony 53460. 1964

Sonates K. 115-6, 144, 175, 402-3, 449-50, 474-5, 513, 516-7, 544-5. András Schiff. Decca 421.422-2. 1988

K. 20, 24, 27, 30, 87, 365, 426, 427, 429, 435, 455, 466, 487, 492, 545. Jevgeni Sudbin. BIS CD 1508. 2004

K. 1-30. Alain Planès. Harmonia Mundi HMC 90.1838/9. 2003

Sonates K. 3, 14, 20, 27, 32-3, 39, 98, 109, 141, 146, 208-9, 213, 322, 436, 481, 492 en 517. Michael Lewin. Naxos 8.553067. 1995

Sonates K. 39, 183, 193, 296, 318-9, 322, 380-1, 386, 454-5, 533, 551. Christian Zacharias. EMI 747.678-2. 1984

Sonates K. 27, 29, 206, 212, 491, 537 (met Suites van Händel). Murray Perahia. Sony 62785. 1996

14 Teruggevonden/herontdekte sonates. Mayako Soné. Erato 4509-94806-2. 1993

Stabat mater; Magnificat; Te Deum; Laetatus sum; Miserere. King’s college koor o.l.v. Nicholas Cleobury. EMI 557.498-2.