Componisten portretten

TRAETTA

TRAETTA, TOMMASO (1727 – 1779): ITALIAAN TUSSEN GLUCK EN MOZART

 

In november 1772, toen de 16-jarige Mozart zich voorbereidde om het Milanese publiek te verrassen met zijn derde opera voor het Teatro regio ducal, bereidde Tommaso Traetta (1727-1779) de première van zijn tweede opera voor aan het hof van Catherina de Grote aan het hof in St. Petersburg. Tegenwoordig geniet Lucio Silla van eerstgenoemde een veel grotere bekendheid dan Antigona van laatstgenoemde. Maar Antigona is feitelijk wel het betere werk. Deze tragedia per musica in 3 aktes op libretto van Cottellini overtreft Mozarts opera seria bij verre dankzij de constante blijken van muzikale inspiratie en theatrale know-how.

Wanneer Traetta's muziek nu bekender zou zijn, was dat niet zo verwonderlijk omdat deze tijdgenoot en discipel van Gluck in 1772 een ervaren componist voor het muziektheater was, op het hoogtepunt van zijn loopbaan. De carrière van (voluit) Tommaso Michele Francesco Saverio Traetta (Bitonto bij Bari, 1727 - Venetië, 1779) voerde de in de streek Puglia geboren toondichter van het conservatorium in Napels als leerling van Durante naar het beroemde stedelijke San Carlo theater waar zijn eerste opdracht in 1751 bestond uit Il Farnace. In 1758 werd hij maestro di cappella aan het hof en muziekleraar van de prinsessen in Parma, in 1765 directeur van het Ospedaletto San Giovanni e Paolo in Venetië en in 1775 kapelmeester aan het hof can Catherina II van Rusland. Tussendoor bereisde hij vrijwel heel Europa. Hij schreef 42 opera's, een oratorium en kerkmuziek.

Librettist was de beroemde Marco Coltellini die Goldoni's La finta semplice in 1766 voor de tienjarige Mozart verzorgde, de oorspronkelijke tekst voor Haydns L'infedeltà delusa schreef in 1733 en die al met Traetta had samengewerkt bij een van diens grootste successen: Ifigenia in Tauride in 1763 voor het Weense hof van Maria Teresia nadat Gluck met zijn Reformopera Orfeo ed Euridice daar in 1762 het ijs had gebroken.

Rond die tijd, toen Traetta als hofcomponist in Parma werkte, raakte hij bekend met de tragédies-lyriques van Rameau en schreef hij opera's in dezelfde geest: Ippolito ed Aricia (1759) en I Tintaridi (Castor en Pollux, 1760). waarin hij de standaard recitatief-aria vorm van de traditionele Italiaanse opera seria verrijkte met koren in Franse stijl.

Die Franse invloed is te horen in Antigona, een werk dat begint met een treffende en plechtige koorscène inclusief dans en pantomime. De handeling schildert de fatale strijd tussen Antigona's broers Eteocles en Polynices. De onvoorbereide luisteraar wordt meteen ondergedompeld in de tragische wereld van Gluck en die van Mozarts Idomeneo (1781), een werk dat duidelijk is beïnvloed door Traetta en de francofiele stijl van Gluck.

Zo kan Antigona gelden als een goed voorbeeld van de 'hervormde' tragedia per musica en heeft het werk een plaats tussen de langer gevestigde theaterstijl die zijn wortels heeft in de Griekse tragedie en de wens naar een vernieuwende muziektaal die is gevrijwaard van saaie langdradigheid, overdreven moralisme en mechanisch aandoende conventies.

In al deze opzichten is Antigona een overgangswerk, waarin de ontwikkeling van de opera serie traditie deels wordt aangepast (denk aan de da capo aria) maar waarin voor een grotere dramatische verscheidenheid wordt gezorgd door een uitgebreid gebruik van korren en grotere ensembles te beginnen bij duet en trio, eindigend bij kwartet (sporadisch, zelfs in een meesterwerk als Mozarts Idomeneo). Waar Traetta de hervormer Gluck niet volgt, is in zijn haast eerbiedig vasthouden aan de Italiaanse traditie op het punt van virtuoos zingen. Hij schreef de titelrol voor de voortreffelijke sopraan Caterina Gabrielli en zowel zij als de tenor Prati die de rol van Creonte creëerde moeten grote virtuozen zijn geweest te oordelen naar hun partijen. Deze rollen suggereren bravura zangers van de soort die ook terug te vinden is in de rollen van Elettra en Idomeneo bij Mozart.

Hoewel Coltellini de handeling van Sophocles' grote tragedie vrij nauwgezet volgt, liet hij de figuur van Creontes vrouw Eurydice geheel weg. Zo kon hij zorgen voor een happy end waarin de schijnbaar despotische tiran Creonte een nobel gebaar maakt om Antigona te sparen nadat zijn zoon een Radamesachtig rendez-vous heeft gehad met de in haar graf ingesloten heldin. Ongebruikelijk voor die tijd is echter geen sprake van een deus ex machina: Creonte wordt zich bewust van de fout die hij door zijn strengheid dreigt te maken dankzij de menselijkheid en de liefde van zijn zoon Hemon. De tsarina moet verguld zijn geweest door dit blijk van despotische edelmoedigheid.

De muziek van Traetta heeft een heel hoogwaardig gehalte, ook al ontbreekt het net aan de geniale vonken uit Idomeneo en Iphigénie en Tauride als de twee beste opera's uit de achttiende eeuw. Hij schreef vooral prachtig voor vrouwenstemmen - zijn duetten voor Antigona en haar zuster Ismene en voor Ismene en Emone (een mezzosopraan castraatrol) - werpen hun schaduwen vooruit op Fiordiligi en Dorabella in Mozarts Cosî fan tutte of Servilia en Annio in La clemenza di Tito. Een vernieuwende indruk maakt ook menige aria. Zo eindigt bijvoorbeeld de tweede akte met een bravuranummer voor de titelheldin met als 'coda' een duet voor Ismene en Emone. Een van de pakkendste momenten uit het werk is het begrafeniskoor aan het begin van de tweede akte waarin Antigona illegaal de as van de resten van haar gedegradeerde broer verbrandt en zijn naam - Polinice - uitroept, net zoals Orfeus in het beginkoor van Glucks Orfeo ed Euridice zijn geliefde betreurt.

 

Discografie

Antigona. Maria Bayo (s, Antigona), Anna Maria Panzarella (ms, Ismene), Carlo Vincenzo Allemano (t, Creonte), Laura Polverelli (ms, Emone) en Gilles Ragon (t, Adrasto) met het Accentus kamerkoor en Les talens lyriques onder Christophe Rousset op Decca/Oiseau Lyre 460.204-2 (2 cd's). 1997

Buovo d’Antona. Howard Crook (t, Buovo d’Antona), Caterina Trogu-Röhrich (s,   Maccabruno), Roberto Balconi (a, Drusiana), Daniela del Monaco (a, Menichina),  Francesca  Russo Ermolli (s, Cechina), Gianpaolo Fagotto (t, Capoccio) en Giuseppe Zambon (t, Striglia) met het Ensemble van het La Fenice theater Venetië o.l.v. Alan Curtis. Opus 111 OPS 30-90/1 (2 cd’s). 1993