TAVERNER, JOHN (ca. 1490 – 1545): GROOT ENGELS POLYFONIST
John Taverner wat het waarschijnlijk grootste talent van de Engelse muziek uit de pre Reformatieperiode en een heel groot polyfonist. Tot op vrij grote hoogte is zijn muziek het culminatiepunt van een uiterst rijke Engelse polyfone traditie waarin een heel zwierige vocale schrijfwijze werd gecombineerd met een grote verscheidenheid aan contrasterende stemmen binnen eenzelfde stuk.
Aan die traditie voegde Taverner het van origine van het continent stammende hulpmiddel van de imitatie toe waarbij de door de ene stem gezongen frase door een andere stem wordt herhaald. Daardoor kreeg zijn muziek beter vorm en richting dan die van zijn Engelse voorgangers.
Taverner werd mogelijk geboren in Lincolnshire; het eerste blijk van zijn muzikale activiteiten dateert uit de jaren 1524 en1525 toen hij als leek secretaris was bij het kerkkoor van Tatershall ten noordwesten van Boston. Het jaar daarop werd hij op aanbeveling van de bisschop van Lincoln benoemd tot koorleider van het net opgerichte Cardinal (later Christ church) College in Oxford. Dat was een eervolle baan, maar helaas eentje van korte duur tengevolge van het feit dat de stichter, kardinaal Wolsey, in 1529 uit zijn ambt werd ontzet.
Het jaar daarvoor was Taverner al eens in de gevangenis gekomen omdat hij sympathiseerde met een groep Lutheranen. Een incident waarover men destijds genadig oordeelde maar dat wel aanleiding was tot legendevorming: Taverner zou niet alleen het Katholicisme, maar ook de muziek hebben afgezworen en zijn laatste levensjaren hebben besteed aan de vernieling van kloosters. Dat is meteen het onderwerp van Peter Maxwell Davies’ opera Taverner uit 1970 over het leven van de componist dat gelukkig minder dramatisch verliep.
Die keerde namelijk naar Lincolnshire terug en werd in weer koorleider, nu van St. Botolph in Boston. Maar opnieuw vervulde hij die functie niet lang; ditmaal moest hij weg omdat het gilde dat zijn salaris betaalde failliet ging. Vanaf 1537 schijnen zijn muzikale activiteiten te zijn gestaakt en de rest van zijn leven bracht hij door als well-to-do plaatselijke dignitaris die in hoog aanzien stond en tenslotte werd begraven onder de grote toren van de St. Botolph.
Acht missen waaronder drie zesstemmige van Taverner resten ons; de mooiste daarvan is de vrij vroege Missa ‘Gloria tibi trinitatis’. Daarin wordt gebruik gemaakt van een Gregoriaanse melodie in de altpartij zodat deze beter hoorbaar is omdat nu alleen de sopraanpartij hoger is. Het werk heeft een opmerkelijk karakter omdat het zo geschakeerd is en omdat het contrapunt zo levendig is. Vooral het begin van het Credo klinkt heel zwierig.
Het beroemdste fragment, het ‘In nomine’ uit het Benedictus werd door latere Engelse componisten van Tallis tot Purcell wel gebruikt als thematisch materiaal waarop korte stukken voor viol consort werden geschreven. Deze werden bekend als “in nomines”.
Verder schreef hij drie grootschalige Magnificats, een groot aantal motetten, antifonen en consortstukken. Twee van die antifonen, Mater Christi sanctissima en Christe Jesu, pastor bone verraden een sterke invloed van Janequin.
Selectieve discografie
Missa ‘Corona spinea’. The sixteen o.l.v. Harry Christophers. Hyperion CDH 55051. 1992
Missa ‘Mater Christi sanctissima’. Fretwork en The sixteen o.l.v. Harry Christophers. Hyperion CDH 55053. 1992
Missa ‘Sancti Wilhelmi’. The sixteen o.l.v. Harry Christophers. Hyperion CDH 55055. 1990
Missa ‘Gloria tibi trinitatis’. The sixteen o.l.v. Harry Christophers. Hyperion CDH 50552. 1992
Mis ‘The western wynde’. The sixteen o.l.v. Harry Christophers. Hyperion CDH 55056. 1991