TALLIS, THOMAS (ca. 1505 – 1585): LUCIDE POLYFONIST
De tegelijk kernachtige en etherische gewijde muziek van Tallis ontstond in een van de roerigste perioden van de Engelse geschiedenis. Elk van de vier Tudor vorsten die hij diende, hield er andere opvattingen op na over religieuze kwesties. Dat betekende niet alleen dat hij nu eens in het Latijn en dan weer in het Engels moest schrijven, maar ook dat hij telkens zijn muzikale stijl moest aanpassen.
In zijn vroegste stukken huldigt hij een typisch Engelse zwierige polyfoniestijl die veel verwantschap toont met die van Taverner; vervolgens was hij gedurende de herzieningen onder Edward VI genoodzaakt om helemaal in de geest van de rationalisatie van de liturgie een eenvoudiger, directer stijl te hanteren. En tenslotte ontwikkelde hij tijdens de regering van Elizabeth I een nog strakkere, maar ook meer lucide polyfonische stijl waarin een steeds grotere aandacht voor de tekst werd getoond.
Over de eerste levensjaren van Tallis is weinig tot niets bekend. In 1532 was hij organist van een Benedictijnse priorij in Dover, daarna in 1537/8 vermoedelijk organist aan de St. Mary-at-Hill kerk in Londen. Maar in 1540 werd zijn beroepsleven direct beïnvloed door het wisselende religieuze klimaat toen hij zijn baan als organist van de Waltham Abbey in Essex verloor omdat de kloosters werden opgeheven. Hij ontving 20 shilling als achterstallig loon en nog eens twintig shilling als compensatie (een vroeg blijk van de Gouden Handdruk).
Na korte tijd in het seizoen 1541/2 werkzaam te zijn geweest aan de kathedraal in Canterbury, werd hij in 1543 aan het hof opgenomen als een van de Gentleman of the Chapel Royal. Die functie behield hij tot zijn dood. Zijn plichten en taken als componist en organist leverden hem veel beloningen van zijn koninklijke werkgevers op. In 1557 kreeg hij van de katholieke koningin Mary de vrije beschikking voor eenentwintig jaar over een landgoed in Kent en in 1575 gaf de protestante koningin Elizabeth hem en zijn jongere collega Byrd het exclusieve recht om zijn muziek te laten drukken en uitgeven. Hun eerste, nog datzelfde jaar verschenen uitgave waren de Cantiones sacrae, een bundel van zeventien Latijnse motetten van elk der beide componisten. Een financieel succes was dat niet, maar op basis daarvan kreeg ze wel een gezamenlijke pacht van een ander bezit.
Tallis stierf 1585 en werd begraven in de St. Alphege kerk in Greenwich. Er bestond altijd enige twijfel over Tallis’ religieuze overtuiging; sommigen veronderstellen dat hij een pragmaticus was die zich gemakshalve aanpaste bij de opvattingen van zijn wisselende broodheren (meest dames trouwens), maar er bestaan ook aanwijzingen dat hij net als Byrd zijn hele leven lang de Rooms Katholieke kerk trouw bleef en aan vervolging ontkwam omdat hij kon profiteren van connecties tot in de hoogste regionen, zoals bijvoorbeeld de tot de weigeraars om naar de Anglicaanse kerk te gaan behorende familie Roper. Bewijsmateriaal voor dat weigerachtige gedrag is bijvoorbeeld te vinden in latere composities als de Lamentations of Jeremiah waarin een dwingende bede aan Jeruzalem is opgenomen om terug te keren tot de ware God. Dat kan worden uitgelegd als een bede om terug te keren tot het R.K. geloof.
Hoewel Tallis het bekendst werd met zijn gewijde koormuziek, schreef hij ook een aantal instrumentale werken. Met een loopbaan als organist gedurende ruim vijftig jaar is het waarschijnlijk dat hij heel wat meer werken voor toetsinstrumenten schreef dan nu resteren. Maar het beste van dat materiaal dat hij naliet getuigt van veel oorspronkelijkheid. Het handjevol werken voor viola da gamba ensemble dat hij naliet bestaat deels uit arrangementen van meerstemmige liederen en een tweetal fraaie uitwerkingen van het In nomine. Dit laatstgenoemde tweetal is interessant omdat ze wijzen op de ontwikkeling van een stijl die geschikter is voor een instrumentale in plaats van een vocale stijl. Dat blijkt met name uit de herhaling van korte, door rusten onderbroken frasen aan het eind van die stukken om de spanning op te voeren
Tallis’ hymnes en motetten tonen – ongeacht of het om simpele verwerkingen of juist om complexe polyfonische motetten gaat – een haast grenzeloze inventiviteit en een daarmee gepaard gaan streven naar perfectie. Een van de experimenteelste motetten is In Ieunio et Fletu met zijn verrassende harmonische wisselingen. Tallis was ook een pionier waar het ging om het realiseren van aanpassingen voor de Anglicaanse liturgie in de periode 1547 tot 1553. Zo toont zijn hymne If ye love me bijvoorbeeld dat hij voldeed aan de voorwaarde om de tekst overduidelijk te maken zonder nodeloze opsier, maar toch zorgend voor de nodige emotionele impact.
De Lamentations of Jeremiah behoren tot Tallis’ beste en bekendste werken. Het gaat hier om een nogal sombere, gevoelige en licht pathetische muziek die aansluit bij de melancholie van het gegeven. Tallis spreidt hier al zijn compositorische technieken ten toon: homofonie, imitaties, handig gebruik van dissonanten. Eén van de andere onvergetelijke werken is het motet Spem in alium voor vijf achtstemmige koren. Waarschijnlijk is het geschreven voor de veertigste verjaardag van een der koninginnen (voor wie precies weet niemand). Dit is Engelse muziek uit die tijd op zijn mooist.
Selectieve discografie
Motetten. Chapelle du roi o.l.v. Alistair Dixon. Signum SIGCD 003. 1997
Lamentations of Jeremiah; motetten. Tallis scholars o.l.v. Peter Phillips. Gimell CDGIM 025. 1991
Lamentations of Jeremiah, Motetten, Muziek voor strijkers. Theatre of voices o.l.v. Paul Hillier en The King’s noyse o.l.v. David Douglass. Harmonia Mundi HMC 90.7154. 1995
Mis; Motetten. Oxford Camerata o.l.v. Jeremy Summerly. Naxos 8.550576. 1992
Spem in allium; Miserere; Mis. Magnificat o.l.v. Philip Cave. Linn Records CKD 075. 1999
Spem in allium; Motetten. Tallis scholars o.l.v. Peter Phillips. Gimell CDGIM 006. 1984