THOMAS, AMBROISE (1811-1896): OOIT POPULAIRE MELODIEVINDER
Aanvankelijk op weg als pianist, in Parijs opgeleid onder handen van Kalkbrenner, won hij in 1832 de Prix de Rome. De in hen gestelde verwachtingen werden daarna wat teleurgesteld. Roem verwierf hij pas met de opera Mignon (1866) in de Opéra comique en Hamlet (1868) in de Grand-Opéra. Sinds 1851 lid van de Academie volgde hij in 1871 Auber op als directeur; hij bleef die functie tot zijn dood - 12 februari 1896 – vervullen.
Thomas was rijk aan melodische invallen en zijn compositorische vermogen was zeker niet gering. Hij wist uitstekend voor stemmen en orkest te schrijven. Maar zijn melodieën lijden dikwijls wat onder sentimentaliteit. Eigenlijk is dat nogal eigenaardig voor een leerling van Lesueur, docent en geestelijk voorloper van Berlioz.
Niet te ontkennen valt dat hij sterk tegemoet wilde komen aan de publieke smaak. Dat had een gebrek aan zelfkritiek en zelfkennis tot gevolg. Greep hij met zijn opera’s Hamlet, Zomernachtsdroom en het Danteske Françoise de Rimini niet veel te hoog?
Eénmaal maakte Thomas een onschuldige parodie op de gekunsteldheid van de Italiaanse opera: haast onbedoeld werd Le Caid in 1849 meer een meesterwerkje van spirituele, openhartige grappigheid.
Kenmerkend voor de populariteit van Thomas is dat niet de lastige, maar geniale van Berlioz, maar de begaafde, minzame Thomas de al even brave bourgeois Auber opvolgde als conservatoriumdirecteur en als zodanig een kwart eeuw zijn tijd uit zat.
Discografie
Hamlet. Thomas Hampson, June Anderson, Samuel Ramey, Denyce Graves, Gregory Kunde met de Ambrosian Singers en het Londens filharmonisch orkest o.l.v. Antonio de Almeida. EMI 754.820-2.
Mignon. Marilyn Horne Ruth Welting, Alain Vanzo), Nicola Zaccaria, Frederica von Stade e.a. met het Ambrosian operakoor en het Philharmonia orkest o.l.v. Antonio de Almeida. Sony SM3K 34590.