VILLA-LOBOS, HEITOR (1887 – 1959): SYNTHESE BACH EN BRAZILIË
Heitor Villa-Lobos is het levende bewijs dat het niet nodig is oom een conventionele muziekopleiding te doorlopen om een behoorlijke componist te worden. Hij kreeg de belangrijkste lessen van zijn vader die amateur cellist was en ging op autodidactische wijze verder met zelfstudie, leerde een aantal andere instrumenten bespelen, waaronder de gitaar en bereikte met dat instrument zelfs een aanzienlijk niveau.
Zijn vriend en landgenoot, de dirigent Pure Max vroeg ooit aan Villa-Lobos of er iets was dat hij niet bespeelde, antwoordde deze “Alleen de hobo niet’, maar toen de twee elkaar niet zoveel later opnieuw troffen, had hij zich de mogelijkheden van dat instrument al aardig eigen gemaakt.
Villa-Lobos werd de belangrijkste componist in Brazilië, deels zeker omdat hij onbelast was door een officiële opleiding en dat hij daardoor volkomen vrij was in het kiezen van een wijdreikende compositiemethode en de selectie van het bronmateriaal. Bij de dood van zijn vader brak hij een op wens van zijn moeder begonnen medische loopbaan af om zich geheel op het gitaarspel met een groep straatmuzikanten in de straten van Rio te werpen. Op die manier leidde hij gedurende enige jaren het leventje van een bohémien. Aan het eind van zijn tienertijd en in de eerste jaren toen hij twintig was maakte hij lange reizen door Brazilië om volksmuziek te verzamelen. Later pronkte hij met verhalen waarin hij beweerde dat hij was gevangen genomen door kannibalen die hem alleen maar hadden gespaard vanwege zijn muzikale capaciteiten. Hij beweerde ook dat de kaart van Brazilië zijn eerste harmonieboek was.
Na zijn terugkeer in Rio schreef hij zich in bij het Nationaal Muziekinstituut om zijn technische studie voort te zetten, maar al gauw vond hij de sfeer daar verlammend en besloot hij die opleiding halverwege af te breken. Hij had echter wel waardering geoogst van de technische staf die hem bleef helpen en ondersteunen nadat hij was vertrokken. Hoewel hij moeilijk in zijn levensonderhoud kon voorzien, besteedde hij de volgende jaren om toch een plaatselijke reputatie op te bouwen en veroorzaakte hij een sensatie toen sommige van zijn werken tijdens een reeks concerten in Rio in het seizoen 1915 werden uitgevoerd.
Door nauwelijks acht te slaan op academische voorwaarden was hij erin geslaagd om een amalgaam te maken van een hele brok muziek die tegelijk sterk eclectisch en heel oorspronkelijk was. Oorspronkelijke Braziliaanse muziek ging hand in hand met Wagner, Puccini, Debussy, Milhaud, Stravinsky, Gregoriaans gezang, Palestrina en J.S. Bach, de componist die hem het meeste bevleugelde en die de inspiratiebron was van zijn beroemdste reeks van negen Bachanias brasileiras: korte suites waarin is gepoogd Braziliaans volkslied idioom met de stijl van Bach te fuseren.
Zijn veertien Chôros zijn populistischer van aard, maar in wezen niet minder revolutionair omdat ze in de woorden van de componist: “een nieuwe compositievorm betekenen met een synthese van verschillende soorten Braziliaanse, Indiaanse en populaire muziek”. Toen pianist Arthur Rubinstein in 1919 in Brazilië kennis maakte met de muziek van Villa-Lobos wist hij geld genoeg bijeen te brengen om de componist in 1923 naar Parijs te laten komen waar hij concerten met eigen werk kon geven die een gunstig onthaal kregen van het publiek. Hij werd snel een gevierd man bij het publiek en in kunstenaarskringen en sprak lieden van zeer verschillende pluimage aan, tot Edgard Varèse aan toe.
Terug in Brazilië werd Villa-Lobos het boegbeeld van de jonge componistengeneratie. In 1930 werd hij benoemd tot directeur van het Nationaal Muziekinstituut en twee jaar later werd hij hoofd van de Braziliaanse muziekeducatie. In 1943 vestigde hij het Conservatorio national de canto Orfeonico met het doen muziekleraren op te leiden. Nog helemaal los van zijn verdiensten als componist, pedagoog en administrateur, maar ook als folklorist en musicoloog leverde Villa-Lobos bijdragen van onschatbare waarde aan het Braziliaanse muziekleven.
Villa-Lobos was als het ware vierentwintig uur per dag aan het componeren; hij noteerde zijn invallen zodra ze in hem opkwamen en hij corrigeerde of herzag ze maar zelden. Geen wonder dat zijn oeuvre heel omvangrijk is. Het moet zo’n 1500 geregistreerde werken omvatten. In het beste geval bereikte hij een mooi gekleurd samengaan van specifiek Braziliaanse muziek met materiaal uit de klassieke West Europese traditie.
Dat komt nergens beter tot uiting dan in de 9 Bachianas brasileiras die in een periode tussen 1929 en 1945 ontstonden. Samen vormen die werken een nogal bonte, ongelijksoortige verzameling waarin ronkende, motorische barokritmen plotseling overgaan in lyrische uitbarstingen. Een van de bekendste uit de reeks, nummer 1 voor acht celli is in dit opzicht exemplarisch. Het eerste deel begint en eindigt met felle ostinati, maar bevat ook lieflijke volksmelodieën. Nummer 2, een arrangement van hoofdzakelijk cellostukken voor een kamerorkest, draagt duidelijk het stempel van romantische muziek waar het erom gaat in de vorm van vier exotische en bij vlagen dweperige symfonische gedichten een poging te ondernemen om de kleuren en smaken van zijn geboorteland te illustreren. Het riekt meer naar Hollywood dan naar Bach, maar het laatste deel, Het treintje van de Caipira werd niet ten onrecht bekend als levendig beeld van een pittige treinreis door Brazilië.
Bekendst van al is echter nummer 5 voor sopraansolo en acht celli. Een tweedelig stuk; het eerste deel is een rapsodische en sensuele nocturne tegen een achtergrond van pizzicato strijkers, het tweede geeft een geanimeerd beeld van zingende vogels. Het is een kleurig, maar ook geheimzinnig werk en een mooi showstuk voor een sopraan die in staat is om de unieke rapsodische sfeer naar voren te brengen.
Villa-Lobos wat een uitstekende gitarist en hij maakte tijdens zijn bezoek aan Parijs in de jaren twintig vorige eeuw kennis met de beroemde Spaanse gitarist Andres Segovia. Diens briljante techniek had een revolutie teweeg gebracht in het gitaarspel en ervoor gezorgd dat het instrument populair werd en voortaan ook in de concertzaal doordrong.
De 12 Etudes (1929) waren het eerste resultaat van dat vruchtbare contact en ze vormen een soort compendium van waartoe het instrument in handen van een capabele speler in staat was. Er wordt een reeks technieken aan de orde gesteld: glissandi, arpeggio’s bijvoorbeeld, maar Villa-Lobos eigenzinnige harmonieën maken dat ze maar zelden als études klinken.
De 5 Préludes (1940) zijn minder virtuoos, maar wel emotioneler dan de études behoren tot Villa-Lobos’ populairste gitaarwerken. Het zijn heel frisse, verbeeldingsvolle dichterlijke miniaturen met een overwegend melancholiek karakter, meteen al in nr. 1.
Het door Segovia bestelde Gitaarconcert uit 1951 is een wat lastiger te vatten werk dat het niet geheel kan opnemen tegen bijvoorbeeld Rodrigo’s Concierto de Aranguez. Het werk heeft een nogal lome, haast terloops aandoende sfeer en wordt beheerst door een soort verstikkende verveling die pas halverwege het laatste deel verdwijnt.
Selectieve discografie
Chôros nr. 7. Ralf Gothoni met het Fins omoeporkest o.l.v. Sakari Oramo. Ondine ODE 916-2. 1998
Bachianas brasileiras nr. 1 en 5; Suite voor stem en viool; Arrangementen van Preludes en fuga’s van Bach. Jill Gomez en Peter Manning met het Pleeth cello octet. Hyperion CDA 66257. 1983
Bachianas brasileiras nr. 2; Toccata nr. 4 en 5; Miniaturas nr. 2, 3 en 10. Victoria de los Angeles, Frederick Fuller, Magda Tagliaferro met koor en het Orkest van de Franse nationale omroep o.l.v. Heitor Villa-Lobos. EMI 555.224-2. 1948/57
Bachianas brasileiras nr. 2, 4 en 8. Cincinnati symfonie orkest o.l.v. Jesús López-Cobos. Telarc CD 80393. 1995
Bachianas brasileiras nr. 4, 5, 7 en 9; Chôros nr. 10. Renée Fleming met de BBC Singers en het New World symfonie orkest o.l.v. Michael Tilson Thomas. RCA 09026-68538-2. 1996
Gitaarconcert; Preludes, Etudes. Julian Bream met het Londens symfonie orkest o.l.v. André Previn. RCA 09026-61604-2. 1971
Pianowerken. Marc-André Hamelin. Hyperion CDA 67176. 1999
Koorwerken. Ansy Boothroyd, Elizabeth McCormack met de Croydon Singers en orkest o.l.v. Matthew Best. Hyperion CDA 66638. 1992