VASKS, PETERIS (1952- ): EIGEN BALTISCHE STEM
“Letland heeft nooit een Sibelius of een Grieg gehad als muzikale woordvoerder en daarom is het van grote betekenis dat Peteris Vasks internationale erkenning heeft gekregen juist in een periode waarin het land een nieuwe onafhankelijkheid heeft verworven”. Aldus de tekst bij een cd opname bij een van zijn betrekkelijk vroege werken, Musica dolorosa uit 1983.
Toen stelde zich haast vanzelf de vraag: zijn her charisma en de intussen internationaal verworven roem van de Letse componist helemaal gebaseerd op zijn intussen verworven status als oorspronkelijk componist, of toch meer op de consequenties van politieke ontwikkelingen en/of de buitenlandse belangstelling voor een – behalve op het gebied van de prachtige koorzang – over het hoofd gezien klein land? Hetzelfde gold immers voor Grieg en Sibelius want ook hun landen, Noorwegen en Finland kregen tijdens hun leven politieke, nationale zelfstandigheid.
Intussen weten we het antwoord en weten we dat de Baltische muziekwereld naast de al jaren dominante Arvo Pärt en de eveneens heel bekend geworden Esten Veljo Tormis, Lepo Sumera en Erkki -Sven Tüür , de Litauer Onute Narbutaite nog een belangrijke, mogelijk de veelzijdigste en interessantste representant heeft die ditmaal uit Letland komt. Aan Vasks compositorische gaven en veelzijdigheid bestaat geen enkele twijfel meer.
De Letse componist Peteris Vasks begon zijn muzikale loopbaan als contrabassist maar verwierf al gauw ook een grote reputatie als componist die spreekt met een oorspronkelijke eigen stem, zonder trucjes maar met een mengeling van onbedorven schoonheid, meelevend hartzeer en een superieur compositievermogen. Hij beschikt intussen over veel charisma.
Zoekend naar verwantschappen denkt men bij Message uit 1979 en Musica dolorosa uit 1983 bijvoorbeeld onwillekeurig aan de nostalgie van Shostakovitch (Kamersymfonieën) en Kancheli. Geleidelijk werd ’s componisten stem persoonlijker en krachtiger. Soms schuilt een verborgen programma in zijn werk dat eveneens dikwijls betrekking heeft tot de natuur en de strijd van de mens tegen en tegenwoordig gelukkig ook voor de natuur.
Misschien is het nuttig om ter verduidelijking een paar werken nader voor te stellen. Ze kunnen op cd worden beluisterd dank zij een snel groeiende Vask discografie die van sommige werken al diverse uitvoetringen bevat.
Een mooi, heel kenmerkend voorbeeld van ’s componisten uitingen is de Tweede symfonie, een ééndelig werk van bijna veertig minuten lengte waarin tal van emoties hoorbaar worden: van naakte woede via serene overpeinzing tot ijzige wanhoop en met een ongemakkelijk rustig slot met ‘een gevoel van met licht gevuld verdriet’ in de woorden van de componist.
Aan stilistische echo’s geen gebrek: al luisterend kunnen (weer) de namen van Shostakovitch, Kancheli , Gorecki, Pärt en verder volksmuziek, de zang van vogels en hymnodie als ingrediënten worden genoteerd voor deze prettig in het gehoor liggende muziek.
Gelukkig mijdt Vasks medelevende, soms ook lijdende inspiratie ieder blijk van new-age pretentie of designer chique. Het is een en al krachtige overtuiging, niet terugdeinzende oprechtheid en een diep gevoel van verwondering dat de luisteraar geboeid houdt.
Met de Tweede symfonie uit 1999 won de componist veel lof en het jaar daarop de Letse muziekprijs en in Cannes de ‘Classical Disc of the Year’ prijs.
Dat wekte hoge verwachtingen voor de Derde symfonie die werd besteld door het filharmonisch orkest uit Tampere, dat vroeg om een werk van 15-20m minuten, maar eentje kreeg van ruim 40. Weer is het stuk eendelig, maar het heet te zijn onderverdeeld in drie of vier hoofdgroepen. De sfeer is overheersend dreigend en gewichtig, maar het gebruikte materiaal heeft een nogal gering soortelijk gewicht. Afgezien van wat fraaie bladzijden overtuigt het stuk niet echt als symfonie helaas.
Het Vioolconcert was in 1997 bedoeld voor Gidon Kremer en zijn toen net opgerichte Kremerata Baltica. Het is opnieuw een eendelig, zeer aansprekend werk, ook al bevat het bij vlagen raadselachtig tegenstrijdige elementen (die soms zelfs de Engelse smaak van Vaughan Williams en Finzi oproepen), maar de fusie is een redelijk geslaagde. Melancholie, nostalgie en eenvoudige zuiverheid vormen de belangrijkste bestanddelen.
De Episodi e canto perpetuo uit 1985 bestaan uit acht onderling verbonden episoden met een uitvoeringsduur van iets minder dan een half uur; ze beschrijven in de woorden van de componist “ een pijnlijke tocht door narigheid, teleurstelling en lijden naar de liefde die het brandpunt van canto vormt. De stemmingen wisselen gestaag en eindigen in een catharsis binnen de twee laatste deeltjes (puur Messiaen ineens).
het zeer toegankelijke, liefst zesdelige Pianokwartet uit 2001 vormt een ideaal uitgangspunt voor iedereen die Vasks kamermuziek wil verkennen. Diatonische invloeden zijn niet vreemd aan het werk, dat qua idioom veel verwantschap vertoont met Episodi e canto perpetuo.
Van het Derde strijkkwartet bestaat een in 1996 georkestreerde vorm: Musica adventis als kamersymfonie met een aan Shostakovitch herinnerende brandende intensiteit.
Het liefst zesdelige Celloconcert uit 1995 is opgedragen aan David Geringas die er een warm pleidooi voor houdt.
De RCA opname van Sol Gabetta is in hoofdzaak gewijd aan werken voor cello en orkest van Elgar, maar bevat ook Vasks Gramata cellam, een meeslepend verbeeldingsvol en heel contrastrijk tweeluik voor cellosolo met een onverwacht – en heel effectief – vocaal element. Hier worden zo ongeveer alle virtuoze effecten van de cello gedemonstreerd met in het dolcissima tweede deel dus zelfs de zingende speelster in het geval van Gabetta.
Komen we aan Pater noster. Bekend is dat gedurende de Sovjet bezetting van de Baltische staten het componeren van geestelijke muziek sterk werd ontmoedigd, eigenlijk haast quasi verboden. Vandaar dat het korte, net geen zeven minuten durend werk, in een soort ‘heilige minimalistische’ drieklank stijl geschreven, tot na de bevrijding in 1991 moest wachten. Een diepe indruk laat het niet na, evenmin als het ongeveer dubbel zo lange Dona nobis pacem, hoe mooi het ook wordt gezongen.
De Missa (uit 200, herzien tot 2005) is een heel ander verhaal. Het expressieve idioom mag dan hetzelfde blijven, de muzikale vorm is heel wat bevredigender.
Discografie
Symfonie voor strijkorkest. Ostrobothnisch kamerorkest o.l.v. Juha Kangas. Finlandia 8573-82185-2.
Symfonie nr. 2; Vioolconcert Distant light. John Storgards met het Ostrobothnish kamerorkest o.l.v. Juha Kangas c.q. het Tampere filharmonisch orkest o.l.v. John Storgards. Ondine ODE 10052.
Symfonie nr. 3; Celloconcert. Marko Ylonen met Tampere filharmonia o.l.v. John Storgards. Ondine ODE 186-5.
Musica dolorosa; Cantabile; Lauda; Symfonie voor strijkorkest. I Fiamminghi o.l.v. Rudolf Werthen. Telarc CD 80457.
Vioolconcert Distant light. Gidon Kremer met Kremerata Baltica. Teldec 3984-22660-2.
Vioolconcert Distant light. Anthony Marwood met de Academy of St. Martin-in-the-Fields. Hyperion CDA 67496.
Gramata cellam. Sol Gabetta met het Deens nationaal symfonie orkest o.l.v. Mario Venzago. RCA 88697-63081-2 (2 cd’s).
Strijkkwartetten nr. 1, 2 Zomer melodieën en 3. Navarra kwartet. Challenge CC 72365.
Strijkkwartet nr. 4. Kronos kwartet. Nonesuch 7559-79695-2.
Pianokwartet; Pianotrio Episodi e canto perpetuo. Avri Levitan (va) met het Trio Parnassus. MDG MDG 903.1513-6.
Pianokwartet. Ensemble Raro. Solo Musica SM 119.
Pianotrio Episodi e canto perpetuo; Gramata cellam; Partita. Dimitri Sitkovetsky, David Geringas en Kalle Randalu. Hänssler CD 93.229.
Dona nobis pacem; Pater noster; Missa. Lets omroepkoor en Riga Sinfonietta o.l.v. Sigvards Klava. Ondine ODE 1106-2.
Dona nobis pacem. Ests filharmonisch kamerkoor o.l.v. Paul Hillier. Harmonia Mundi HMU 807311.