Componisten portretten

WILMS

WILMS, JOHANN WILHELM (1772 – 1847): EEN NEDERLANDSE MINI-BEETHOVEN?

 

Zomaar wat citaten. In de Elsevier Encyclopedie van de muziek uit 1957 staat kort en bondig:

“Wilms, Johann Wilhelm, Nederlands componist van Duitse afkomst (Witzhelden 30-03-1772 – 19-07-1847), vestigde zich in 1791 als pedagoog in Amsterdam, waar hij in 1824 organist werd van de doopsgezinde kerk. In 1815 won hij een prijsvraag met een melodie op het Wien Neêrlands bloed (1815), een gedicht van Tollens. Dit lied was tot 1898 de Nederlandse volkshymne. W. componeerde verder orkest- en kamermuziek”.

Eduard Reeser was in zijn Een eeuw Nederlandse muziek 1815-1915 (Querido, Amsterdam 1986) uitvoeriger:

“Als wij ‘een eeuw Nederlandse muziek’ laten beginnen met Johann Wilhelm Wilms, dan is dit niet uitsluitend door de chronologie gerechtvaardigd, noch door het feit dat zijn beroemdste compositie het motto Wien Neêrlands bloed oplevert. Wilms is tijdens zijn leven als de verpersoonlijking van de toonkunst in ons land vereerd en die positie had hij niet in de eerste plaats te danken aan de betekenis die men zin werk toekende, doch meer aan zijn gehele persoonlijkheid die hem al spoedig nadat hij zich als pianist en muziekonderwijzer in ons land was komen vestigen (1791) tot een algemeen erkende autoriteit op muzikaal gebied maakte.

In 1808 werd hij benoemd tot lid van het Koninklijk Nederlandsch Instituut van Wetenschappen, Letteren en Schoone Kunsten en in die kwaliteit heeft hij vele belangrijke adviezen gegeven en rapporten opgesteld. Hij behoorde tot de eerste leden van verdienste van de Maatschappij tot bevordering van de Toonkunst en werd ook in het buitenland met onderscheiding genoemd.

Zonder twijfel is dit alles door de bekroning van zijn Wien Neêrlands bloed zeer bevorderd, maar ook zijn eerste prijs bij een concours voor een symfonie, in 1820 uitgeschreven door het Genootschap van Schoone Kunsten in Gent, bracht hem met zijn zesde symfonie in aanzien. Hij werd door Willem I benoemd tot Ridder in de Orde van de Nederlandse leeuw.

In 1824 werd hij, die als concertpianist een geslaagde loopbaan achter de rug had, organist bij de Doopsgezinde Gemeente te Amsterdam en hij trok zich langzamerhand steeds meer uit de praktijk terug zonder het contact met de muziekwereld te verliezen, waarin hij ook om zijn innemend karakter, zijn bescheidenheid en hulpvaardigheid en om zijn veelzijdige ontwikkeling gerespecteerd bleef.

Van zijn composities is vrij veel in druk verschenen bij uitgevers in Berlijn, Leipzig, Londen en Amsterdam. Wat ik daarvan onder ogen heb gehad, onderscheidt zich niet van de Duitse middelmaat omstreeks 1800; zijn pianotrio’s en –kwartetten berusten nog op de intussen verouderde praktijk van begeleidende strijkinstrumenten en in zijn verschillende variatieweken op bekende operamelodieën heeft hij blijkbaar met succes aan de mode van de tijd geofferd. Zijn ‘historisches Tongemälde’ Die Schlacht bei Waterloo oder la Belle Alliance am 18. Junius 1815 (als op. 43 te Berlijn gedrukt) was destijds om zijn programmatisch karakter actueler dan om zijn muzikale substantie.

We hoeven niet direct aan Beethovens Schlacht bei Vittoria als voorbeeld te denken; reeds in 1781 was in Utrecht een soortgelijk werk van F. Nieuwenhuyzen uitgevoerd: La bataille de Doggersbank voor twee orkesten. Trouwens muzikale veldslagen zijn sinds de tijden van Janequin en Biber populair geweest en in Nederland waren zij vooral in de eerste jaren van de Belgische opstand, toen er voor militair chauvinisme nog alle grond scheen te zijn, bijzonder in trek.

Het stuk van Wilms begint met een mars die het oprukken van de geallieerde legers begeleidt; Napoleon nadert onder de klanken van Ah, ça ira, Wellington en Blücher geven bevelen in de vorm van instrumentale recitatieven, een kanonschot valt, trompetters en tamboeren maken a;arm en de veldslag begint (allegro con fuoco in d). Deze episode is in een vrije hoofdvorm geschreven, waarbij de verschillende onderdelen van programmatische titels zijn voorzien (‘Der Prinz von Oranien ist verwundet’, ‘Die Niederländische Armee rächt sich dafür am Feinde’, ‘Der General Blücher rückt von der Seite an’, ‘Die Franzosen werden geschlagen’, ‘Die Trompeter blasen Victoria’, ‘Die Franzosen flüchten und werden verfolgt’ en dergelijke). Een lamentabile dat ‘Das Wehklagen der Verwundete’ moet uitdrukken, fungeert als langzaam deel; de drie volksliederen volgen en tot slot een allegro dat de ‘Allgemeine Freude wegen des erfochtenen Sieges’ wil weergeven met een wals als coda. ……

…….De schaduw van Beethoven schijnt achter zulke episoden te verrijzen, maar de pregnante thematiek die nu eenmaal de meester verraadt, zal men bij Wilms vergeefs zoeken – ook in zijn volksliederen die overigens alleen reeds door het feit dat zij nog heden ten dage worden gezongen het bewijs hebben geleverd dat deze melodieën aan de primaire muzikale smaak van vele generaties Nederlanders hebben beantwoord. Het Wien Neêrlands bloed en het Wij leven vrij, wij leven blij – om er slechts twee te noemen – hebben de naam Wilms doen voortleven die anders reeds lang met al zijn overige composities in de vergetelheid zou zijn ondergegaan.”

In de Addenda van zijn boek is Reeser wat milder over Wilms nadat hij heeft kennis genomen van Ernst A. Klusens Johann Wilhelm Wilms und das Amsterdamer Musikleben (1772-1847) (Buren, 1975):

“De muziek van Wilms verdient meer waardering dan haar hier ten deel is gevallen. Klusen heeft aangetoond dat Wilms – ‘ein romantisch veranlagter Klassizist’, zoals hij hem noemt – vooral als symfonicus bepaald au sérieux moet worden genomen, met name wat zijn vijfde en zevende symfonie betreft (beide in c-klein). Wel is zijn thematiek over het algemeen niet zeer pregnant, maar in de originele bewerking van ervan komen verrassende vondsten voor, zoals onverwachte modulaties en canonische imitaties. Opvallend is ook de voorliefde voor het gelijktijdig laten klinken van twee zelfstandige thema’s – een uitvloeisel van het streven naar cyclische thematische eenheid waarmee Wilms de klassieke symfonische vorm bewust achter zich heeft gelaten. Voor zijn kleurrijke orkestratiekunst – Wilms heeft in zijn latere symfonieën de toen gebruikelijke orkestzetting met een tweeral hoorns en een derde pauk uitgebreid – zou zelfs een Weber zich niet hebben hoeven schamen”.

Op een lithografie van C. Last oogt Wilms best sympathiek en herinnert zijn voorkomen in de vete aan konterfeitsels van de jongere Max Reger.

Wie intussen genoeg geïntrigeerd is door Wilms als in wezen toch meer Duits dan Nederlands componist, kan aan de hand van een stel cd’s de proef op de som nemen in hoeverre hij (Wilms) echt in de schaduw van de jongere Beethoven kan staan. De winkelketen “Klassieke Zaken” maakt momenteel goede sier met een ‘exclusieve aanbieding’ van Wilms zesde en zevende symfonie door Concerto Köln op Archiv, maar zoals uit de discografie hieronder blijkt, was er al meer voorhanden, met name de symfonie in c op. 23 die in de jaren zeventig vorige eeuw was opgenomen in het in eigen beheer uitgegeven album Nederlandse muziek van het Residentie orkest. Van Die Schlacht bei Waterloo bestaat helaas (nog) geen orkestversie, maar alleen een orgelversie die het werk nooit volledig recht kan doen.

In het begeleidende boekje bij de Archiv cd breekt Dr. Klusen schriftelijk een lans voor het tweetal hier opgenomen werken, de 45 musici van Concerto Köln doen dat daadwerkelijk met veel engagement op historische instrumenten (dubbel hout, inderdaad vier hoorns, 2 trompetten, 3 trombones, pauken en strijkers op basis van drie contrabassen, vier celli, acht eerste-, zeven tweede violen en vier celli.

 

Discografie

Symphonie à grand orchestre in c op. 23 (1807). Residentie orkest o.l.v. Ernest Bour. Residentie orkest RO 116814.782, Olympia OCD 502.

Symfonieën no. 6 in d op. 58 en 7 in c. Concerto Köln o.l.v. Werner Ehrhardt. Archiv 474.508-2.

Strijkkwartet no. 1 in g op. 25/1 (1806). Nomos kwartet. NM Classics NM 98010.

Fluitsonate in op. 33. Francisca Pagnini en Paolo Bidoli. Dynamic S 2024.

Rondo-polonaise in D (1809). Arthur Schoonderwoerd. NM Classics NM 92103.

De slag bij Waterloo op. 43. Leen Jongepier (orgel). Liebermann LBCD 67/70 (4 cd’s).