Componisten portretten

WEBER

WEBER, CARL MARIA VON (1786 – 1826): GRONDLEGGER ROMANTISCHE DUITSE OPERA

 

Als er één componist de eer toekomt van de schepping van de romantische Duitse opera, dan is het wel Carl Maria von Weber. Zijn Der Freischütz met zijn magische orkestrale sfeerschilderingen en zij gebruik van mooie romantische Duitse folklore was de basis voor een genre dat tenslotte tot Wagners muziekdrama’s zou leiden.

In zijn tijd was Weber ook een hoogst gewaardeerde muziekcriticus, een pianist met een internationale reputatie en een van de eerste professionele beroepsdirigenten. Hij werd in de buurt van het Noord Duitse Lübeck geboren in een gezin dat verankerd was in de muziek- en theaterwereld (hij was een neef van Mozarts echtgenote Constanze); hij leerde al gauw pianospelen en zijn leerjaren omvatten een periode bij de broer van Joseph Haydn, Michael in Salzburg waar hij op 12-jarige leeftijd zijn eerste composities schreef; later werkte hij bij Kalcher in München en Vogler in Wenen.

In 1799 componeerde hij zijn eerste opera, maar die is bij een brand verloren gegaan kort nadat die was voltooid. Als 17-jarige al lukte het hem in 1804 kapelmeester te worden aan het theater in Breslau waar hij enige jaren bleef totdat hij werd geveld doordat hij per ongeluk wat zuur van een graveur slikte. Hij was ook in Württemberg (1806) en Stuttgart (1807) werkzaam. Maar zijn loopbaan als pianovirtuoos kon gelukkig doorgaan totdat ook die moest worden beëindigd omdat hij met enige hulp van o.m. Danzi en Meyerbeer werd benoemd als muzikaal leider van de opera in Praag. Daar zette hij van 1813-1816 zijn in Breslau begonnen pogingen voort om het operarepertoire te vernieuwen door meer nadruk te leggen op Mozart en het eigentijdse Franse repertoire ter afwisseling van het dominante Italiaanse repertoire.

Die gedachte werd vervolgens voortgezet toen hij in 1817 aan zijn volgende baan als kapelmeester van het koninklijk Saksische theater in Dresden begon. Zijn pogingen om een Duitse nationale opera te starten leidden tot onenigheid met het hof waar men de muziek van Rossini prefereerde. Dat duurde tot Der Freischütz in 1821 in Berlijn voor het eerst werd opgevoerd.

Met dat werk had hij onmiddellijk succes en er volgden binnen een jaar tientallen voorstellingen door heel Duitsland en daarna ook in heel Europa. Deze opera was en bleef de populairste Duitse opera gedurende de eerste helft van de negentiende eeuw.

Weber ondernam twee pogingen om dat succes te continueren, eerst met Euryanthe in 1823 en daarna met Oberon in 1826, maar dat liep uit op teleurstellingen, vooral ten gevolge van de zwakke om niet te zeggen povere libretti. Terwijl Weber in Londen was om daar de première van zijn Oberon te dirigeren, werd hij definitief het slachtoffer van zijn jarenlange slechte gezondheid en overleed hij een dag voordat hij naar zijn familie zou terugkeren. Hij werd in de Moorfields kapel begraven, maar in 1844 zorgde Wagner die hem in Dresden was opgevolgd dat zijn lichaam daarheen terugkeerde.

Hoewel hij een voortreffelijke pianist was en ook pianowerken schreef – waaronder als bekendste een vlot Konzerstück met orkest, een viertal pianosonates, een Polacca brillante, het Rondo brillante ‘La gaité’, enige variatiewerken en de overbekende Aufforderung zum Tanz uit 1819 die pas echt bekend werd in de orkestratie van Berlioz uit 1841 – had Weber heel duidelijk iets met de klarinet. Behalve aan de opera is zijn blijvende roem ook te danken aan de muziek die hij voor dat instrument schreef: een tweetal voldragen concerten, een concertino, een reeks variaties (alle uit 1811), een kwintet uit 1814 en een waar showstuk voor klarinet en piano, het Grand duo concertant uit 1816 waarmee hij het klarinetrepertoire uitbreidde op een manier die minstens de inzet van Mozart en Brahms evenaart.

Net als bij Mozart met Anton Stadler en bij Brahms met Richard Mühlfeld had Weber een vriend voor wie hij graag klarinetmuziek schreef: Heinrich Bärmann, de eerste klarinettist van het hoforkest in München. Webers instrumentale muziek is op een virtuoze manier ook nogal theatraal, hoewel de langzame delen van zijn concerten prachtige, innige episodes zijn waarin Weber de vocale welluidendheid van het klarinettimbre mooi laat uitkomen. Verder is alles onderschikt aan virtuoos vertoon, waarbij het Grand duo – als misschien wel belangrijkste werk voor klarinet en piano – opvalt door zijn operakarakter en de uiterste moeilijkheidsgraad om de rol van beide instrumenten in evenwicht te brengen en te houden. De finale is een spannende strijd om de suprematie,

De structuur van Der Freischütz waarin de muzieknummer onderling door gesproken dialogen zijn verbonden, is afgeleid van het genre Singspiel dat in het Duitse theater gangbaar was en waarvan ook Mozarts Zauberflöte een goed voorbeeld is. Maar bij Webers opera gaat het om een verdere ontwikkeling doordat hier gebruik wordt gemaakt van steeds terugkerende motieven waarbij met name de hoorns steeds het jagersthema naar voren brengen. Bovendien bracht de samensmelting van het bovennatuurlijke, het folkloristische en het rustieke veel voor het eerst in de opera tot uiting van wat op andere gebieden al de kern van de Duitse romantiek was.

De held uit de opera is de jager Max die een pact sluit met de machten der duisternis om de beschikking te krijgen over toverkogels om en schietwedstrijd te winnen en zo de hand te winnen van zijn geliefde Agathe. De kern van de opera wordt gevormd door de scène waarin die toverkogels worden gegoten in een duistere, ongastvrije bergkloof, de Wolfschlucht. Die fraaie muzikale uitbeelding van het kwaad behoort tot Webers imposantste creaties, maar zijn beheersing en uitbuiting van het orkestcoloriet is ook bewonderenswaardig; het folklore element komt vooral uit in de koren.

 

Selectieve discografie

Aufforderung zum Tanz; Ouvertures Abu Hassan, Der Beherrscher der Geister, Euryanthe, Der Freischütz, Jubel, Oberon, Peter Schmoll, Preciosa en Aufforderung zum Tanz. Berlijns filharmonisch orkest o.l.v. Herbert von Karajan. DG 419.070-2. 1971

Pianoconcerten nr. 1 en 2; Konzertstück; Polacca brillante. Benjamin Frith met het Orkest van de Ierse omroep o.l.v. Prionnsias O’Duinn. Naxos 8.550959. 1994

Klarinetconcerten nr. 1 en 2; Klarinetconcertino; Grand duo concertant. Emma Johnson met het Engels kamerorkest o.l.v. Yan-Pascal Tortelier c.q. Gordon Black. ASV CDDCA 747. 1986

Klarinetconcerten nr. 1 en 2; Klarinetconcertino. Charles Neidlich met het Orpheus kamerorkest. DG 435.875-2. 1992

Klarinetconcerten nr. 1 en 2; Grand duo concertant. Sharon Kam met het Gewandhausorkest Leipzig o.l.v. Kurt Masur c.q. Itamar Golan. Teldec 0630-15428-2. 1996

Klarinetkwintet; Introduction, thema en variaties; Grand duo concertant; Silvanavariaties. Kálmán Berkes met het Auer kwartet c.q. Jenö Jandó. Naxos 8.553122. 1994

Pianosonates nr. 1 en 2; Rondo brillante; Aufforderung zum Tanz. Hamish Milne. CRD CRD 3485. 1991

Liederen. Dietrich Fischer-Dieskau en Hartmut Höll. Claves CD 50-9118. 1991

Der Freischütz. Peter Schreier, Gundula Janowitz, Edith Mathis, Theo Adam, Bernd Weikl, Siegfried Vogel, Franz Crass met het Leipzigs omroepkoor en de Staatskapel Dresden o.l.v. Carlos Kleiber. DG 457.736-2 (2 cd’s). 1973

Der Freischütz. Ljuba Orgonasova, Christine Schäfer, Endrik Wottrich, Matti Salminen met het Berlijns omroepkoor en het Berlijns filharmonisch orkest o.l.v. Nikolaus Harnoncourt. Teldec 4509-97758-2 (2 cd’s). 1995