Componisten portretten

WAGNER

WAGNER, RICHARD (1813 – 1883): REVOLUTIE IN HET MUZIEKTHEATER

 

De verbetenheid waarmee nog steeds over de werken voor het muziektheater van Wagner wordt gediscussieerd staat in felle tegenspraak tot de armoede aan argumenten van zijn apologeten en zijn veroordeelaars. Gelukkig is de argumentatie de afgelopen vijftig jaar wel zakelijker en wetenschappelijker geworden, vooral gestimuleerd door de kritiek van ‘links’. Hoe dat ook zij: Wagners werk leeft qua werking ongehinderd door, zowel op het toneel als in de audiovisuele media.

In hoeverre de ‘opruiming’ die Wolfgang en Wieland Wagner en daarna regisseurs als Chéreau, Ponelle en Kupfer in en buiten Bayreuth hielden door zowel ‘progressieven’ als ‘reactionairen’ als gunstig of als schandalig werden beoordeeld, vormt een thema apart. Van de nodige over- en onderschatting was in beide kampen sprake. Maar gelukkig zijn de aanspraken van het Gesamtkunstwerk wel tot normale proporties teruggebracht. Gelukkig is ook het primaat van de muziek weer boven dat van de toneelmatige uitbeelding hersteld.

Hoe dat alles ook zij, weinig andere componisten hebben de muziekopinies zo gepolariseerd als Wagner. Net als tijdens zijn leven maken nog steeds vele vereerders als in een cultus een soort pelgrimage naar de Beierse stad Bayreuth waar hij in 1876 in een theater naar eigen snit een festival begon dat geheel was gewijd aan eigen werk. Voor anderen is Bayreuth de belichaming van de megalomanie van de componist die bovendien weliswaar buiten zijn schuld een cultureel en politiek icoon werd van het Nazisme, niet als perversie van zijn kunst, maar als de apotheose van een man die een voorloper was van het Teutoonse, antisemitische triomfalisme van het Derde Rijk.

Voor zijn bewonderaars is Wagners visie van het Gesamtkunstwerk waarin muziek, dichtkunst, drama en beeldende kunst een synthese vormen één van de grootste prestaties uit de Europese cultuur, mooier en beter nog dan het Griekse drama. Voor de sceptici is de vierdelige Ring des Nibelungen een langdradig, vervelend verhaal over reuzen en dwergen, terwijl Tristan und Isolde een onmogelijk langdradig liefdesverhaal met pseudo middeleeuwse uiterlijk vertoon is.

Maar geen van zijn tijdgenoten ontkwam aan de invloed van Wagner en diens muziek, zelfs al was die invloed negatief. Hem te verwaarlozen en te negeren is dom en naïef, want invloedrijk was hij zeker, zij het op een heel andere manier dan bijvoorbeeld Beethoven. Mogelijk blijft men altijd een aversie houden tegen Wagner en zijn muziek, maar misschien is men na het horen van bijvoorbeeld het Tristan voorspel ineens voor hem gewonnen.

Wagner was het schoolvoorbeeld van een romantische kunstenaar; zijn levensgeschiedenis is haast even fantastisch als zijn libretti. Zijn ware afkomst is nooit precies duidelijk geworden. Carl Friedrich Wagner zou zijn vader kunnen zijn, maar mogelijk was het ook de minnaar van zijn moeder Johanna Rosine Pätz, de acteur, dichter en schilder Ludwig Geyer. Deze onzekerheid houdt beslist enig verband met een aantal figuren in Wagners opera’s wier vaders ook onbekend waren: Siegmund, Siegfried, Parsifal.

Hoe dan ook, Carl Friedrich overleed een jaar na de geboorte van Richard en toen was de weg vrij voor zijn moeder om met Geyer te trouwen. Daardoor groeide Wagner op in een theatermilieu en hij schreef als tiener al toneelstukjes. Zijn behoefte aan bijbehorende toneelmuziek voor die drama’s maakte dat hij op zoek ging naar een compositieleraar. Zijn eerste – zoekgeraakte – muziekstukken dateren uit 1829 toen jij zestien was. Zijn eerste voltooide opera, Die Feen, ontstond zo’n vier jaar later in een periode waarin hij wat praktische ervaring opdeed als koorleider in een theater.

Meer succes had hij in 1833 met Das Liebesverbot, een werk dat in 1836 voor het eerst werd opgevoerd. In dat jaar trouwde hij met Minna Planer en trok hij als muzikaal leider aan het theater in Königsberg, later in Riga. In 1839 vluchtte hij voor zijn schuldeisers per boot en belandde hij eerst in Londen en daarna in Parijs waar hij bevriend raakte met Meyerbeer en werkzaam was in theaters en voor muziekuitgeverijen. Hij componeerde daar Rienzi (een grootschalig werk over een politiek thema, handelend in het keizerlijke Rome) en Der fliegende Holländer (geïnspireerd door de stormachtige overtocht naar Engeland, maar met als basisthema de verlossing dankzij de liefde van een vrouw, een thema dat ook in Wagners werk nog regelmatig zou terugkeren); werken die achtereenvolgens in Dresden werden uitgevoerd. Zijn reputatie werd hiermee gevestigd en als gevolg daarvan werd hij benoemd als Kapellmeister aan het Saksische hof. Hij werkte daar aan Tannhäuser (in 1845 klaar en opgevoerd) en Lohengrin en hij begon schetsen te maken voor Der Ring en Die Meistersinger. Maar hij werd ook gegrepen door de revolutionaire beweging die in de late jaren 1840 Europa overspoelde. Als gevolg daarvan werd in 1849 een arrestatiebevel tegen hem uitgevaardigd. Met de hulp van Liszt die hem zijn leven lang terzijde stond, vluchtte hij naar Zürich waar hij een groot aantal van zijn invloedrijke essays schreef. Daaronder Das Kunstwerk der Zukunft en Oper und Drama waarin hij zijn theorieën over het Gesamtkunstwerk uiteen zette. Maar daar ontstonden ook geschriften met anti Joodse strekking (‘Das Judentum in der Musik’) die niet alleen tegen Meyerbeer waren gericht.

Gedurende zijn verbanning werkte hij het libretto van de vier drama’s uit Der Ring nader uit en begon hij daar de muziek bij te schrijven. Maar daarbij werd hij danig afgeleid door zijn liefde voor Mathilde Wesendon(c)k, de echtgenote van een zijn rijke Zwitserse weldoeners, Otto Wesendonk.

Met zijn gangbare neiging om zichzelf te mythologiseren stortte hij zich nu in 1854 op de Tristanlegende en voltooide de daaraan gewijde opera vijf jaar later. Het werk daaraan kreeg voorrang boven dat aan de Ring cyclus. Met een succesvolle Tristan hoopte hij de bouw van een speciaal theater te kunnen financieren, een theater dat nodig was om aan de eisen van zijn Ring concept te kunnen voldoen.

De affaire met Mathilde Wesendonk, die als positief resultaat tenminste de Wesendonk Lieder opleverde, had verder louter desastreuze gevolgen. Wagner was zijn vrouw, de actrice Minna Planer regelmatig ontrouw sinds hun huwelijk in 1836, maar zij bracht haar tijd in de jaren 1850 door met een verblijf in kuuroorden, of vergezeld van een parkiet en een hond rond de diverse pensions waar haar man verbleef om te proberen hem voor haar terug te winnen.

Maar daarvan was geen sprake, want Wagner werd hevig verliefd op een andere getrouwde vrouw, Cosima von Bülow, de dochter van Liszt en de echtgenote van de beroemde dirigent Hans von Bülow. In 1862 mocht Wagner naar Duitsland terugkeren en kon hij scheiden van de kinderloze Minna die stierf in 1866 toen Wagner en Cosima al enige jaren samenwoonden in Triebschen aan het Vierwoudstedenmeer; in 1869 werd het huwelijk van de Von Bülows ontbonden en het jaar daarop trouwde Cosima met Wagner; ze had toen al drie kinderen van hem.

In het midden van de jaren 1860 schreef Wagner nog een heel ander soort opera, Die Meistersinger von Nürnberg, een komedie die speelt in de gelijknamige zestiende eeuwse stad waarin een nobele dichtermusicus het tijdens een zangwedstrijd wint van pedante lieden die vasthouden aan oude regels en zo zijn beminde bruid wint. De analogie met Wagners kijk op zichzelf is opnieuw evident.

In de tussentijd had Wagner een nieuwe mecenas gevonden: koning Ludwig II van Beieren, de “gekke koning Ludwig” wiens enthousiasme voor het werk van Wagner zo groot was dat zijn sprookjeskastelen in de Alpen interieurs hadden die waren gebaseerd op beelden uit Lohengrin. Dankzij de grenzeloze gulheid van Ludwig kon Wagner tenslotte zijn droom van een eigen theater realiseren. Tengevolge van politieke intriges lukte dat alleen niet op de voorbestemde plaats in München, maar in 1872 werd wel de eerste steen gelegd in het provincieplaatsje Bayreuth waar vier jaar later het eerste festival plaatsvond met de première van de complete Ring.

De financiële verliezen en Wagners vroegere en latere schulden werden gedragen door Ludwig. De première van Wagners laatste muziekdrama Parsifal dat volgens zijn wens alleen daar mocht worden opgevoerd, vond in 1882 plaats, ruim zes maanden voordat de componist in Venetië overleed.

 

De opera’s

In tegenstelling tot Beethoven die negen symfonieën en één opera schreef, berust de grote reputatie van Wagner op één symfonie en negen (feitelijk tien) opera’s, te beginnen met Der fliegende Holländer. Dat werk werd voorafgegaan door een drietal stukken waarin telkens een ander aspect van de operatraditie zoals die rond 1830 heerste aan de orde werd gesteld. Het eerste, Die Feen (1833/4) is geschreven in de geest van de Duitse romantische opera van Weber, het volgende Das Liebesverbot  (1834/46) is een komische opera in de geest van Bellini en diens Italiaanse tijgenoten en het derde, Rienzi (1837/40) is een extravagante historische tragedie in de geest van Meyerbeer. Dit werk wordt sporadisch nog wel eens opgevoerd, maar geen van die vroege vingeroefeningen kan het ook maar enigszins opnemen tegen wat zou volgen.

Der fliegende Holländer (1840/44) is een werk dat Wagners doorbraak als groot operacomponist markeert en waarin hij een stijl gebruikt die verder wordt ontwikkeld in Tannhäuser (1843/5) en Lohengrin (1845/8) om tot volledige wasdom te komen in de Ring des Nibelungen (tekst 1845/8, muziek 1853/74).

Hoewel dit laatstgenoemde vierdelige epos is gebaseerd op een aantel telkens terugkerende thema’s, blijkt de techniek gaandeweg wel te veranderen en te verfijnen. Zo is er in Siegfried, het derde werk uit de reeks, een stilistische breuk tussen de tweede en de derde akte omdat Wagner daar het compositieproces onderbrak om eerst Tristan und Isolde (1856/9) en Die Meistersinger (1862/7) te schrijven, twee grote, avondvullende werken. Zijn laatste drama, het ‘Bühnenweihfestival’ Parsifal, hield hem van 1877 tot 1882 bezig.

Oppervlakkig beschouwd wordt het belangrijkste kenmerk van Wagners opera’s gevormd door hun lengte met een duur van drie tot vijf uur. Maar Puccini’s hatelijke opmerking dat ‘Wagners muziek prachtige momenten, maar verschrikkelijke kwartieren’ biedt, is onterecht want deze massieve scheppingen zijn nadrukkelijk niet gecomponeerd als een reeks hoogtepunten die zijn aangevuld met louter verhalend materiaal.

Met slechts weinig echte aria’s en duetten zijn Wagners werken niet zozeer opera’s als wel vocale drama’s met een symfonische structuur. Tegen de tijd dat hij aan de Ring begon, was Wagner een meester in het scheppen van lange lappen continu doorlopende muziek, vooral dankzij het gebruik van thematische Leitmotive in de vorm van korte frasen die moeten worden geassocieerd met een persoon, een voorwerp of een dramatische gedachte.

Debussy verwierp die motieven als ‘muzikale vraagkaarten’ en in wezen zijn het dat ook wel. Wanneer de figuur X de figuur Y noemt, verschijnt prompt het leitmotiv Y in de muziek. Maar Wagners techniek was in wezen subtieler. In de Ring is bijvoorbeeld de Rijn aanwezig met een aanzwellend thema met arpeggio’s waarvan tenslotte alle andere motieven uit de opera zijn afgeleid: een hoornsignaal voor Siegfried, een fanfareachtig thema voor zin zwaard, een omineus motief voor Alberichs vloek over iedere toekomstige bezitter van de ring enzovoorts.

Bovendien zijn die leitmotive niet statisch, ze worden telkens gewijzigd in samenhang met andere motieven. Zo weerspiegelen en bepalen ze het verloop van de handeling in de opera. De vernietiging van het Walhalla tijdens de climax uit Götterdämmerung vindt plaats tegen een soort symfonische recapitulatie waarin zo’n negentig leitmotive zijn verwerkt.

Daarom moet men zich ook niet te snel laten afschrikken door de gigantische, epische schaal waarop Wagner meestal werkt. Maar voor een eerste kennismaking is het verstandig om te beginnen met een overzichtelijk en pakkend werk als Der fliegende Holländer voordat men zich waagt aan zijn laatste werken. Met iets meer ervaring kan men zich wagen aan Tristan en de Meistersinger; Lohengrin en Tannhäuser vergen wat meer geduld omdat deze werken nogal wat saaie gedeelten bevatten.

 

Discografie

Orkestrale operafragmenten.

Philharmonia orkest o.l.v. Otto Klemperer. EMI 567.893-2 (2 cd’s).

Berlijns filharmonisch orkest o.l.v. Herbert von Karajan. DG 439.022-2. 1984

Luzern festival orkest en Weens filharmonisch orkest o.l.v. Wilhelm Furtwängler. Testament SBT 1141 (mono). 1945/9

Berlijns filharmonisch orkest o.l.v. Herbert von Karajan. EMI 562.757-2.

Cleveland orkest o.l.v. George Szell. Sony 89035. 1965

Weens filharmonisch orkest en Philharmonia orkest o.l.v. Wilhelm Furtwängler. EMI ……

Chicago symfonie orkest o.l.v. Georg Solti. Decca 440.606-2 (2 cd’s), 430.448-2.

 

Operakoren

Bayreuth festival koor en –orkest o.l.v. Wilhelm Pitz. DG 429.169-2. 1958

 

Siegfried Idyll

Berlijns filharmonisch orkest o.l.v. Herbert von Karajan. DG 449.725-2. 1977

Weens filharmonisch orkest o.l.v. Georg Solti. Decca 460.311-2. 1965

Philharmonia orkest o.l.v. Otto Klemperer. EMI 562.815-2. 1961

 

Wesendonk liederen

Julia Varady met het Deutsches Symphonie Orchester o.l.v. Dietrich Fischer-Dieskau. Orfeo C 467.981A. 1997

 

Die Feen

Linda Esther Gray, Karin Lövaas, Krisztina Laki, John Alexander, June Anderson, Roland Hermann, Kurt Moll Jan-Hendrik Rottering, Cheryl Studer, Roland Bracht met koor en orkest van de Beierse omroep o.l.v. Wolfgang Sawallisch. Orfeo C 062833F (3 cd’s). 1986

 

Das Liebesverbot

Hermann Prey, Robert Schunk, Pamela Coburn, Friedrich Lenz, Kieth Engen e.a. met het Ensemble van de Beierse Staatsopera o.l.v. Wolfgang Sawallisch. Orfeo C 34953D (3 cd’s). 1983

 

Rienzi

René Kollo, Siv Wennberg, Janis Martin, Theo Adam, Nikolaus Hillebrand, Siegfried Vogel, Peter Schreier e.a. met het Omroepkoor Leipzig en de Staatskapel Dresden o.l.v. Heinrich Hollreiser. EMI 567.131-2 (3 cd’s). 1974/6

 

Der fliegende Holländer

De gedachte van redding door de liefde is een gangbaar onderwerp in Wagners opera’s en het wordt voor het eerst in Der fliegende Holländer aan de orde gesteld. Het werk werd geïnspireerd door het lot van een Nederlandse zeekapitein wiens blasfemie hem veroordeelde tot een eeuwige zeiltocht over de zeeën tenzij hij werd gered door een trouwe vrouw.

De handeling begint in een Noorse fjord waar de zeeman Daland zijn boot een schuilplaats biedt tegen de heersende storm. Er verschijnt een geestschip naast het zijne en de kapitein daarvan biedt Daland een vermogen als hij een nacht aan wal bij hem mag blijven. Dalands dochter Senta raakt geobsedeerd door het verhaal over de doem van de Hollander en diens noodlot; ze zweert hem trouw en dus redding, maar moet daardoor haar verloofde Erik verzaken. Wanneer de Hollander Erik tegen Senta hoort klagen dat ze hem ooit ook trouw zwoer, gelooft hij dat hij haar heeft verloren, maar om haar trouw aan hem te bevestigen, werpt ze zich achter hem aan in zee. In een climax die vooruit loopt op het slot van Tristan zijn beide gelieven tenslotte te zien wanneer ze herschapen boven de golven uitstijgen.

Het werk heeft drie aktes, maar wordt soms ook opgevoerd als doorlopend werk van tweeëneenhalf uur lengte. Het is het compactste drama van Wagner hoewel er een zekere onbalans bestaat tussen het nogal traag verlopende eerste gedeelte en de snelle opeenvolging van gebeurtenissen in het tweede. Ook de muzikale verwerking is niet ideaal in evenwicht want strofische ballades en aria’s met duidelijk Italiaanse ondertonen staan in sterk contrast met uitgesproken dramatische Duitse aria’s en koren, iets waaraan geen positieve bijdrage werd geleverd toen de componist het werk in 1860 herzag en gedeelten een meer Tristaneske stijl verleende.

 

Bernd Weikl, Cheryl Studer, Plácido Domingo, Peter Seiffert, Hans Sotin e.a. met het Ensemble van de Deutsche Oper Berlijn o.l.v. Giuseppe Sinopoli. DG 437.778-2 (2 cd’s). 1991

Theo Adam, Anja Silja, Martti Talvela, Ernst Kozub, Annelies Burmeister, Gerhard Unger met het BBC koor en het Philharmonia orkest o.l.v. Otto Klemperer. EMI 567.408-2 (3 cd’s). 1968

Robert Hale, Hildegard Behrens, Kurt Rydl, Josef Protschka, Iris Vermillion, Uwe Heilmann met het Ensemble van de Weense Staatsopera o.l.v. Christoph von Dohnanyi. Decca 436.418-2 (2 cd’s). 1991

 

Tannhäuser

De kern van Wagners volgende grote opera wordt gevormd door een ander thema waardoor hij was gefascineerd en dat ook nog enkele keren in andere werken zou worden aangesneden: het conflict tussen het gewijde en het profane, tussen het spirituele en het sensuele. Verder wordt ook hier de hoofdrolspeler, de minstreel en ridder Tannhäuser gered door zijn liefde voor een vrouw.

Hij was veroordeeld omdat hij zich had overgegeven aan de vleselijke geneugten en de verleidingskunsten van Venus op de Venusberg terwijl hij in feite verliefd was op de zuivere Elisabeth. Hij werd naar Rome gestuurd om bij de paus vergiffenis te vragen, maar die werd geweigerd.

Intussen heeft Elisabeth voor hem gebeden en is ze naar de hemel gegaan om bij God een goed woordje voor hem te doen om op die manier Tannhäusers ziel te redden. Dit is niet een van Wagners pakkendste werken, maar het verschafte hem wel een goede gelegenheid om prachtige muzikale gedachten te tonen. Dat gaat van de orgiastische beginscène via de dramatiek van de centraal geplaatste zangwedstrijd waar Tannhäuser pronkt met zijn belevenissen op de Venusberg tot de toekomstgerichte vertelling van zijn ervaringen in Rome.

Tannhäuser bestaat in twee versies. De zogenaamde Dresdense versie is in wezen de vorm waarin het werk in die stad in 1845 zijn première beleefde met alleen wat latere wijzigingen. Toen zich in 1861 de mogelijkheid voordeed van een stel opvoeringen in Parijs, breidde Wagner het bacchanaal aan het begin uit, overeenkomstig de noodzaak om in Frankrijk voor het ballet een grote plaats in te ruimen in de opera. Hij herzag meteen andere gedeelten in de stijl van Tristan en kwam zo tot een nogal hybride werk, waarin wel het potentiaal van het conflict tussen het erotische en het spirituele duidelijker naar voren komt.

 

Dresdense versie:

Hans Hopf, Elisabeth Grümmer, Dietrich Fischer-Dieskau, Marianne Schech, Gottlob Frick e.a. met het Ensemble van de Duitse Staatsopera, Berlijn o.l.v. Franz Konwitschny. EMI 763.214-2 (3 cd’s). 1958

 

Parijse versie:

Plácido Domingo, Cheryl Studer, Andreas Schmidt, Agnes Baltsa, Matti Salminen, William Pell, Kurt Rydl e.a. met het Ensemble van Covent Garden, Londen o.l.v. Giuseppe Sinopoli. DG 427.625-2 (3 cd’s). 1988

 

Lohengrin

Lohengrin behelst het verhaal van een Christelijke verlosser die de machten van het boze overwint. Het gegeven heeft een nogal dubieus karakter. Lohengrin is een zoon van Parsifal en een Graalridder. Hij arriveert op een zwaan wanneer hij wordt geroepen door Elsa van Brabant om haar eer te verdedigen tegen Telramund die haar heeft beschuldigd van de moord op zijn broer Gottfried.

Lohengrin belooft om met Elsa te trouwen op voorwaarde dat ze hem nooit naar zijn naam en afkomst zal vragen. Telramunds vrouw, Ortrud, voedt echter de nieuwsgierigheid van Elsa en nadat ze met Lohengrin is getrouwd (of de tonen van de beroemde bruidsmars) stelt ze toch de noodlottige, verboden vraag. Lohengrin moet aan zijn eed gehoorzamen en voor altijd verdwijnen, maar niet dan nadat hij op miraculeuze wijze Gottfried weer tot leven heeft gewekt door hem als gedaanteverwisseling van de zwaan te presenteren. Een gedaante waarin de boosaardige Telramund en Ortrud hem hadden veranderd.

Waar de Fliegende Holländer enigszins ongemakkelijk pendelt tussen een ouderwetse opera met zelfstandige aria’s en een doorgecomponeerd drama en Tannhäuser erg statische gedeelten bevat, is Lohengrin een eenvormiger verbetering omdat elke akte op zichzelf de nodige vaart en eenheid bezit. Maar de tempi zijn nogal eenvormig wat gelukkig wordt gecompenseerd door muziek van een grote lyrische kracht met heel mooie koorgedeelten en veel zuivere orkestrale pracht.

 

Siegfried Jerusalem, Cheryl Studer, Waltraud Meier, Hartmut Welker, Kurt Moll, Andreas Schmidt e.a. met het Ensemble van de Weense Staatsopera o.l.v. Claudio Abbado. DG 437.808-2 (3 cd’s). 1991

Jess Thomas, Elisabeth Grümmer, Christa Ludwig, Dietrich Fischer-Dieskau, Gottlob Frick, Otto Wiener met het Ensemble van de Weense Staatsopera o.l.v. Rudolf Kempe. EMI 567.415-2 (3 cd’s). 1963

James King, Gundula Janowitz, Gwyneth Jones, Thomas Stewart, Karl Ridderbusch, Gerd Nienstedt met koor en symfonie orkest van de Beierse omroep o.l.v. Rafael Kubelik. DG 449.591-2 (3 cd’s). 1991

 

Tristan und Isolde

De Arthurlegende zorgde voor het ruwe materiaal van Wagners waarschijnlijk mooiste en belangrijkste opera, maar zijn verwerking van deze stof werd geïnspireerd door de filosofie van Schopenhauer en meer in het bijzonder door de daaraan ten grondslag liggende opvatting dat het geluk alleen te vinden is wanneer men de wil en het verlangen uitschakelt. Schopenhauer is zeker aanwezig in deze opera die eindigt in een gelukzalige vernietiging waarin juist de wens een bepalende kracht is.

De handeling is aangenaam en verfrissend van eenvoud. Tristan wordt naar Ierland gezonden om de Ierse prinses Isolde terug te brengen als bruid voor zijn oom Marke, de koning van Cornwall. Maar Tristan is zelf hevig verliefd geworden op Isolde en zij beantwoordt die liefde. Samen besluiten ze dat de dood de enige uitweg is en tijdens de zeereis naar Cornwall nemen ze beiden een drankje in waarvan ze denken dat het gif is, maar Isolde’s gedienstige, Branngäne had het vervangen door een liefdesdrank en zo werd hun passie alleen maar groter. De vervolgen hun affaire totdat ze op heterdaad worden betrapt en Tristan wordt verwond door een van Marke’s ridders. Hij wordt weggebracht naar zijn kasteel in Brittanië waar hij sterft op het moment dat Isolde verschijnt. Marke vergeeft hen hun liefde en Isolde zakt neer op het lichaam van Tristan, nu ook in de dood met hem verenigd.

Meteen vanaf het begin van het voorspel met zijn golvende melodielijnen, zijn chromatiek en zijn zwevende harmonieën krijgt het werk een sfeer van bedwelmende sensualiteit en fysiek verlangen. Het lange liefdesduet uit de tweede akte behoort tot de meest uitgesproken seksuele momenten in de muziek, compleet met een muzikale coitis interruptus wanneer de beide gelieven worden ontdekt. Het voortdurend aanwezige onvervulde verlangen wordt pas in de slotmaten van de opera bevredigd in de beroemde Liebestod scène van Isolde waarin ze zich in een staat van extatische vergetelheid brengt en tenslotte een harmonische vervulling van haar liefde vindt.

Het revolutionaire van Tristan schuilt met name in de chromatische taal die Wagner gebruikt. De tonale harmonie wordt hier tot zijn uiterste opgerekt en dit maakt dat de luisteraar verzeild raakt in een wereld zonder duidelijke, betrouwbare markeringen en behoorlijk houvast. Onduidelijk is waar deze muziek heengaat; het modernisme van Schönberg wacht om de hoek.

 

Wolfgang Windgassen, Birgit Nilsson, Christa Ludwig, Martti Talvela, Eberhard Wächter, Claude Heater e.a. met het Ensemble van het Bayreuth festival o.l.v. Karl Böhm. DG 449.772-2 (3 cd’s). 1966

Nina Stemme, Plácido Domingo, Mihoko Fujimora, René Pape, Olaf Bär, Ian Bostridge, Rolando Villazon e.a. met het Ensemble van Covent Garden Londen o.l.v. Antonio Pappano. EMI 558.006-2 (3 cd’s). 2005

Ludwig Suthaus, Kirsten Flagstad, Blanche Thebom, Dietrich Fischer-Dieskau, Josef Greindl, Edgar Evans, Rudolf Schock e.a. met het Ensemble van Covent Garden Londen o.l.v. Wilhelm Furtwängler. EMI 747.322-8 (4 cd’s, mono). 1952

 

Die Meistersinger von Nürnberg

Als om zijn systeem te reinigen na de excessen van Tristan, richtte Wagner zich vervolgens op een komedie en de zuiverder wereld van het C-groot. Toch is dit werk geen simpele komedie: het is een hymne aan de Duitse kunst en een viering van de culturele vooruitgang.

De handeling speelt in het Middeleeuwse Neurenberg en in de door gilden beheerste samenleving. Het aanzienlijkste gilde is dat van de meesterzangers; Pogner, een van de leden, heeft besloten zijn dochter Eva uit te huwelijken aan de winnaar van de Midzomerdag zangwedstrijd. Eva is echter al verliefd op de rondtrekkende ridder Walther von Stolzing die probeert lid van het gilde te worden.

Alleen de schoenmakerdichter Hans Sachs die zelf een oogje op Eva heeft, ziet wat in de moderne zangstijl van Walther en belooft hem te steunen. Walther heeft een rivaal in de pietluttige, muggenzifterige stadsklerk Beckmesser, een karikatuur van Wagners aartsvijand onder zijn critici in Wenen, Hanslick.

Tijdens de wedstrijd wordt Beckmesser luid uitgelachen tijdens zijn mislukte vertolking van een lied waarvan hij denkt dat het van Sachs is. In feite is het echter van Walther die het vervolgens wel goed voordraagt en zo de hand van Eva verdient.

Hoewel het werk in muzikaal opzicht minder extreem is dan Tristan heeft het niettemin een subliem karakter. Ook de karaktertekening van de hoofdpersonen is prachtig. Sachs is Wagners sympathiekste creatie en ook de gewichtigdoenerij van de meesterzangers is heel mooi uitgebeeld. Het ontbreekt niet aan fraaie momenten in Wagners sociaalste opera: de nachtelijke komedie uit de tweede akte waar Beckmesser Eva tracht te verleiden met een serenade of het eerste tafereel van de derde akte waarin Sachs afziet van zijn claim op Eva; een heel ontroerend moment. De wedstrijd zelf bijna aan het eind is ook heel grappig.

 

Theo Adam, Helen Donath, René Kollo, Geraint Evans, Peter Schreier, Karl Ridderbusch, Eberhard Büchner, Ruth Hesse e.a. met het Omroepkoor Leipzig en de Staatskapel Dresden o.l.v. Herbert von Karajan. EMI 749.683-2 (4 cd’s). 1970

Thomas Stewart, Sándor Kónya, Gundula Janowitz, Franz Crass, Thomas Hemsley, Gerhard Unger, Brigitte Fassbänder, Kieth Engen e.a. met koor en symfonie orkest van de Beierse omroep o.l.v. Rafael Kubelik. Calig CAL 50971/4 (4 cd’s). 1967

Bernd Weikl, Ben Heppner, Cheryl Studer, Kurt Moll, Siegfried Lorenz, Deon van der Walt, Cornelia Kalisch, Michael Schade e.a. met het Ensemble van de Beierse Staatsopera o.l.v. Wolfgang Sawallisch. EMI 555.142-2 (4 cd’s). 1993

 

Der Ring des Nibelungen (compleet)

Niets in Wagners oeuvre kondigt de enorm grote schaal van Der Ring des Nibelungen aan en in feite had de componist die aanvankelijk ook niet voor ogen. In 1848 ging Wagner op zoek naar een gegeven dat uitdrukking kon geven aan de politieke heftigheid die vrijwel overal in Europa heerste dat jaar. Hij wenste een gegeven dat de kracht had van het antieke Griekse theater met zijn nadruk op mythe en gemeenschappelijk beleefde ervaringen en hij vond het in de Noords-Germaanse mythe van de held Siegfried die een corrupte, oude wereld bestreed en vernietigde om deze te vervangen door een wereld vol hoop.

Al gauw had hij een opera met als titel Siegfrieds Tod geschetst, maar hij realiseerde zich dat hij eerst moest duidelijk maken wat tenslotte leidde tot het ter ziele gaan van Siegfrieds idylle. Daarom schreef hij een ‘voorwoord’ onder de titel Der junge Siegfried. Maar zelfs dat was onvoldoende, dus schetste hij een scenario voor twee volgende (dus feitelijk voorafgaande) drama’s, Das Rheingold en Die Walküre.

Nadat hij de libretti voor die vier werken af had, begon hij de muziek in de bedoelde volgorde te schrijven, dus beginnend met Rheingold, de kortste opera van het stel die hij beschouwde als de inleiding van het grote drama, maar die toch langer is dan menige voldragen opera. Nadat hij ook Die Walküre en een grote brok van Siegfried (oorspronkelijk Der junge Siegfried) klaar had, onderbrak hij in 1857 het componeren aan Der Ring om eerst Tristan en Die Meistersinger te schrijven. In 1865 hervatte hij het werk aan Siegfried om zich vervolgens te wijden aan de gigantische finale, Götterdämmerung op basis van wat eerst Siegfrieds Tod was. Van een enkelvoudige opera was het geheel nu uitgegroeid tot een werk met een lengte van ongeveer vijftien uur dat verdeeld over vier dagen moest worden uitgevoerd.

Het zal duidelijk zijn dat de handeling niet in een paar regels valt uit te leggen, hoewel een grapjas dat ooit probeerde en het werk samenvatte als een morele kwestie over wat er gebeurt als een god niet voldoet aan de verplichting om zijn hypotheek op zijn huis af te lossen.  Het gaat tot op zekere hoogte wel op voor Das Rheingold waarin Wodan, de oppergod handig een ring die hem veel macht kan verlenen afhandig maakt van Alberich die op zijn beurt goud heeft gestolen van de Rijndochters en die vervolgens in gedwongen om dat te gebruiken om de reuzen Fafner en Fasolt te betalen voor de bouw van het slot Walhalla.

In een notendop verteld gaat de rest van de cyclus over de pogingen van zowel Wodan als Alberich om de ring te ontfutselen aan Fafner die het bewaakt in de gedaante van een draak en om te zorgen voor nakomelingen die de taak van hem kunnen overnemen. Wodans kleinzoon Siegfried doodt de draak en verhindert vervolgens met Brünnhilde (zijn verloofde en de dochter van Wodan) dat Alberichs zoon Hagen de ring stelen. Die ring wordt teruggeven aan de Rijndochters wanneer de oude wereld wordt gereinigd met vuur en water.

Uiterlijk lijkt de Ring onmiskenbaar nogal op een spookverhaal, maar in feite is het werk zo complex dat het voor velerlei interpretatie vatbaar is. In Bayreuth waar men nooit gesteld was op frivoliteit is het werk in allerlei gedaanten gepresenteerd: als rituele exploratie van eeuwige waarheden omtrent liefde en dood, als quasi Marxistische studie in machtsverhoudingen en anderszins. De muzikale structuur van de Ring is nog veelzijdiger dan de tekst. Het werk bevat zeldzaam krachtige taferelen, meteen al aan het begin waarin met één enkel, lang en bewerkelijk akkoord de Rijn wordt voorgesteld of de intocht van de goden in Walhalla aan het eind van Rheingold. Denk ook aan de Walkürenritt en de Feuerzauber uit de derde akte van Die Walküre, of Siegfrieds Rheinfahrt en Trauermarsch uit Götterdämmerung. Maar daarbij gaat het slechts om momenten van een extreme intensiteit in een van begin tot eind geladen epos.

 

Theo Adam, Annelies Burmeister, Wolfgang Windgassen, Erwin Wohlfahrt, Gustav Neidlinger, Anja Silja, Gerd Nienstedt, Vera Soukupova, Martti Talvela, Kurt Böhme, Helga Dernesch, James King, Leonie Rysanek, Birgit Nilsson, Theo Adam, Helga Dernesch, Wolfgang Windgassen, Josef Greindl, Thomas Stewart, Martha Mödl, Sieglinde Wagner e.a. met het Ensemble van het Bayreuth festival o.l.v. Karl Böhm. Philips 446.057-2 (14 cd’s); (separaat: Rheingold  412.475-2 (2 cd’s), Walküre 412.478-2 (4 cd’s), Siegfried 412.483-2 (4 cd’s) en Götterdämmerung 412.488-2 (4 cd’s). 1966

Birgit Nilsson, Wolfgang Windgassen, Kirsten Flagstad, Dietrich Fischer-Dieskau, Hans Hotter, George London, Christa Ludwig, Gustav Neidlinger, Gottlob Frick, Sven Swanholm, Gerhard Stolze, Kurt Böhme, Marga Höffgen, Joan Sutherland, Régine Crespin, James King, Claire Watson e.a. met het Ensemble van de Weense Staatsopera o.l.v. Georg Solti. Decca 455.555-2 (14 cd’s). 1958/65

 

Das Rheingold

John Tomlinson, Linda Finnie, Graham Clark, Helmut Pampuch, Günter von Kannen, Eva Johansson, Kurt Schreibmayer e.a. met het Ensemble van het Bayreuth festival o.l.v. Daniel Barenboim. Teldec 4509-91185-2 (2 cd’s). 1991

George London, Kirsten Flagstad, Sven Svanholm, Gustav Neidlinger e.a. met het Ensemble van de Weense Staatsopera o.l.v. Georg Solti. Decca 455.556-2 (2 cd’s). 1958

 

Die Walküre

Poul Fleming, Nadine Secunde, Anne Evans, John Tomlinson, Linda Finnie, Matthias Hölle, Eva Johansson, Eva-Maria Bundschuh e.a. met het Ensemble van het Bayreuth festival o.l.v. Daniel Barenboim. Teldec 4509-91186 (4 cd’s). 1992

 

Siegfried

Wolfgang Windgassen, Birgit Nilsson, Hans Hotter, Gerhard Stolze, Gustav Neidlinger, Kurt Böhme, Marga Höffgen, Joan Sutherland met het Ensemble van de Weense Staatsopera o.l.v. Georg Solti. Decca 455.564-2 (4 cd’s). 1962

 

Götterdämmerung

Birgit Nilsson, Wolfgang Windgassen, Dietrich Fischer-Dieskau, Gottlob Frick, Gustav Neidlinger, Claire Watson, Christa Ludwig met het Ensemble van de Weense Staatsopera o.l.v. Georg Solti. Decca 455.569-2 (4 cd’s). 1964

Astrid Varnay, Bernd Aldenhoff, Ludwig Weber, Heinrich Pflanzl, Hermann Uhde, Martha Mödl, Elisabeth Höngen, Elisabeth Schwarzkopf, Hanna Ludwig, Hertha Töpper, Ruth Siewert, Ira Malaniuk met het Ensemble van het Bayreuth festival o.l.v. Hans Knappertsbusch. Testament SBT 4175 (4 cd’s mono). 1951

 

Parsifal

Wagners laatste opera vormde altijd splijtstof, zelfs onder zijn bewonderaars. Sommigen beschouwen Parsifal als zijn ultieme meesterwerk, anderen vinden het verderfelijk en ontaard door het tonen van een viering van het ascetische met muziek die juist het summum aan sensualiteit biedt.

Het tafereel met de climax in dit morele drama uit de Arthurlegende vindt Goede Vrijdag plaats en de opera zit vol met christelijke beelden en motieven zoals de graal, de doop, de heilige communie en de kruisiging. Dat alles vermengd met Boedistische ideeën over zelfopoffering en elementen uit Schopenhauers onverbiddelijke filosofie. Maar het eindresultaat is wel typisch Wagneriaans als exploratie van het thema van de verlichting door zuiverheid.

Net zoals bij Wagners eerdere opera op een Arthurgegeven is de handeling duidelijker dan de muziek. Amfortas, een van de oudste graalhoeders is bezweken aan de vleselijke lust en hij verloor bij die gelegenheid de speer die het lichaam van Christus aan het kruis verwondde. Die speer is in handen gekomen van de tovenaar Klingsor die Amfortas een wond toebracht die alleen kan worden genezen door iemand ‘die door mededogen wijs is geworden’.

Parsifal ervaart aan het begin van de opera het dilemma van Amfortas, maar hij weet er geen raad mee want ook hij is verleid en wel door Kundry. Hij zweert de seksualiteit af om de speer te kunnen terugwinnen en biedt zo redding voor Amfortas en zijn ridders.

Parsifal voert de harmonische vernieuwingen uit Tristan nog een stapje verder en verdunt de energie van de tonale muziek zover dat de opera soms tot een statisch geheel wordt.

Parsifals langzaam opgebouwde crescendi en lome cadensen drukken de verleidelijkheid van geestelijke doeleinden en de duur van het lijden uit in plaats van het seksuele verlangen dat uit Tristan spreekt. Maar de dynamiek van beide werken vertoont grote overeenkomst. In beide opera’s schept een lang voorspel een staat van uitstel die in het geval van Parsifal leidt tot een tot de hemel gericht koor wanner de held de graalridders communie laat doen.

 

Jess Thomas, George London, Hans Hotter, Irene Dalis, Gustav Neidlinger, Martti Talvela, Niels Möller, Gerd Nienstedt e.a. met het Ensemble van het Bayreuth festival o.l.v. Hans Knappertsbusch. Philips 416.390-2 (4 cd’s). 1962

Peter Hofmann, José van Dam, Kurt Moll, Dunja Vejzovic, Siegmund Nimsgern. Victor von Halem, Claes Hakon Ahnsjö, Kurt Rydl e.a. met het koor van de Deutsche Oper Berlijn en het Berlijns filharmonisch orkest o.l.v. Herbert von Karajan. DG 413.347-2 (4 cd’s). 1980  

 

Video

Lohengrin

Plácido Domingo, Cheryl Studer, Dunja Vejzovic, Hartmut Welker, Robert Lloyd, Georg Tichy e.a. met het Ensemble van de Weense Staatsopera o.l.v. Claudio Abbado. ArtHaus 100.956 (2 dvd’s). 1990

 

Tristan und Isolde

Ben Heppner, Jane Eaglen, Katarina Dalayman, James Coutney, René Pape, Hans-Joachim Ketelsen, Brian Davis, Mark Schowalter, Anthony Dean Griffey met het Ensemble van de Metropolitan opera New York o.l.v. James Levine. DG 073-044-9 (2 dvd’s). 2001

 

Die Meistersinger von Nürnberg

Eva Johansson, Wolfgang Brendel, Gösta Winbergh, Victor von Halem, Eike Wilm Schulte, Uwe Peper, Ute Walther e.a. met het Ensemble van de Deutsche Oper Berlijn o.l.v. Rafael Frühbeck de Burgos. ArtHaus 100.152 (2 dvd’s). 1994

 

Der Ring des Nibelungen (compleet)

Hildegard Behrens, Siegfried Jerusalem, Garry Lakes, Christa Ludwig, James Morris, Jessye Norman, Jan-Hendrik Rootering e.a. met het Ensemble van de Metropolitan opera, New York o.l.v. James Levine. DG 073-043-9 (7 dvd’s). 1989

 

Das Rheingold

James Morris, Alan Held, Mark Baker, Siegfried Jerusalem, Ekkehart Wlaschika, Heinz Zednik, Jan-Hendrik Rootering, Matti Salminen e.a. met het Ensemble van de Metropolitan opera New York o.l.v. James Levine. DG 073-036-9 (dvd). 1989

 

Die Walküre

Hildegard Behrens, Jessye Norman, Christa Ludwig, Garry Lakes, Kurt Moll, James Morris e.a. met het Ensemble van de Metropolitan opera New York o.l.v. James Levine. DG 073-011-9 (2 dvd’s). 1989

 

Siegfried

Siegfried Jerusalem, Hildegard Behrens, James Morris, Heinz Zednik, Dawn Upshaw, Matti Salminen, Ekkehart Wlaschiha e.a. met het Ensemble van de Metropolitan opera New York o.l.v. James Levine. DG 073-037-2 (2 dvd’s). 1989

 

Götterdämmerung

Hildegard Behrens, Siegfried Jerusalem, Anthony Raffell, Matti Salminen, Ekkehard Wlaschiha, Hanna Lisowska, Christa Ludwig e.a. met het Ensemble van de Metropolitan opera New York o.l.v. James Levine. DG 073-0409-9 (2 dvd’s). 1989