DVD Documentaires

CALLAS: 5 PROGRAMMA'S

Callas, Maria: Een portret van John Ardoin en Franco Zeffirelli. Bel Canto BSC 0194 (117’, 4:3, geluid 1.0, regio 0). 1978Maria Callas: La divina. Een portret van Tony Palmer en John Ardoin. ArtHaus 100.052 ( 92’, 4:3, geluid 2.0, regio 2,5 en 6). 1987Maria Callas: Life and art. Documentaire van Alan Lewis en Alistair Mitchell. EMI 492.248-9 (75’, 4:3, geluid 1.0, regio 0). 1987La Callas…..Toujours. Aria’s en duetten uit Bellini’s Norma, Puccini’s Tosca, Rossini’s Il barbiere di Siviglia en Verdi’s Il trovatore. Met Albert Lance, Louis Rialland, Tito Gobbi, Jean-Paul Hurteau, Jacques Mars en koor en orkest van de Parijse Opéra o.l.v. Georges Sébastien. EMI 492.502-2 (91’, 4:3, geluid 1.0. regio 0). 1958Maria Callas at Covent Garden. Aria’s en ensembles uit Bizets Carmen, Puccini’s Tosca en Verdi’s Don Carlo. Met Renato Cioni, Robert Bowman, Tito Gobbi, Dennis Wicks en het orkest van Covent Garden o.l.v. Georges Prêtre c.q. Felice Cillario. EMI 492.851-2 (70’, 4:3, geluid 1.0, regio 0). 1962, 1964 Maria Callas in concert. Hamburg. Aria’s uit Il barbiere di Siviglia, Don Carlo, Carmen, La cenerentola, Le cid, Ernani, La forza del destino, Macbeth, Mireille, Il pirata en La vestale. Met het NDR symfonie orkest o.l.v. Nicola Rescigno en Georges Prêtre. EMI 492.246-9 (68’, 4:3, geluid 1.0, regio 0). 1959 en 1962 Degenen die te jong waren om La Callas ooit in levenden lijve mee te maken en die ook niet in staat waren om aan de hand van successievelijk verschenen lp’s haar opkomst, triomf en neergang mee te maken, zijn aangewezen op het vele voorhanden, vaak met zorg gerestaureerde officiële cd materiaal, op ‘piraat’ opnamen en gelukkig intussen ook op veel beschikbaar beeldmateriaal.Vanwege haar de gangbare operagrenzen overschrijdende reputatie als zingende actrice moet al het filmmateriaal dat van Callas bewaard is gebleven worden gekoesterd, ook al krijgt men een veel beter en vooral vollediger beeld van haar aan de hand van de talloze zuivere geluidsopnamen.In tegenstelling tot die meest complete operaopnamen op cd van EMI biedt het beeldmateriaal eigenlijk louter fragmenten; naar een complete opera met Callas in de titelrol op dvd zoekt men vooreerst vergeefs. Niettemin behoort de zangeres tot de kunstenaars waarvan het meeste materiaal in omloop is. Jammer is natuurlijk wel tot op zekere hoogte dat van Callas alleen zwart/wit filmmateriaal met monogeluid voorhanden is. Maar de beeld- en geluidskwaliteit zijn bij dvd steeds duidelijk beter dan bij de versies op vhs band. Zwart is echt ‘digitaal zwart’ en het geluid is ruisvrij.De vhs documentaire van Bel Canto begint met een stuk filmnieuws naar aanleiding van de begrafenis van Callas in Parijs en het wordt niet onmiddellijk duidelijk dat het programma meer is dan een verzameling reeds bekende vrome platitudes in woord en beeld zoals die met veel gevoel voor commercie na haar dood op de markt werden gebracht. Verteller Zeffirelli zit in de zaal van La Scala van waaruit hij op het toneel kan kijken ‘waarop nog steeds het geluid van haar stem weerklinkt’. Vervolgens zien we Callas zelf, maar ook weer niet geheel als zichzelf, want het gaat slechts om één van haar verschijningsvormen: als gracieuze en betoverende figuur, als leverancier van kunstzinnige waarheden.Vervolgens arriveren de getuigen, te beginnen met Gian Carlo Menotti die zich zijn samenwerking met haar met angst en beven herinnert en die in haar stem ‘iets bitters’ ontdekte. Een interessante waarneming, die echter niet wordt uitgediept. In plaats daarvan komen Nicola Rescigno met de opmerking over ‘een geweldig toegewijde zangeres’, Caballé met “Dank je Maria dat je tot ons bent gekomen’ en van Zeffirelli met ‘Ze veranderde letterlijk het aanzien van de opera’.Maar ondanks al dat lapwerk en al die gemeenplaatsen slaagt de documentaire erin om aan te tonen wat vermoedelijk het uitgangspunt was: de fascinerende werking van de vrouw en de kunstenares plus de wisselwerking tussen beiden aan te tonen. En te illustreren hoe daardoor ook een groot publiek ontroerd werd door die merkwaardige mengeling van heel succesvolle optredens in het publiek en in contrast daarmee een ongelukkige levensloop met volkomen vereenzaming tot slot.Merkwaardig is ook nog steeds wat voor verschillende, zelfs tegenstrijdige reacties Callas oproept. Geconfronteerd met zoveel filmmateriaal van de diva ‘in actie’ kan men zich lang achteraf afvragen: voldeed ze werkelijk aan die hoge verwachtingen, was ze echt zo geweldig? Is die verfilmde versie van ‘Vissi d’arte’ echt het werk van een grote opera actrice? Zoals maar al te vaak wordt eerder de indruk gewekt dat Callas voornamelijk (maar niet uitsluitend) met haar stem acteert. Wat dat betreft is ze geen uitzondering, want dit is bij de meeste operazangers het geval.Gelukkig worden we aan het eind van het programma geconfronteerd met ‘Ah, non credea mirarti’ uit La sonnambula, waar haar stem broos en instabiel klinkt, terwijl haar gezicht grote vervoering verraadt. Dat is heel treffend en een beeld dat men liefst lang wil koesteren.De door ArtHaus uitgebrachte documentaire van Tony Palmer uit 1987 getuigt van grote integriteit en brengt interviews met een aantal van dezelfde intimi als in de hieronder beschreven film. Maar de toegevoegde waarde schuilt in de bijdragen van andere mensen uit haar meer directe omgeving, zoals haar secretaris, haar kleedster en de criticus John Ardoin. Het bekende Parijse interview met lord Harewood is hier vollediger dan in onderstaande EMI documentaire.Maar de vertoonde beelden van de zingende en acterende Callas voegen niet veel meer aan het bestaande materiaal toe. Ze worden nogal chaotisch en helaas ook niet in chronologische volgorde gebruikt. Niemand gaat bijvoorbeeld in op haar beroemde optreden in de arena van Verona met La gioconda waarmee haar loopbaan in Italië begon; daar bestaat tenminste een geluidsopname van. Steeds wordt in Callas documentaires teveel de nadruk gelegd op schandaaltjes en sensatie.De EMI dvd Life and art is kwalitatief een stuk beter dan de eerder verschenen vhs cassette. De bewuste film die ook in 1987 werd uitgebracht om de tienjarige sterfdag van Callas te herdenken bevat veel treffende momenten in zoverre deze haar intussen welbekende stormachtig verlopende, al te korte carrière en levensloop volgt. Het wezenlijke deel ligt hier besloten in een reeks interviews met mensen die met haar hebben gewerkt of die nauw met haar hebben samengewerkt in artistiek opzicht.Het boeiendst zijn de bijdragen van lord Harewood, Franco Zeffirelli, Carlo Maria Giulini en Robert Sutherland, haar pianobegeleider tijdens de afscheidstournee. Dat geheel wordt omlijst door, geïllustreerd met archiefmateriaal van haar optredens en momenten uit haar leven. Jammer genoeg is hierbij – alweer - overdreven veel aandacht geschonken aan schandaaltjes en sensatie rond haar optreden en privé-leven. Te weinig wordt – behalve door Zeffirelli en Giulini - ingegaan op het bijzondere van haar artistieke persoonlijkheid. Het commentaar is niet bijster verhelderend en wordt saai voorgelezen door Rosalie Crutchley; het verband met hetgeen zicht- en hoorbaar is, klopt dikwijls niet en staat bol van verkeerde informatie. Het geheel is daardoor uiteindelijk nogal teleurstellend. Men zou er een compilatie van de goede, echt interessante gedeelten uit moeten samenstellen.De in Parijs in 1958 tot stand gekomen EMI opname markeert het verlate debuut van Callas daar. Geen wonder dat ze nogal nerveus lijkt in ‘Casta diva’, een aria als een soort herkenningsmelodie van haar waarvan ze beter geslaagde opnamen naliet. Maar in het gedeelte uit de vierde acte van Il trovatore is ze weer geheel haar superieure zelf; haar Leonore bezit een enorme emotionele uitstraling en men vergeeft haar een paar verkeerde noten graag. Daarna verandert ze volledig van karakter om haar feeksachtige, spottende en geestige Rossini Rosina met volle overgave te debiteren, met subtiele frasering en fraaie versieringen en al. Het gedeelte na de pauze was gewijd aan Puccini’s Tosca, maar is hier slechts in rudimentaire vorm aanwezig (het komt in zijn geheel wel voor in de hierna te signaleren Londense Covent Garden reportage uit 1964 op EMI), maar in Parijs verkeerden Callas en Gobbi nog duidelijk in betere vocale conditie. Hier is ze het toonbeeld van een eerst verleidelijke, dan hooghartige en tenslotte dappere Tosca die even biologerend zingt als acteert. Ook Gobbi steekt in uitstekende vorm als complotterende sater; zijn lichaamstaal is een en al boosaardigheid. Albert Lance is een trouwhartige, maar niet erg verbeeldingsvolle Calvaradossi en Manrico en Sébastien dirigeert niet meer dan routineus. De geluidskwaliteit kan ermee door, maar het camerawerk is onderdemaats, evenals het flankerende materiaal.Tijdens de Hamburgse optredens in 1959 en 1962 was Callas nog op de pieken van haar kunnen. Tijdens het recital in 1959 werd ze evenwel geteisterd door verkoudheid, maar dat blijkt alleen een nadeel in de  aria uit Macbeth. In de rest van het programma klinkt ze heel goed en lijkt ze geëngageerder dan tijdens het Parijse recital. Van Callas’ Rosina kan men houden of niet met haar zeer persoonlijke coloraturen, maar ‘Tu che le vanita’ is ontroerend en de finale uit La pirata wordt spannend opgebouwd tot een intense climax.Het optreden uit 1962 heeft een minder gekweld karakter en biedt een geschakeerder beeld, met name in de gedeelten uit Carmen die luchtig en ironisch klinken in plaats van zwoel. Ongelukkig genoeg is iets mis met het menusysteem want de verwijzing naar La cenerentola voert naar Don Carlo en die van Don Carlo naar de aftiteling. Maar Rossini blijft overeind, zeker als men Callas’ sopraantimbre voor lief neemt en haar de foute slotnoot na een reeks moordende loopjes vergeeft. Ook ‘O don fatale’ is niet erg zuiver, maar wat zou het bij zoveel getoond engagement. In Covent Garden maakte de BBC in de serie Golden Hour twee reportages met Callas, in 1962 en 1964. De hoogtepunten hier zijn de ‘Habanera’ en de ‘Séguidille’ uit Carmen waarin we niet alleen de uitdagendheid en de gevaarflitsen horen, maar nu ook de verleidelijke lach van de zangeres zien die haar charme en levenslust weerspiegelt. In het fragment uit de 2e akte van Tosca wordt duidelijk hoe een passende operaproductie – in dit geval van Zeffirelli – er hoort uit te zien.Het concert werd gegeven in een periode waarin Callas al vocale problemen had, ze trad minder vaak op en had voorafgaan aan dat Londense concert in 1962 al vijf maanden niet meer voor publiek gezongen. Dat blijkt uit de hoge noten in het fragment uit Don Carlo. Ook de climax in ‘Vissi d’arte’ is kantje boord, ook bij Gobbi, die niettemin geweldig is, hoewel op het melodramatische af. Het resultaat: opnieuw een waardevol Callas document dat ook in technisch opzicht heel geslaagd is.Het wachten is nog steeds op één goede, volledige, objectieve studie en evaluatie van Callas als artistiek fenomeen. Naarmate de tijd verstrijkt en de sensatieverhalen in de vergetelheid raken, wordt de kans daarop misschien groter. Wat zou een equivalent van Bruno Monsaingeons Richter – the enigma in dat opzicht geweldig zijn. Maar helaas verstreek Callas’ 25e sterfdag in 2002 weer alleen met sensatie (de veiling van haar spullen) en niet met een substantiële documentaire over haar leven en haar kunst. Bij La divina: Doel van dit filmportret was ongetwijfeld om aan te tonen waaruit de fascinerende werking van de zangeres als vrouw en kunstenares bestond. Ondanks wat blijken van hagiografie, generalisaties en verbrokkeling is dat aardig geslaagd juist ook dankzij de nodige interactie tussen de grote publiekssuccessen en de geringe persoonlijke levensvervulling. Geen wonder dat er zoveel contrast bestaat tussen persoonlijke herinneringen en reacties van de diverse participanten.