DVD Documentaires

CONDUCTING: THE ART OF I, II

Conducting, the art of I. Barbirolli, Beecham, Bernstein, Busch, Furtwängler, Karajan, Klemperer, Koussevitzky, Nikisch, Reiner, Stokowski, R. Strauss, Szell, Toscanini, Walter, Weingartner. Teldec 0927-42667-2 (164’, 4:3, geluid 2.0, regio 2-6). 1993

The art of conducting II. II. Celibidache, Furtwängler, Erich Kleiber, Mravinsky, Munch, Mengelberg, Cluytens, Karajan, Scherchen, Talich. Teldec 0927-42668-2 (115’, 4:3,  geluid 2.0, regio 2-6). 1997

 

In vhs formaat waren deze uitgaven al bekend, maar hun terugkeer of het dvd formaat maken ze niet alleen handzamer, praktischer en toegankelijker in detail, maar ook kwalitatief beter. De bewuste uitgaven waren al prijsgekroond en zijn eerder gerecenseerd. Op het eerste schijfje komen zelfs voor oudere muziekliefhebbers historische dirigenten als Nikisch, Busch, Koussevitzky en Toscanini in beeld en allen maken ze hun reputatie uit de schriftelijke overlevering waar.

Laten we ons hier concentreren op de tweede uitgaaf waar het oorspronkelijke begrip ‘great’ is opgewaardeerd tot ‘legendary’ en ‘the past’ de ‘golden era’ is geworden. Hier wordt het bewijs geleverd dat de ‘legendarische’ dirigenten vaak minstens zo goed waren als hun huidige confraters. Mravinsky bijvoorbeeld beheerste een betere greep op structuren en ontwikkelde een krachtiger dynamiek dan bijvoorbeeld Bernstein, Strauss of Busch die op de eerste plaat voorkomen. Bovendien had hij een even grote uitstraling als zij en was zijn beheersing van het orkest als instrument mogelijk beter. De zeer autocratische Mravinsky dirigeert hier heel kalm, helder en duidelijk met vaak subtiel gebaar brokken Tschaikovsky (5e symfonie) en Shostakovitch. In een kort gesprek (Engels ondertiteld) verklaart hij zijn toewijding aan en identificatie met Shostakovitch.

Verder is het interviewmateriaal op dit plaatje niet zo boeiend, hoewel Vic Firth, de paukenist van het Boston orkest levendige herinneringen ophaalt aan Charles Munch die “steeds op het juiste moment opwinding genereert”. We zien Munch aan het werk in gedeelten van de finale uit Francks symfonie (Tsjechisch filharmonisch), Berlioz’ ‘Mars naar het schavot’ (Symphonie fantastique), ‘Jeux de vagues’ (La mer) en een flitsende ‘Danse générale’ (Daphnis et Chloé). Alles op volle kracht en met Bernsteinachtige gebaren. Furtwängler toont zich heel soepel in Tijl Uilenspiegel (met ballet Einlage), waarna we Celibidache (volgens Barenboim ‘deels wetenschapper, deels zigeuner en deels filosoof met alle kwaliteiten en tekortkomingen van dien’) te zien en te horen krijgen, eerst als jongeman (Beethoven), dan op middelbare leeftijd (Strauss) en tenslotte als trage oude man (Dvorak); in de ruïnes van naoorlogs Berlijn dirigeert hij een stoere ouverture Egmont.

Natuurlijk wordt ook het langzamerhand overbekende filmmateriaal van Mengelberg getoond, te gast in een Parijs’ Concertgebouwdecor, als een god belicht, met marionetachtige gebaren in brokken Bizet, Berlioz en Weber. Maar wanneer men de ogen sluit, zijn die vertolkingen eigenlijk best mooi….

Dat geldt nog meer voor Erich Kleiber in 1932 bij de Berlijnse Staatskapel met een elegante An der schönen blauen Donau in een fraaie studie van vooroorlogse Duitse orkestcultuur. Verder zijn er snippers Cluytens, Talich en Scherchen, maar met ongeveer een minuut lengte te weinig voor een goed oordeel.

Technici hebben hun best gedaan om geluid en beeld zo goed mogelijk te restaureren. Meer was waarschijnlijk niet haalbaar. Of er intussen genoeg materiaal is voor uitbreiding van de serie? Eigenlijk wel!