Beethoven: Symfonieën nr. 4 in Bes op. 60 en 7 in A op. 92. Concertgebouworkest o.l.v. Carlos Kleiber. Philips 070-100-9 (dvd, 72’14”). 1983
In de bijdrage ‘Kleiber, Carlos, De scrupuleuze 2’ in de rubriek Uitvoerende Kunstenaars zijn wat details vermeld rond de totstandkoming van deze opname. Naar de opnamestudio ging de dirigent liever niet, maar zaalopnamen waren wanneer hij op zijn best was (tot in zijn latere jaren bijna altijd dus) waren op zijn condities mogelijk. Zijn helaas slechts eenmalige optreden met het Concertgebouworkest was zo’n geweldige gelegenheid en we moeten dankbaar zijn dat dit nauwkeurig is vastgelegd. Aanvankelijk is dit moois zelfs nog verschenen op de laserdisc Philips 070-100-1.
We krijgen het orkest in de formatie 1983 te zien. Let op de kapsels en brilmonturen van toen. We zien onder meer concertmeester Theo Olof, hoboïst Werner Herbers, fagottitst Brian Pollard, hoorniste Julia Studebaker, paukenist Jan Labordus. Een beetje jammer is dat de beeldregie meer aandacht voor de (verdubbelde) houtblazers en de paukenist heeft dan voor de strijkers. Maar gelukkig is vooral de dirigent met zijn brede en toch exacte gebaren en zijn tot in de vingertoppen expressieve expressie veel in close-up in beeld. Zo beleeft men de muziek veel intenser dan op rij twaalf in de zaal.
Het programma begint met de Symfonie nr. 4, waarin meteen in de adagio inleiding al een verwachtingsvolle spanning wordt opgeroepen, maar het zijn vooral de fonkelende energievlagen uit scherzo en finale die het geheel op een nog hoger niveau tillen. De statuur van het hele werk is hier een klasse verhoogd. Let ook op de scherpe, duidelijke articulatie van de violen in het laatste deel; een voorproefje van wat er in de Symfonie nr. 7 gaat gebeuren.
Symfonie nr. 7 was altijd al een specialiteit van Kleiber, getuige ook zijn eerdere opname met het Weens filharmonisch orkest uit 1975 (DG 415.862-2). Zelden klonk de zevende symfonie balletmatiger, extatischer als hier en werd Wagners omschrijving als Apotheose van de dans meer recht gedaan. De eb en vloed van het werk zijn vrijwel volmaakt en met minimale gebaren gerealiseerd. Het allegretto is echt een wonder van ongeforceerde beweging. Ook de finale is verbluffend door de getoonde vaart en verve.
Als ooit Wagners typering van de ‘Apotheose van de dans’ werd waargemaakt, dan wel hier. Het werk krijgt een haast balletmatig swingende realisatie die culmineert in de explosieve beide laatste delen. En dat in een perfecte realisatie die zich schijnbaar moeiteloos voltrekt, al zijn er na afloop wel een paar strijkers die met hun zakdoek zweet afwissen. Ze waren kennelijk tot het uiterste gedreven.
In de finale zien we onder andere ook de dirigent op zijn oor wijzen, waarschijnlijk omdat een musicus niet geheel volgens de bedoelingen speelde. Een andere keer laat de dirigent wel vier seconden zijn armen langs zijn lichaam hangen: de machine loopt vanzelf gesmeerd.
Voor 1983 zijn beeld- en geluidskwaliteit verrassend goed. Geen wonder met experts als Humphrey Burton als en Horant Hohlfeld als regisseur en producent. Zo ontstond een onvergelijkelijk document om regelmatig te koesteren. Wat opvalt is verder wel dat de camera of camera’s vooral zijn gericht op de dirigent wat enorm belangrijk is om zijn uiterst expressieve directie, zijn gebarentaal, zijn fijnzinnige handen, zijn gelaatsexpressie in close-up te volgen en verder veelal op de houtblazers, paukenist Jan Labordus, de hoorngroep, maar slechts sporadisch op de strijkers. Zeker bij de houtblazers speelt in de Vierde een stel andere musici mee dan in de Zevende. Mooi is ook dat dit alles blijkbaar zo goed is voorbereid met een onbekende, maar veeleisende gastdirigent die voor het eerst op bezoek is. Beide werken krijgen ideale vertolkingen die geen moment geforceerd of ‘geïnterpreteerd’ aandoen. Het gaat om muziek puur op het hoogste niveau gepresenteerd. Daarom: geniet!!