Debussy: Pelléas et Mélisande. François le Roux (Pelléas), Colette Alliot-Lugaz (Mélisande), José van Dam,(Golaud) Roger Soyer (Arkel), Jocelyne Taillon (Genviève), Françoise Golfier (Yniold) e.a. met het Ensemble van de Opéra Lyon o.l.v. John Eliot Gardiner. ArtHaus 100.100 (147’, 4:3, geluid 2.0, regio 0). 1987
Debussy: Pelléas et Mélisande. Neill Archer (Pelléas), Alison Hagley (Mélisande), Donald Maxwell (Golaud), Kenneth Cox (Arkel), Penelope Walker (Geneviève) e.a. met het Enseble van de Nationale opera Wales o.l.v. Pierre Boulez. DG 073-030-9 (158’, 4:3, geluid 5.1, DTS 5.1 en 2.0, regio 0). 1992
Debussy had een duidelijke voorstelling over wat hij van een opera verlangde: “Ik wenste voor de muziek een vrijheid die deze mogelijk in grote mate bezit dan welke kunstvorm dan ook omdat hij niet gebonden is aan een min of meer exacte reproductie van de natuur, maar aan de mysterieuze overeenkomsten tussen de natuur en de verbeelding.” Met Maurice Maeterlinck’s toneelstuk Pelléas et Mélisande vond hij een volmaakt libretto, een vage fabel van gedoemde liefde die zich meer door aanduidingen en toespelingen ontwikkelt dan door een dramatische handeling. Hij begon het vrijwel ongecoupeerde stuk in 1893 op muziek te zetten en herzag het gedreven tot de eerste voorstelling in de Opéra comique 30 april 1902. Het werk werd meteen herkend als een waterscheiding in de geschiedenis van de klassieke muziek in het algemeen en de opera in het bijzonder.
De invloed van Wagners Parsifal blijkt duidelijk uit Debussy’s orkestratie, net zoals uit het verloop van een aantal melodische lijnen en zijn nadruk op de metafysische dimensie van de middeleeuwse wereld waarin Pelléas handelt. Maar verder is dit in dramatisch opzicht heel statische werk de tegenpool van Wagners heldenlevens. Debussy merkte ooit op “dat de muziek in de opera veel te dominerend is” en schiep dus een opera waarin de muziek niet zozeer de betekenis van de tekst bekrachtigt, maar deze veeleer aanvult of herziet.
In een brief aan Chausson schreef hij over Pelléas: “Ik heb een techniek gevonden die me tamelijk nieuw voorkomt en waarin de stilte een expressiemiddel is dat misschien de enige manier is om de emotie van een frase zijn volle kracht te verlenen.” En inderdaad, Debussy’s concept van de stilte als dramatisch middel behoort tot zijn belangrijke, blijvende vernieuwingen. Pelléas bevat geen grootse melodieën of treffende aria’s, maar wel een aantal momenten van een traditionele lyriek; over het geheel schrijft Debussy vocale partijen die corresponderen met de patronen van de Franse spreektaal. Sommigen vinden dat saai, anderen beschouwen dit werk als de beste Franstalige opera, maar boven alle twijfel verheven is dat het gaat om een werk met een baanbrekende status.
De Pelléas die Boulez indertijd in 1992 bij de Welsh National Opera dirigeerde werd erg geprezen. Best terecht, zoals uit de eerst op vhs band, nu ook op dvd-v verschenen opname blijkt. Hij overtreft zichzelf, zoals uit een vergelijking met zijn eerdere cd-opname (Sony 47265, 3 cd’s, 1969) met het Londense Covent Garden ensemble blijkt. Opvallend trouwens dat Boulez beide keren Frankrijk verruilde voor Engeland. In de beeldopname is sprake van veel toegevoegde sfeer; de eerste drie aktes staan op de eerste cd, de 5e op de tweede. Hoewel Engels met een derhalve niet ideale Franse uitspraak, laten de solisten prachtige dingen zien en horen. Vooral Alison Hagley’s Mélisande is imposant om naar te kijken en te luisteren. Haar zang en acteren zijn voortreffelijk en ze toont een innemend beeld van onschuld. Van intelligentie getuigt ook Neill Archers opvatting van de Pelléas rol; de Arkel van Kenneth Cox is al evenzeer hoogwaardig in vocaal en theatraal opzicht. De productie van Peter Stein is eenvoudig, effectief en fraai belicht. Gedurende de orkestrale tussenspelen die Debussy schreef om de scènewisselingen in zijn eerste productie te overbruggen, krijgen we de volledige partituur te zien, maar helaas niets van dirigent en orkest.
In het alternatief van ArtHaus krijgen we een mooie, compleet Franse productie voorgezet. Franstalige interpreten zijn meteen van groot voordeel. Le Roux bezit als Pelléas onschuld en kwetsbaarheid maar laat ook diens gretige hartkloppingen doorklinken; hij beschikt over de juiste stemmiddelen. Alliot-Lugaz is een subtiele Mélisande (fraaier dan in haar cd opname met Dutoit, Decca 430.502-2, 2 cd’s), een ware schoonheid vol aanvankelijke overmoedige vrolijkheid, maar ook vol mysterie en routinier Van Dam, hier waarschijnlijk in zijn beste rol, die Golaud ook al bij Karajan op cd (EMI 749.350-2, 3 cd’s) en Abbado (DG 435.344-2, 2 cd’s) zong, laat diens gekwelde geest prachtig uitkomen en plaatst zichzelf zo haast in het middelpunt; zijn stem was destijds in topvorm. Ook de overige rollen zijn goed ingevuld, met name door Soyer als wijze, wereldmoede Arkel, Taillon die Geneviès brief prachtig voorleest en Golfier die het juiste timbre heeft gevonden voor Yniold.
Speciale aandacht moet uitgaan naar de rol van Gardiner; hij heeft fouten in de partituur gecorrigeerd en liet de tussenspelen weg waardoor de handeling strakker verloopt. Hij plaatst het prachtig spelende orkest ook zoals Debussy dat wenste met een winst aan doorzichtigheid.
Twee feitelijk gelijkwaardige, maar heel verschillende benaderingen van deze opera. In Wales had Peter Stein het regieheft stevig in handen en hij wist prachtig tot de essentie van het moeilijk grijpbare werk door te dringen, ook omdat hij ’s componisten aanwijzingen zo scrupuleus volgt. Ook het strakke toneelbeeld en de heldere belichting zijn hiermee in volledige overeenkomst. Een bezwaar(tje) is dat niet alle Engelstalige zangers een loepzuiver Frans meester zijn. Relatief het ergsty zondigt Neill Archer, die echter wel een dichterlijke, fel jeugdige Pelléas neerzet. Alison Hagley laat de tweeslachtige natuur van haar raadselachtige persoonlijkheid mooi uitkomen; Donald Maxwell plaatst zichzelf met zijn schuldgevoel, jaloezie en zelfkwelling wel terecht in het midden van de handeling, Kenneth Cox is een ernstige, levensmoede Arkel en Penelope Walker een waardige, meelevende Geneviève. De Yniold klinkt heel zuiver in het hoog.
Hoe anders de entourage die Pierre Strosser in de jaren tachtig in Lyon creëerde: hij verplaatste de handeling naar een grote salon uit een Frans chateau en wijkt zop grondig af van de standaard gegevens, zodat Mélisande haar lange haren niet van het balkon kan laten hangen, er geen fontein is enzovoorts. Maar dat vergeet men al gauw, kijkend en luisterend naar de prestatie van dit echt Franse, goed op elkaar ingespeelde zangersteam. Extra toneelmatige voorzieningen mist men nauwelijks en het fijnzinnige dirigaat van Gardiner doet nauwelijks onder voor dat van Boulez, maar zijn orkest klinkt wel net wat ‘Franser’.
Jammer genoeg toonden toneelproducer Pierre Strosser en videoproducer Jean-François Jung weinig respect voor het origineel. De handeling speelt in een grote kamer van een château aan het eind van de 19e eeuw toen Debussy de opera schreef. Het ontbreekt dus aan een toren, een strand, een bos, een grotto en al helemaal aan mysterie en een zonloos kasteel. Wat wel te zien is, is een tamelijk verlopen Golaud (weer Van Dam) is een kamerjas; hij mijmert over zijn verleden. We missen ook de over de balkonrand hangende haren van Mélisande de fontein en het effect van het licht wanneer de gelieven uit het gewelf komen – kortom: we missen de essentie. Mooi gevonden is wel dat de vensters uitzien op een helder verlichte buitenwereld waarnaar Mélisande tenslotte vertrekt.
Maar daar staat zo’n prachtige muzikale realisatie tegenover met een enorme uitstraling en overtuigingskracht dat men tenslotte haast geneigd is de vandalistische setting te vergeten. Moeilijke keus weer; idealiter zou men beide opnamen bij de hand moeten hebben, verder geeft persoonlijke voorkeur voor de muzikaal wat hoogwaardiger ArtHaus presentatie of voor de visueel geloofwaardiger DG dito de doorslag.