Händel: Serse. Paula Rasmussen (Serse), Ann Hallenberg (Arsamene), Patricia Bardon (Amastre), Isabel Bayrakdarian (Romilda), Sandrine Piau (Atalanta), Marcello Lippi (Ariodate) en Matteo Peirone (Elviro)met het theaterkoor Ludwigshafen en Les talens lyriques o.l.v. Christophe Rousset. Regie: Michael Hampe. TDK DV-OPSER (dvd-v, 160’, 4:3, geluid PCM stereo, DD 5.1, regio 0). 2000
Het bekijken en beluisteren van een opera van Händel in een behoorlijk authentieke presentatie kan een feest zijn, zoals hier. Gelukkig ontbreekt een manlijke alto als Arsamene – de broer van Xerxes - want deze rol werd oorspronkelijk geschreven voor een gewone vrouwelijke mezzo en een countertenor zou dus misplaatst zijn. Een expressiever vrouwenstem voldoet ook beter, zoals duidelijk blijkt. Rousset werkt met een klein, gespecialiseerd ensemble in de beroemde Semperoper in Dresden met een begrijpende regisseur aan het roer en het resultaat is een weldaad voor de liefhebber van dit jarenlang ondergewaardeerde repertoire.
Serse is is niet alleen Händels laatste opera uit 1738, het is ook een van de weinige opera’s van hem met komische momenten. Tot op zekere hoogte is Xerxes zelf een komische figuur meteen vanaf het moment aan het begin waarin hij in het overbekende largo (in wezen zelfs larghetto) ‘Ombra mai fù’ een boom toezingt. Hoewel natuurlijk in feite de handeling wordt bepaald door de combinatie van zijn vorstelijke macht, zelfzuchtigheid en zijn amoureuze grillen. Daaruit putte Händel ook vooral de prachtige muziek uit de tweede akte. Maar ook sommige andere figuren hebben luchtige of ironische elementen, vooral Atalanta (en Sandrine Piau realiseert die perfect; men beluistere haar in de kostelijke aria ‘Dirà che amor per me’) en Ariodate (Marcello Lippi) plus Elviro (Matteo Peirone), die uitblinkt als vervreemde Osmins.
Een verder aangenaam trekje is dat regisseur Michael Hampe en decor/kostuumontwerper Carlo Tommasi de hele visuele realisatie sober hebben gehouden en dat bijna de hele handeling zich in zwart/wit afspeelt en alleen die komische momenten in kleur zijn. Goede vondst.
In mindere opvoeringen dreigt rond het midden van de tweede akte (het muzikale zwaartepunt van deze opera) soms de aandacht al te verslappen, hier niet. Het aanwezige publiek op die warme juniavond gedraagt zich ook voorbeeldig: geen kuchje te horen, wel een paar keer dankbaar applaus.
De twee hoofdrolspelers mogen jong zijn, ze beschikken wel over de juiste ervaring en stemmiddelen. Vooral Isabel Bayrakdarian maakt indruk als Romilda met haar romige sopraan. Ze zorgt ook voor menig fijnzinnig, teer moment, bijvoorbeeld in de pathetische arietta in f-klein uit de eerste akte ‘Né men con l’ombre’ en haar spirituele voordracht van de slotaria uit de tweede akte ‘Chi cede al furore’. De glans van haar stem is onweerstaanbaar.
Maar ook mezzo Paula Rasmussen in de titelrol is niet te verachten met haar warme, niet te voluptueuze toon. Ze imponeert meteen in ‘Ombra mai fù’, hoeft nergens te forceren en gaat mee in de dramatiek van ’Più che penso’. Ze is briljant in haar eerste aria uit de tweede akte ‘Se bramate d’amar’, intens in de prachtige tweede ‘Il core spera’, subtiel in haar eerste aria uit de derde akte ‘Per rendermi beato’ en toont grote passie in de bijzondere laatste aria ‘Crude furie degl’oridi abissi’.
Op sopraan Sandrine Piau (Atalanta) na die op het internationale toneel haar sporen al lang verdiende, bestaat de bezetting voor het grootste deel uit onbekende jongeren, die veel stijlbesef en het vermijden van vibrato in deze muziek is bijgebracht. Zij zong deze intrigantenrol in 2003 al eens bij William Christie (Virgin 545.711-2). Ook Patricia Bardon (Amastre) zong al eens mee in dit werk in München in 1997 (Farao Classics B 108.010), een verder stukken minder geslaagde productie.
De Arsamene van Ann Hallenberg klinkt heel fraai en geconcentreerd; ze zingt met veel overgave in de reeks nummers uit de tweede akte, met name in de ontroerende siciliano in f-klein, een desolate aria en het uitdagende ‘Sì, la voglio’ en daarna nog eens in haar zich in hogere stemregionen afspelende slotaria.
Gelukkig toomt Bardon als Amastre zich beter in dan in die vorige opname. Waar ze toen als een gemankeerde Eboli of Ortrud klonk, toont ze hier stijl en karakter in haar aria uit de eerste akte ‘Se cangio spoglia’, passie en virtuositeit in die uit de tweede ‘Or che siete, speranza, tradite’ en vormelijkheid in die uit de derde ‘Cagion son io del mio dolore’.
De komische basrollen van Ariodate en Elviro zijn in uitstekende handen bij Marcello Lippi en Matteo Peirone. Als geheel is dit project derhalve heel geslaagd en aanzienlijk overtuigender dan de enige andere dvd-v uitgave van de English National Opera uit 1988 op ArtHaus 100.076.