DVD Recensies

JANACEK: JENUFA, DAVIS

Janáček: Jenufa. Roberta Alexander (Jenufa), Anja Silja (Kostelnicka), Philip Langridge (Laca KLlemen), Mark Baker (STeva Buryja), Menai Davies (grootmoeder Buryja) e.a.  met het Ensemble van het Glyndebourne festival o.l.v. Andrew Davis. ArtHaus 100.208 (108’, 4:3, geluid 2.0, regio 2 en 5). 1989

 

Jenůfa had een lange ontstaanstijd, want Janáček werkte negen jaar aan deze opera (1894-1903) en in die periode onderging zijn muzikale stijl heel wat veranderingen. Niet alleen wilde hij het volksmuziek idioom volledig in zijn grootschaliger werk integreren, hij wilde liefst ook af van afzonderlijke aktes en streefde een doorgecomponeerde dramatische vorm na. Verder was hij erg geïnteresseerd in de melodiek van de alledaagse spraak en noteerde hij in een dagboek in notenschrift de manier waarop de mensen met elkaar praatten. Geen van deze ‘spraakmelodieën werd rechtstreeks in zijn muziek omgezet, maar ze bepaalden wel zijn vocaaldramatische schrijfwijze om zo het ideaal te bereiken dat hij nastreefde en als volgt omschreef: “Een muzikale curve te componeren die als bij toverslag onmiddellijk een menselijk leven zal tonen in een bepaalde fase van zijn bestaan”.

Het toneelstuk waarop de opera in gebaseerd, Její pastorkyna, (Haar pleegdochter) van Gabriela Preissová is een plakje-van-het-leven drama dat speelt in een Moravisch dorp zoals de componist dat maar al te goed kende. De handeling is van een grove eenvoud: twee mannen, Steva en Laca zijn rivalen die strijden om Jenůfa’s liefde. Jenůfa wordt zwanger van eerstgenoemde, de onbetrouwbare maar wordt echt bemind door laatstgenoemde. Steva gaat er vandoor met een ander meisje waarna Jenůfa’s schoonmoeder de dochter verdrinkt; tenslotte verzoenen Jenůfa en Laca zich tijdens een hoogtepunt uit de opera.

Janáčeks absorptie van de Moravische volksmuziek bepaalt in sterke mate de muziek die de rauwe geloofwaardigheid van zijn rijpe werk toont terwijl de orkestratie al zich geeft op de extreme contrasten die zijn late werk kenmerken. Zo schrijft de componist hier bijvoorbeeld alleen voor de hoge en lage strijkers om het opengelaten middenregister verontrustende gevoelens wekt. Een jaar na Kat’á Kabanová ging in Glyndebourne met hetzelfde team Lehnhoff/Hoheisel en dezelfde dirigent Andrew Davis, alleen met andere solisten die andere bekende opera van de Moraviër.

In 1989 voerde Lehnhoff in Glyndebourne de regie tijdens deze productie en hij deed dat op heel geloofwaardige wijze, al laat hij Anja Silja als Kostelnička niet zozeer als een gekunsteld aandoende oude, bigotte en wanhopige roddeltante (zoals de componist bedoeld lijkt te hebben) optreden, maar gewoon als traditioneel in het zwart gehulde puriteinse vrouw.

Maar de visuele en gehoormatige uitwerking is globaal hetzelfde, eigenlijk haast nog krachtiger. Het beeld adstrueert prachtig de scherpe oorspronkelijkheid van het werk met zijn rauwe orkestratie die wordt afgewisseld door passages van een treffende schoonheid. Het Londens filharmonisch orkest onder Andrew Davis doet daar alle recht aan al schenkt meer aandacht aan de lyrische dan aan de dramatische aspecten van de partituur.

Roberta Alexander is een warmbloedige, lichtelijk sullige Jenůfa naast de gefrustreerde echte minnaar Laca, wat hun relatie alleen maar geloofwaardiger maakt als object voor grote sympathie en een verbintenis die tenslotte wordt aangegaan. Beiden zingen prachtig en dat is feitelijk ook bij de rest van de bezetting het geval, inclusief Mark Baker als de mislukkeling Steva met een tenorstem die goed contrasteert met die van Langridge, de Laca. Maar de sterk dominante persoonlijkheid hier is Anja Silja als Kostelnická. De markante sopraan die lang in Bayreuth schitterde (en faalde) kwam hiervoor in een soort Indian Summer aan het eind van haar loopbaan voor naar Engeland, waar ze nog heel overtuigend Janáčekrollen zong. Haar nogal schurende stem die elders niet meer kon, past hier precies en haar uitbeelding van deze kwalijke, maar tenslotte ook meelijwekkende rol is in al zijn complexiteit bewonderenswaardig. Haar kreet ‘alsof de dood het huis binnen kijkt’ aan het eind van de 2e akte is alleen al onvergetelijk. Heel mooie beeldkwaliteit en een geluidskwaliteit met een licht scherp randje, maar zelfs dat is wel passend.