DVD Recensies

JANACEK: KATJA KABANOVA, MACKERRAS

Janáček: Ka’ta Kabanová. Nancy Gustafson (kat’a), Barry McCauley (Boris), Felicity Palmer (Kabanicha), Donald Adams (Dikoj), Ryland Davies (Tichon), JOhn GRaham-Hall (Vana Kudrjas), Louise Winter (Varvara) e.a. met het Ensemble van het Glyndebourne festival o.l.v. Andrew Davis. ArtHaus 100.158 (99’, 4:3, geluid 2.0, regio 2 en 5). 1988

 

Kát’a Kabanová is het verhaal van overspel in een tirannieke familie en werd door Janáček in 1919/21 geschreven op basis van De storm van de Russische toneelschrijver Ostrovsky als een van de werken die de componist baseerde op materiaal uit de Russische literatuur. Zijn liefde voor Kamila Stösslová is cruciaal voor het psychologische portret van Kát’a wier liefde voor een andere man kan worden beschouwd als ’s componisten vervulde wens: Kát’a vindt op aarzelende manier Boris aantrekkelijk en ze heeft een affaire met hem tijdens de afwezigheid van haar man, bekent dat dom genoeg aan haar schoonmoeder – een uitermate krachtige vrouw – en wordt tenslotte gedwongen zelfmoord te plegen in de rivier.

Het gaat hier om het vermoedelijk hechtst geconstrueerde werk van Janáček en het bevat prachtige liefdesmuziek. Met name het begin is prachtig met een broeierig orkestvoorspel waarin de melodie in zichzelf gekeerd blijft totdat hij de glorieuze melodie bereikt die Kat’á door de hele opera heen begeleidt. Dan vallen de pauken omineus in en ook die keren telkens terug op beslissende momenten uit het werk.

In 1988 ging de aanvankelijk bij Virgin op vhs tape verschenen opmerkelijke opvoering in de productie van Nikolaus Lehnhoff in Glyndebourne tijdens het festival met precies passende, fraai uitgelichte decors van Tobias Hoheisel die het geheel terecht in de Russische ontstaanstijd plaatste. Alles heel expressionistisch gekarakteriseerd, hooguit even niet claustrofobisch genoeg in de 3e akte wanneer Kat’á haar overspel toegeeft.

Nancy Gustavson is raak typerend en haar innigste gevoelens blootleggend in de titelrol van de naar liefde snakkende vrouw die voortdurend wordt gedwarsboomd door haar ontoegeeflijke schoonmoeder, de hoogst onsympathieke, al te strenge heerseres over het jonge paar, Kabanicha, ook voortreffelijk uitgebeeld door Felicity Palmer. Gustafson toont van meet af aan een overspannen, hoogst gevoelige jonge vrouw die tot het uiterste wordt gefrustreerd door de slechts terloopse aandacht van haar man en die verlangt naar de erotische zorg van de attractieve Boris. Wanneer ze tenslotte capituleert voor zijn verleiding, weerspiegelt ze een gevoel van bevrijding dat terecht is vermengd met schuldgevoel en dat prachtig tot uiting komt in de muziek. Verder zijn er kernachtige bijdragen van Ryland Davies als Tichon, die weinig ruggengraat toont, Kat’á’s echtgenoot, Barry McCauley als Boris en John Graham-Hall als Kudrjas. Maar niet te vergeten ook de kleinere rol van Donald Adams als Boris’ vader Dikoj. Andrew Davis weet met het orkest alle aan het werk inherente passie en kwelling te uiten.

Heel mooie beeldkwaliteit en een krachtig, direct geluid dragen veel aan de impact bij.