Mozart: Die Zauberflöte. Kurt Moll, Peter Schreier, Theo Adam, Luciana Serra, Margaret Price, Marie McLaughlin, Ann Murray, Hanna Schwarz, Maria Venuti, Mikael Melbye, Robert Tear, Reiner Goldberg, Heinz Reeh met het Leipzigs omroepkoor en de Staatskapel Dresden o.l.v. Colin Davis. Philips 070-429-3 (vhs). 1984
Mozart: Die Zauberflöte. Dorothea Röschmann, Diana Damrau, Willy Hartmann, Simon Keenlyside, Josef Selig, Franz-Thomas Allen, Adrian Thompson, Kathleen Tynan, Gillian Webster, Christine Rice, Yvonne Howard, Zico Shaker, Tom Chapman, John Holland-Avery, Alan Oke, Graeme Broadbent, Matthew Beale en Richard van Allan met het Ensemble van Covent Garden, Londen o.l.v. Colin Davis. Regie: David McVicar. BBC Opus Arte OA 0885D (185’, 16:9, geluid 2.0 en 5.1, regio 0). 2003
Mozart: Die Zauberflöte. Harry Peeters, Cyndia Sieden, Christiane Oelze, Michael Schade, Gerald Finley, Constanze Backes, Detlef Roth, Uwe Peper, Susan Roberts, Carola Guber, Maria Jones, Andreas Dietrich, Jan Andreas Mendel, Florian Wöller, Paul Tindall, Richard Savage en Robert Johnston met het Pilobolus danstheater, het Monteverdikoor en de English Baroque Soloists o.l.v. John Eliot Gardiner. Regie: John Eliot Gardiner en Stephen Medcalf. Archiv 072-447-3 (vhs). 1995
Mozart: Die Zauberflöte. Ulrike Sonntag, Deon van der Walt, Cornelius Hauptmann, Andrea Frei, Thomas Mohr, Patricia Rozario met het Ensemble van het Ludwigsburg festival o.l.v. Wolfgang Gönnenwein. ArtHaus 100.188 (147’, 4:3, Regio 0, geluid 2.0, regio 0). 1992Mozart: Die Zauberflöte. Kathleen Battle (Pamina), Luciana Serra (Koningin van de nacht), Francisco Araiza (Tamino), Manfred Helm (Papageno), Kurt Moll (Sarastro), Barbara Kilduff (Papagena), Heinz Zednik (Monostatos), Andreas Schmidt (spreler), Juliana Gondek (eerste dame), Mimi Lerner (tweede dame), Judith Christin (derde dame), Glenn Alpert (eerste slaaf), Dennis Williams (tweede slaaf), Robert Manno (derde slaaf), Ted Huffman (eerste knaap), Benjamin Schott (tweede knaap), Per-Christian Brevig (derde knaap), James Courtney (eerste priester), Bernard Fitch (tweede priester), Mark Baker (eerste geharnaste) en Michael Devlin (tweede geharnaste) met het Ensemble van de Metropolitan Opera New York o.l.v. James Levine. Regie: Peter Gelb. DG 073-003-9 (169’, 4:3, geluid 2.0, regio 0). 1991
Mozart: Die Zauberflöte. Lucia Popp, Edita Gruberova, Francisco Araiza, Wolfgang Brendel, Kurt Moll, Jan-Hendrik Rootering, Norbert Orth, Gudrun Sieber, Pamela Coburn, Daphne Evangelatos, Cornelia Wulkopf, Cedric Rossdeutscher, Christian Immler e.a. met het Ensemble van de Beierse Staatsopera o.l.v. Wolfgang Sawallisch. Regie: P. Windgassen. Philips 070-405-3 (vhs). 1989
Mozart: Die Zauberflöte. Malin Hartelius, Elena Mosuc, Julia Neumann, Piotr Beczala, Anton Scharinger, Matti Salminen, Jacob Will, Volker Vogel, Martina Janková, Irène Friedli, Ursula Ferri, Kenneth Robertson, Guido Götzen en Peter Keller met het Ensemble van de Opera Zürich o.l.v. Franz Welser-Möst. Regie: Jonathan Miller. TDK DV-OPMF (151’, 16:9, geluid 2.0, 5.1 en DTS 5.1, regio 0). 2000
Na de relatieve flop van Così keerde Mozart onverwacht terug naar de magische fantasiewereld van Gluck. Gedurende het grootste deel van zijn leven als volwassene was Mozart Vrijmetselaar en de achtergronden daarvan in Die Zauberflöte hebben massa’s al dan niet wetenschappelijk gefundeerd commentaar opgeleverd sinds de eerste opvoering van het werk in 1791. Het ritualistische element in Die Zauberflöte is onmiskenbaar, maar men hoeft niets van de esoterische Vrijmetselaars leer te weten om enorm van deze opera te genieten, want hij kan ook op lager plan fungeren als een met incidenten en strubbelingen gelardeerd verhaal over de beproefde, trouwe liefde. In Die Zauberflöte rekt dat van kinderlijke potsenmakerij tot priesterlijke plechtigheid; het werk toont ook enige van de ongewoonste figuren uit de hele operawereld – zoals de argeloze vogelvanger Papageno, de op flamboyante wijze verdorven Koningin van de Nacht (die intussen wel twee van de lastigste aria’s krijgt) en de komische woesteling Monostatos. Kortom, Die Zauberflöte is een soort cerebrale pantomime voor volwassenen: een hoogwaardig Singspiel waarin het licht over de duisternis zegeviert.
Bij het overzien van het aanbod aan video opnamen moeten helaas allereerst op zuivere kwaliteitsgronden de louter op vhs tape voorhanden opnamen van Davis (Philips), Gardiner en Sawallisch worden geëlimineerd. Jammer, want puur muzikaal heeft juist dit drietal veel te bieden en voor wie dat een essentiële voorwaarde is, kan gevoeglijk de duidelijk mindere beeld- en geluidskwaliteit voor lief nemen.
Op basis van Jonathan Millers fraaie en interessante regieconcept voor een productie midden jaren negentig van de English National Opera met het Age of Enlightenment orkest, werd in de door TDK bij voorkeur gebruikte Opera in Zürich in 2000 een stel opvoeringen gegeven met een enigszins verwaterde versie van dat concept, waarin we verplaatst worden in een Vrijmetselaars bibliotheek waar goede, wijze mannen zitten te studeren. Een van hen valt tijdens het lezen in slaap. Hij heeft een droom waarin de handeling van de opera plaatsvindt met hemzelf in de rol van Tamino. Dat concept heeft zeker enige geldigheid omdat het Schikaneders libretto in de eigen tijd verplaatst, maar in termen van komedie en verbeelding gaat zo nogal wat van het origineel verloren. Maar de haast overdadige decors van Philip Prowse die de bibliotheek en Sarastro’s tempel tonen, die Papageno’s rol in de handeling illustreren en de meeste sprookjesachtige elementen mooi duidelijk maken, overtuigen niet steeds. Zo zijn de dieren die door Tamino’s fluitspel worden geanimeerd te anoniem en van alle charme ontdaan, terwijl het visioen van vuur en water tijdens de beproeving volkomen ontbreekt. In het algemeen verloopt de handeling stug en – erger misschien nog – zijn de dialogen bekort en niet ten voordele veranderd.
Welser-Möst lijkt de opvatting van Miller te volgen met een bovenal serieuze, nogal brave aanpak van de muziek, die tekort doet aan Mozarts inspiratie. Het zangersteam dat hij ter beschikking heeft, is goed maar niet geweldig. Malin Hartelius overtuigt met haar innemende gedrag en haar mooi volle stem het meest als Pamina. Haar uitroep “Die Wahrheit!” is heel treffend. De onbekende Piotr Beczala zingt met stijlbesef en een fraaie stem, maar zijn acteren is pover. Anton Scharinger is een al te routineuze Papageno met te zelfbewuste trekken en een nodeloos Weens accent. Het derde couplet van zijn aria uit de 2e akte had hij nooit zo beschonken mogen zingen. Elena Mosuc is een tamelijk scherp klinkende Koningin der Nacht, maar Matti Salminen onderscheidt zich weer heel positief als autoritaire, sympathieke Monostatos. De rest van de bezetting is zo-zo, la-la. Ook beeld- en geluidskwaliteit zijn niet meer dan gemiddeld en het boekje is weer flut.
De tweede ook in beeld voorhanden opname van Davis is nogal controversieel ten gevolge van de eigenzinnige ingrepen van – weer – David McVicar. Hij putte zijn inspiratie ditmaal uit heel diverse bronnen: de Verlichting, het wetenschappelijke experiment, de pantomime, het verleden en filosofische ideeën. De handeling speelt zich nu in een soort clair obscur af dat goed past bij de serieuzer aspecten van het werk, maar bepaald niet voor de luchtiger dito’s. Maar een interessant alternatief voor de traditioneler opvattingen is het zeker interessant.
Gelukkig werden de dialogen vrijwel onaangetast gelaten en dat verleent een extra dimensie aan de buitenmuzikale aspecten, zoals de overwegingen van Sarastro en zijn gezellen aan het begin van de 2e akte. De manier waarop dit is ingevuld verdient lof; des te vreemder dat sommige bekende frasen ontbreken. De zangers beheersen hun rollen goed en doen wat hier van hen wordt gevraagd, ook al is dat soms ongewoon. Zo is Keenlyside een wat merkwaardige, trieste maar misschien daardoor juist erg innemende Papageno. Röschmann is een prachtig zingende, heel duidelijk articulerende Pamina en overtuigt op een manier zoals we die vroeger van Lucia Popp gewend waren. Afgezien van een paar mindere hoge noten is Hartmann een doorleefd en expressief zingende Papageno. Selig maakt van Sarastro’s aria’s wat ervan te maken is, Allen is een camee als Spreker en Damrau een ontdekking als driftige, vocaal schier volmaakte Koningin der Nacht. Thompson is een malle Monostatos, de dames en jochies zijn behoorlijk goed en de enige echte smet op de bezetting is de zwakjes gezongen en heel vulgair agerende Papagena van Tynan. Davis is een ervaren, gerijpt man als dirigent en geeft het orkestaandeel een rustig, wijs karakter. Heel goede videoproductie van Sue Judd en een heel fraaie beeld- en geluidskwaliteit.
De Toverfluit op DG is eenvoudig een reportage van een uitvoering in de New Yorkse Met ter ere van een Mozart eeuwfeest in 1991. Het is een niet te versmaden productie, die ook al op vhs en laserdisc verkrijgbaar was maar die nu gelukkig in het betere en handzamer dvd formaat is heruitgebracht. De bewuste opvoering haalt misschien niet helemaal de topklasse van een Gardiner (Böhm, Marriner, Fricsay op cd). Maar wat zou het bij een zo voortreffelijk stel zangers en acteurs als Araiza (een vurige echt Italiaans aandoende Tamino), die deze rol ook al bij Sawallisch en Karajan zong, Battle (een gepassioneerde, geweldig fraai zingende, maar wat conventioneel acterend Pamina), Hemm (met een fraaie bariton een puike Papageno), Serra (een niet steeds zuivere, maar wel zwierig virtuoos in haar coloraturen als Koningin der Nacht), Kilduff (een charmante Papagena), Zednik (een pittige Monostatos) en Molls geweldige, potige en gelukkig ook nobele Sarastro? David Hockney’s (in de jaren zeventig al in Glyndebourne gebruikte) decors zijn een lust voor het oog en Levine laat vanuit de orkestbak misschien niet het lichtvoetigste, helderste, maar wel heel vlot en gedreven orkestspel horen en herinnert wat dit betreft aan Solti, ook uit die orkestsector klinkt dus veel stijlvols en moois al blijft het aan de extrovert-briljante kant. De adaptatie door Guus Mostart van John Coxs productie maakt een heel weloverwogen, beheerste indruk en Brian Large bracht dit alles keurig in videoformaat. De opname biedt niet een optimum aan definitie en helderheid, maar is ruim bovengemiddeld van kwaliteit. Deze productie is misschien minder geschikt voor verknochten aan authenticiteit, maar voor traditionalisten heeft hij veel te bieden.
De grote – gelukkig aangename - verrassing is de opvoering van het Ludwigsburg Festival 1992 onder een al lang doodgewaande Wolfgang Gönnenwein (die in de jaren zestig voor EMI veel Bach opnam). Het is een opvoering die de glamour mist van de andere uitvoeringen in grote operahuizen, maar die misschien juist daarom zo aantrekkelijk is. Geen van de deelnemende zangers – hoogstens met uitzondering van Andrea Frei als Koningin van de Nacht die enigszins rauw, schril en gillend klinkt – blijft onder het hoge gewenste niveau en sommigen onderscheiden zich heel positief, met name Ulrike Sonntag als zuivere, ontroerende Pamina (heel treffend in haar aria en scène waarin ze bijna zelfmoord begaat) en Deon van der Walt als Tamino, een van zijn beste rollen. Thomas Mohr ziet er wat minder innemend uit, maar zingt een goede, amusante Papageno; Cornelius Hauptmann als Sarastro ontbreekt het wat aan vocale ‘presence’ en hij is niet steeds zuiver, maar de 3 dames en knaapjes (vaak een ramp!) zijn hier voortreffelijk. Gönnenwein dirigeert stijlvol, ongeaffecteerd, ritmisch veerkrachtig en goed articulerend in fraaie tempi en zonder afwijkingen. Ook de manier waarop het geheel onopgesmukt in beeld is gebracht, tot de simpele decors, de hele productie van de intussen op 50-jarige leeftijd overleden Axel Manthey in primaire, heldere kleuren tegen een overheersend witte achtergrond, de stijlvolle kleding aan toe, getuigt van de kunst van eenvoud als het ware. Ook de ‘choreografie’ is verfijnd, nooit overdreven aandoend, maar net voldoende serieus of komisch al naar de situatie dat vraagt. Details zoals de draak en de dieren die op Tamino’s fluitspel reageren, de komst van de drie knapen, de bezwering van vuur en water – dat alles is even onopgesmukt in beeld gebracht. Op een klein toneel zingt bijvoorbeeld een klein mannenkoor (de vrouwen zijn onzichtbaar) op heel natuurlijke wijze.
Een ongestoord, geanimeerd genoegen dus, jammer alleen voor fijnproevers dat het alleen in 4:3 beeldformaat langskomt en dat het geluid incidenteel wat vervormd klinkt. Een onvoldoende ook weer voor het boekje dat niet eens alle medewerkenden noemt.
Bij wijze van conclusie: 1) Gönnenwein, 2) Levine en voor bijzondere gelegenheden 3) Davis (BBC).