DVD Recensies

PUCCINI: TURANDOT, GERGIEV, MEHTA, RUNNICLES

Puccini: Turandot. Gabriele Schnaut (Turandot), Robert Tear ((Altoum), Paata Burchuladze (Timur), Johan Botha (Calaf), Christina Gallardo Domas (Liù), Boaz Daniel (Ping), Vicente Ombuena (Pang), Steve Davislim (Pong) en Robert Bork (mandarijn) met het Ensemble van de Weense Staatsopera o.l.v. Valery Gergiev. Productie: David Pountney. TDK DV-OPTURSF (141’, 16:9,  geluid 2.0, 5.0 en DTS 5.0, regio 0). 2002

Puccini: Turandot. Giovanna Casolla (Turandot), Sergei Larin (Calaf), Barbara Frittoli (Liù), José Fardilha (Ping), Francesco Piccoli (Pang), Cesare Allemanno (Pong) e.a. met het Ensemble van de Maggio musicale Fiorentino o.l.v. Zubin Mehta. RCA 74321-60917-2 (110’, 4:3, geluid 2.0, regio 0), 1998

Puccini: Turandot. Eva Marton (Turandot), Michael Sylvester (Calaf), Theodore Berg (Ping), Dennis Peterson (Pang), Craig Estep (Pong), Lucia Mazzaria (Liù), Kevin Langan (Timur) e.a. met het Ensemble van de San Francisco opera o.l.v. David Runnicles. ArtHaus 100.088 (145’, 4:3,  geluid 2.0, regio 0). 1994

 

De ArtHaus opname dateert uit 1994 en laat ons in de hoofdrol nu eens Eva Marton niet alleen horen, zoals op de cd’s bij Maazel (Sony, 1983), Roberto Abbado (RCA ) en Levine (DG  ) maar ook zien. De deugden en tekortkomingen van haar interpretatie zijn derhalve genoegzaam bekend. Ze beschikt over een royale, dramatische stem die ze helaas in expressief opzicht nauwelijks weet te wijzigen, zodat het bij vrij eentonig luide voordracht blijft. Maar daar staat veel positiefs tegenover: een decente Calaf van Sylver, een goed trio Ping, Pang en Pong (Berg, Peterson en Estep), een gedegen, maar niet erg ontroerende Liù van Mazzaria en een verder zeer acceptabele bezetting. Koor en orkest treden onder Runnicles goed geharnast en fel aan, de decors van David Hockney zijn gedurfd en zeker niet van ieders gading omdat ze ietwat te opzichtig zijn, maar effectief oogt het wel. Het geluid is heel direct en de beeldvoering was weer in vertrouwde handen bij Brian Large die de kijker geeft waar hij om vraagt.

De quasi historische opvoering in Pekings Verboden Stad veroorzaakte destijds nogal veel – voornamelijk negatieve – publiciteit. De Duitse TV registratie deed ook nogal afbreuk aan het project. Maar de onbevangen Chinese regisseur Zhimou maakt het draaglijker en onopgesmukter al leiden nogal wat shots van het publiek af. De zangers lijken soms concessies te doen aan wat moet doorgaan voor Chinees acteren. Casolla kan er in vocaal opzicht mee door in de titelrol, maar heeft niet veel dramatische uitstraling. De Calaf van Larin met zijn mooie lyrische tenor overtuigt meer. Ook Frittoli als Liù voldoet uitstekend en in de kleinere rollen zijn ook zeer competente deelnemers waar te nemen. Maar uiteindelijk wordt de kijker en luisteraar toch met een pover relaas achtergelaten in vergelijking met beide andere producties. De aanvullende documentatie en de mogelijkheid om het geheel van verschillende kanten te zien doen daar weinig aan toe of af.

Intussen is er ook de vastlegging van de door David Pountney en Johnan Engels in het Großes Festspielhaus spectaculair geënsceneerde en door Valery Gergiev met veel dramatisch vuur en in straffe tempi gedirigeerde versie die tijdens het Salzburg festival 2002 spraakmakend was. Het metallieke décor suggereert heel nadrukkelijk en eigenlijk voortdurend tot aan de doodsscène via Liù een gebrutaliseerde samenleving met doodsmachines, tandwielen als martelwerktuigen, guillotines en verminkte lichamen. Het effect is soms nogal belachelijk, zoals in het tafereel waarin handbediende torsos van prachtig ogende meisjes over het toneel zweven. Maar de sfeertekening van een wereld waarin de menselijke waardigheid een quantité négligable is laat aan duidelijkheid niets te wensen over.

In zo’n verpletterende ambiance lijken de zangers haast verloren te raken. De enige die in dit milieu echt geheel overtuigt is de sopraan Cristina Gallardo-Domâs als Liù. Beschikkend over een suggestieve lichaamstaal en een bijzonder treffende stem weet ze alle stemmingen van verdriet, wanhoop en tenslotte ware zielsangst perfect te uiten.

Minder overtuigend is Gabriele Schnaut als ijsprinses. Alleen al op grond van haar (hier goed zichtbare) leeftijd is ze vrij ongeloofwaardig, maar ook in vocaal opzicht schiet ze danig tekort. Johan Botha bezit wel overtuigende, zij het niet erg Italiaans aandoende stemmiddelen, maar acteert helaas als een hark en mist alle uitstraling om een geloofwaardige onbekende prins Calaf uit te beelden. Paata Burchuladze is een sympathiek en treffend overkomende trieste, blinde Timur, Robert Tear overtuigt als Altoum en het drietal ministers ageert puik.

Belangrijker in muzikaal opzicht is dat wordt gebruikgemaakt van Berio’s omstreden slot van het werk. Omstreden omdat de wereld van Puccini daarin ver te zoeken is en ook de klankwereld niet authentiek genoeg aandoet. Het geheel is door de ervaren, kundige Brian Large zo goed mogelijk in beeld gebracht; relatief is de geluidskant wat onderbelicht, te globaal en veraf.

Op ArtHaus 100.088 was al een met het operagezelschap van San Francisco onder leiding van Donald Runnicles een dvd-v versie van Puccini’s laatste, onvoltooide opera verkrijgbaar met een krachtige, maar niet bijster subtiele Eva Marton in de titelrol in een productie van David Hockney. Een lang niet onverdienstelijke realisatie. Maar alles bijeen blijft de nieuwe ArtHaus presentatie dus toch de veiliger aanbeveling.