Verdi: Requiem. Margaret Price (sopraan), Jessye Norman (mezzosopraan), José Carreras (tenor), Ruggero Raimondi (bariton) met het Edinburgh festival koor en het Londens symfonie orkest o.l.v. Claudio Abbado. ArtHaus 100.146 (86’, 4:3, geluid 2.0, regio 0) 1982
Verdi: Requiem. Angela Gheorghiu (sopraan), Daniela Barcellona (mezzosopraan), Roberto Alagna (tenor), Julian Konstantinov (bas), het Eric Ericson koor, het Zweeds omroepkoor en het Berlijns filharmonisch orkest o.l.v. Claudio Abbado. EMI 492.693-9 (88’47”, 16:9, geluid 2.0, 5.1, DTS 5.1, regio 0). 2001
Verdi: Requiem. Caroll Vaness (sopraan), Florence Quivar (mezzosopraan), Dennis O’Neill (tenor), Carlo Colombara (bas) met koor en orkest van de Beierse omroep o.l.v. Colin Davis. RCA 09026-60902-3 (vhs). 1991
Verdi: Requiem. Leontyne Price (sopraan), Fiorenza Cossotto (alt), Luciano Pavarotti (tenor), Nicolai Ghiaurov (bas) met koor en orkest van La Scala, Milaan o.l.v. Herbert von Karajan. DG 073-022-9 (85’, 4:3, geluid 2.0, regio 0). 1967
Verdi: Requiem (repetitie). Cecilia Gasdia (sopraan), Montserrat Caballé (mezzosopraan), Lucia Valentini-Terrani (mezzosopraan), Chris Merritt (tenor), Peter Dvorsky (tenor), Samuel Ramey (bas) met koor en orkest van La Scala, Milaan o.l.v. Claudio Abbado. ArtHaus 101.124 (‘119’, 4:3, geluid 1.0, regio 0). 1985
De eerste beeldopname van Abbado gaat terug tot een verfilming in 1982 van een uitvoering tijdens het Edinburgh festival, zijn tweede opname gaat terug tot een Duitse verfilming van twee uitvoeringen met repetities in de Milanese St. Marcuskerk en de derde en waardevolste tot een andere ‘live’ gebeurtenis terug, namelijk toen hij het werk eind januari 2001 in de Berlijnse Philharmonie ter gelegenheid van de herdenking van de honderdste sterfdag van de componist dirigeerde. Zien wat er gebeurt voegt ook hier in beide gevallen echt een dimensie aan de beleving toe. Bovendien is bij Abbado te merken dat hij extra geladen, gemotiveerd is tijdens zo’n zaaloptreden. Ook dat werpt vruchten af en zijn studio audio opnamen (uit Milaan met Ricciarelli, Verrett, Domingo en Ghiaurov op DG 415.976-2 1980 en uit Wenen met Studer, Lipovsek, Carreras en Raimondi op DG 435.884-2 1991) blijven daar in expressief-dramatisch opzicht wat bij achter.
In Edinburgh trad een superieur solistenkwartet aan met enigszins verrassend Margaret Price als sopraan en Jessye Norman als alt. Vooral Raimondi overtreft zichzelf hier haast in een duidelijk in close-up wel erg zichtbaar sinister ‘Mors stupebit’. Ook Carreras stijgt boven zichzelf uit en heeft ineens een voor hem ongewoon krachtige stem in zijn feilloos gezongen grote solo ‘Ingemisco’. Norman is heel overtuigend in haar Liber scriptus en Recordare, evenals in haar duetten met Price, die heel ontroerend is in het laatste ‘Libera me’. Geweldig koor en een Londens orkest dat al zijn koelheid afwerpt. De beeldregie is in orde, maar de geluidskwaliteit is wat beperkt, vooral tengevolge van de droge akoestiek van de Usher Hall.
Wat als blik achter de schermen waardevol had kunnen zijn, loopt op Abbado’s zogenaamde repetitie opname op een teleurstelling uit. Om te beginnen door het belerende commentaar en verder door de flodderige, terloopse inhoud. Deze Duitse verfilming gaat over twee uitvoeringen van het Requiem die door Abbado worden voorbereid in Milaan in 1985. De locaties zijn de St. Marcuskerk, de Scala (alleen met orkest) en een repetitieruimte waarin hij met de solisten werkt voor de tweede uitvoering. Elk deel wordt hinderlijk ingeleid door een moraliserende stem die wat quasi religieuze onzin debiteert terwijl intussen beelden worden vertoond van een weelderig uitgedost publiek, van pop-art en van een lijdende Christus. Alles erg pretentieus van commentaar voorzien en niet ter zake: Duitse gewichtigdoenerij op zijn ergst.
Er zitten best interessante momenten bij, bijvoorbeeld waar de dirigent zijn solisten aanspoort tot meer expressie. De enige gemeenschappelijke noemer bij de solisten is de prachtige mezzo Valentini-Terrani. De ervaren, soms wat te nadrukkelijke Caballé wordt vervangen door de jonge, ongekunstelder Gasdia, beide tenoren imponeren niet bijzonder, Ramey is bij de bassen de betere. Duidelijk blijkt wel hoezeer Abbado onder alle omstandigheden en tegenover iedereen de sympathieke, constructieve leider is. Beeld- en geluidskwaliteit zijn redelijk, niet meer dan dat en het geheel is een documentaire van zeer beperkte waarde. De matige beeld- en geluidskwaliteit maken het resultaat niet aantrekkelijker.
Bij Karajan is dat extra ‘live’ karakter eigenlijk niet veel anders. Van hem is uit de diverse keren dat hij het werk vastlegde (1949 met Zadek, Klose, Rosvaenge en Christoff in Wenen op Preiser 90445, 1958 met Rysanek, Ludwig, Zampieri en Siepi in Wenen op EMI 566.880-2, 1972 met Freni, Ludwig, Cossuta en Ghiaurov in Wenen op DG 413.215-2, in 1984 met Tomowa-Sintov, Baltsa, Carreras en Van Dam nog eens in Wenen op DG 439.033-2) maar één beelddocument bewaard van een Milanese vertolking uit 1967, die ook op gewone cd (Butterfly BMCD 013) in omloop is. Het kan gelukkig ook gevoeglijk zijn beste uitvoering worden genoemd met een prachtig en homogeen stel solisten en een orkest dat het werk in de genen heeft. Zo is er van meer italianatà sprake dan we van deze dirigent gewend zijn.
Nee, dan Abbado’s derde (scheepsrecht) onderneming! De Berlijnse opname van Abbado verscheen vrijwel parallel op cd (EMI 557.168-2) en hier zijn beeld- en geluidskwaliteit optimaal, volbloedig, gedetailleerd. Een tengevolge van zijn ziekte zichtbaar behoorlijk aangeslagen, flink vermagerde, maar ook gespannen en uiterst geconcentreerde en waarschijnlijk ook geëmotioneerde Abbado levert hier met zijn team een geweldige prestatie, alsof het zo ongeveer het laatste is wat hij wil volbrengen. Dat resulteert in een hemelbestormende, bij vlagen striemende vertolking en eenieder werkt daar met zichtbaar volle inzet van harte aan mee, ook alweer of hun leven ervan afhangt.
De zangers overtuigen ook uitstekend op een paar momenten na. Gheorghiu is duidelijk de uitblinkster, bijna hemels in het ‘Offertorium’, diep ontroerend in het ‘Libera me’. Alagna is op een paar zwakke momenten na zijn superieure zelf, de warme mezzo van Barcellona bekoort evenzeer en de jonge Bulgaarse bas Konstantinov brengt ook een bijzonder haast Slavisch karakter in zijn aandeel al zingt hij met zijn grote sonore stem niet steeds even zuiver. De twee professionele koren – geweldig in ‘Dies irae’, ‘Rex tremendae’, ‘Sanctus’ en de ‘Libera me’ fuga - en het in grootse vorm spelende orkest overladen zich met roem. Gelukkig is ook de beeldregie van Bob Cole goed in orde. Het enige wat weer te wensen overlaat – en hier dus dubbel opvalt – is het primitieve boekwerkje met een manco aan zinvolle, ja essentiële gegevens. Waarom laat men dat toch zo ostentatief weg bij dvd-v uitgaven?
De Münchense opname van Colin Davis is vermoedelijk nooit in Nederland uitgebracht.
Tenslotte is het de EMI opname van Abbado die de diepste en beste indruk nalaat, maar met de andere Abbado- en Karajan versies is op zichzelf beschouwd ook weinig mis.