WINTERREISE
De eerste uitvoering van Schuberts Winterreise vond plaats in het huis van Schuberts vriend Franz von Schober op 4 maart 1827. Maar toen ging het om slechts de helft – Erste Abtheilung - van de cyclus van 24 liederen, het leeuwendeel in mineur, die het totale werk beslaat. Kort daarna vond Schubert nog twaalf liederen van Wilhelm Müller (1794-1827) uit Gedichte aus den hinterlassenen Papieren eines reisenden Waldhornisten en veranderde hij onder andere volgorde door de sombere en duistere gedichten passend aan het einde van de cyclus – Ein Zyklus schauerlicher Lieder - te plaatsen, culminerend in de knarsende lier van Schuberts somberste lied ‘Der Leiermann’.
In 1827 droeg Schubert zelf de gehele Winterreise met een emotioneel geladen lichte bariton voor aan zijn vrienden, die, volgens Josef von Spaun, ‘ontzet waren door de voortdurende droefgeestige sfeer’. Later wijzigde hij zijn opvatting in ’Mooiere Duitse liederen bestaan waarschijnlijk niet’.
Schober merkte bij die eerste presentatie op, dat vooral ‘Der Lindenbaum’ hem beviel.
In november 1828 corrigeerde de componist op zijn sterfbed de drukproeven van het tweede gedeelte. Het werk werd daarna postuum uitgegeven.
Het vertrek van de geliefde uit zijn woonplaats introduceert de ritmiek van voetstappen in de sneeuw. Het ijs en het vuur in het hart van de dichter, de naargeestige aanwezigheid van kraaien en dwaallichtjes, de schijnbaar eeuwigdurende reis naar een niet-bestaande bestemming. – al deze facetten worden verwoord in een muziektaal die dieper gaat dan Schubert ooit had aangedurfd.
In contrast met de andere cyclus Die schöne Müllerin die een verhalende, qua stemming nogal wisselend, soms vrij extravert karakter heeft, is Winterreise heel introvert, verinnerlijkt zonder grote stemmingswisselingen. De uiterlijke omstandigheden blijven vrijwel gelijk Via een reeks vaak terugkerende beelden maakt de componist een complex weefsel van beelden uit zijn tragische wanhoopgevoelens. Tot die beelden behoren die van sneeuw, ijs, dood, tranen, angst en reizen. Een volmaakt toonbeeld van Weltschmerz geheel thuis in een somber landschap van de schilder Caspar David Friedrich. Maar Brigitte Fassbänder sprak ooit van ‘Klassiek expressionisme’.
Cumulatief wordt zo een krachtige, veelgelaagde indruk gegeven van de emotionele en psychologische staat van de protagonist. Die is niet zozeer het slachtoffer van ellendige omstandigheden als wel een romantische held die het moet opnemen tegen het noodlot.
Het is niet overdreven te zeggen dat het eerste lied ‘Gute Nacht’ symbolisch is voor de hele cyclus. In de inleidende frase: ‘Fremd bin ich eingezogen, Fremd zieh ich wieder aus’ bereidt het woord ‘Fremd’ de luisteraar al goed op wat gaat volgen: een reis in het ongewisse. Veel van de dichterlijke en muzikale ideeën zijn hier in kiemcel vorm al aanwezig. Kenmerkend is ook de dalende lijn in de melodiek die later steeds terugkeert. Hier blijkt ook al dat het aantal noten voor de piano haast omgekeerd evenredig is met de uit te drukken gevoelens.
Zo ziet de dichter in ‘Die Wetterfahne’ het beeld van het door externe krachten niet waarneembare innerlijke kwelling van de dichter: ‘Der Wind spielt mit der Wetterfahne auf meines schönen Liebchens Haus. Da dacht’ ich schon in meinen Wahne, sie pfiff den armen Flüchtling aus’.
In ‘Täuschung’ is even sprake van wat ironie.
Gevoelens van spijt en verwerping en gedachten over een vroege dood beheersen ‘Der Lindenbaum’. En opnieuw in ‘Irrlicht’ wanneer de afgewezen minnaar met dwaallichtjes flirt. Die gedachten verhevigen zich en vormen het onderwerp van vier van de vijf laatste liederen.
Heel duidelijk wordt dat in het laatste drietal. In ‘Letzte Hoffnung’ wordt nog een keer moed gevat, maar het is als een oefening in holle, tragische bravado. En wordt toespitst in ‘Die Nebensonnen’, een pijnlijke klacht over een groot verlies en ‘Der Leiermann’ als uiterste blijk van wanhoop.
Blijft de vraag: is de lierdraaier een symbool van de dood, zoals traditioneel is aangenomen, of als een aarzelende, eerste stap naar verzoening. Het blijft een raadsel.
Nog steeds wordt deze ruim een uur lange cyclus geïnterpreteerd, steeds op een soms verrassende nieuwe of uitgebreide, aangepaste manier. In de prallel verschijnende aan het werk gewijde Vergelijkende Discografie zijn ze alle opgesomd. Let dus vooral ook op het einde van de discografie.
De eerste volledige opname werd in 1928 op 12 schellak platen gemaakt door de bariton Kammersänger Hans Duhan, begeleidt door Lene (?) Orthmann (Gramola, 78.t., mogelijk heruitgegeven op cd Prestige HT S004).
Het is een enorme uitdaging voor zangeressen en zangers en niet minder voor pianisten om de vele toespelingen, de harmonische ambiguïteit en de hunkering uit deze cyclus vorm te geven.
Stravinsky had het ooit waarderend over ‘Een absoluut eigentijds stuk muziek dat voor altijd eigentijds zal blijven’ Hij had het toen over Beethovens Grosse Fuge, maar geldt het niet net zo voor Schuberts Winterreise?
In zijn Winter journey: Anatomy of an obession betoogt Ian Bostridge die de cyclus zelf heeft opgenomen, dat de muziek niet bovenal een uiting van zelfbeklag is maar impliciet kritiek levert op het repressieve, reactionaire politieke klimaal in de Habsburgse monarchie begin negentiende eeuw. Lees het zelf in hert Engels of Nederlands en toets het aan uw eigen ervaringen en opvattingen. Het zal verhelderend werken.
Misschien is het in dit verband nog het vermelden waard: Componist Boudewijn Tarenskeen heeft in 2015 een nieuw werk afgeleverd. Hij schreef nieuwe muziek bij de cyclus Winterreise, op tekst van Wilhelm Müller. Wende Snijders zingt de 24 liederen.
Bostridge, Ian: Winter journey: Anatomy of an obession. Faber & Faber (528 blz., ISBN 9780571282814). 2015
Bostridge, Ian: Winterreise. Een meesterwerk ontleed. Vert. Frits van der Waa. Hollands Diep (296 blz., ISBN 9789048827428). 2015