Fonografie Muziek

WENEN ALS MUZIEKSTAD

WENEN: IMPRESSIES VAN EEN MUZIEKSTAD Wie op verzoek van vrienden, die een muziekreis naar Wenen gaan maken, de platte­grond van Wenen pakt om de plaatsen van belang te markeren, komt al na een half uurtje met een indrukwekkend lange lijst, die echter net zo saai is als een bladzij uit het telefoonboek. De huizen van Gluck, die van Schubert - dat aan de Nussdorferstrasse, zijn geboortehuis met dat leuke met pelargoniums omzoomde binnenhofje, zijn geboorte­huis - voorop; de prachtige villa in Hietzing, waar Wagner aan de tekst van zijn Meistersin­ger begon, het café, ook in Hietzing, waar Johann Strauss placht te spelen en waar het nog steeds goed toeven is met "einen grossen Braunen" (koffie) uitkijkend over het plein. Het huis, waar Salomon Haydn oppikte voor zijn Londense avontuur en waar Beethoven een paar jaar later opdraafde om contrapunt en compositie te studeren; de fraaie tuin in Pechtoldsdorf, even buiten Wenen, waar Wolf het smalle pad tussen genialiteit en gekte bewandelde en een aantal van zijn mooiste liederen schreef. De statige villa van Webern in Mödling, de huizen van Berg en Schönberg, het café waar Richard Strauss, Hofmannsthal en Clemens Krauss nieuwe operaplannen bediscussieer­den. De Redoutensaal, waar Haydn, Mozart en Beethoven hun mooiste dansmuziek lieten horen, de archieven van de Gesellschaft der Musikfreunde, war de handschriften van Mozarts 40e symfonie, Schuberts Onvoltooide en de later doorgekraste opdracht aan Napoleon op Beethovens Eroica te zien zijn, het Theater an der Wien, waar niet alleen Beethovens Eroica en Fidelio hun eerste openbare vertolking beleefden, maar ook Lehárs Lustige Witwe voor het eerst klonk. Het statige Palais Lobkowitz, waar diezelfde Eroica eerder privé voor een klein, uitgenodigd publiek werd gespeeld. De prachtige Prunksaal in barokstijl van de National Bibliothek, waar Van Swieten zijn zondag­ochtend concerten gaf en Mozart werken van Bach en Händel arrangeerde en dirigeerde. De Augarten, een keurig aangelegd, elegant park aan de overzijde van het Donau Kanal, waar extravagante concerten plaatsvon­den, soms met vuurwerk en waar in de jaren 1780 op een vroege zondagmorgen Mozartsym­fonieën te horen waren. Brahms lievelingsrestaurant, het Griechenbeisl aan de Fleischmarkt en waar het nog steeds lekker eten is. De exotische oranjerie van het paleis Schönbrunn, waar Mozarts Schauspieldirektor voor het eerst werd uitgevoerd. Natuurlijk de beroemde Musikve­rein, die akoestisch zo mooie thuisbasis van de Philharmoniker, waar niet alleen de Nieuwjaarsconcerten plaatsvinden, maar ook de abonnementsconcerten en talloze opnamen. Waar de oude Bruckner nog de triomf beleefde, die eindelijk een van zijn symfonieën in Wenen had tijdens een concert, waar Richard Strauss met zijn Till Eulenspiegel aan de Weense élite werd voorgesteld. En de concurrent, het Konzert­haus, dat om het andere jaar met de Musikverein gastvrijheid biedt aan de Festwo­chen elk jaar in mei/juni. De Sofiensäle, waar Decca jarenlang zulke mooie opnamen maakte , De Staatsopera met zijn grote renommé een begrip op zichzelf in de operawereld en de Volksoper, waar avond aan avond komische opera's en operettes ten gehore worden gebracht. Het Stadtpark en de Volksgarten met zijn monumenten voor Johann Strauss jr., Schubert, Mozart en Bruckner, het Beethovenmonument van Zumbusch op de Beetho­venplatz. Symbolisch zou de lange tocht kunnen eindigen op het met de tram goed bereikbare Zentralfriedhof aan de stadsrand met zijn ruim opgezette hoek Ehrengräber voor de componisten Gluck, Beethoven, Brahms, Wolf, Johann Strauss, Schubert en Schönberg. Ook Mozart kreeg hier zijn monument, hoewel hij eigenlijk op het St. Marxer Friedhof is begraven. De lijst vermeldde tenslotte een verwarrende opsomming van bekende werken, beroemde composities, mooie locaties en fameuze vertolkers, die alle op één of andere manier met elkaar te maken hebben: Brahms met Mozart, Gluck met Wagner, Haydn met Schönberg, Beethoven met Webern. En toch was er bij nadere beschouwing niets incongruent aan deze parade van muziekgenieën door de eeuwen heen, niets leek onmogelijk. Het leek om één grote, brede muziekstroom te gaan, die in één bron ontsprong: Wenen.Geen andere stad heeft zoveel beroemde musici gehuisvest en zoveel inspiratie gegeven aan zoveel totaal verschillende genieën, ongeacht of ze componist of uitvoerend musicus waren. Uiterlijk is Wenen niet direct een fascinerende stad; het ontbreekt aan de eeuwige grandeur van Rome, de warmte van Parijs, de kosmopolitische brille van Londen en Berlijn. Maar het was Wenen, dat de afgelopen drie eeuwen als een magneet componis­ten aantrok.Geconfronteerd met een appèllijst van de grootste namen uit de muziekgeschiedenis, waarop maar weinigen ontbreken - Bach en Händel bijvoorbeeld, die nooit naar Wenen kwamen - leek het een nuttige zelfbeperking om de aandacht vooral te richten op de drie componisten, die de Weense klassieke stijl bepaalden en die het Westerse muziekle­ven honderdvijftig jaar domine­ren: Haydn Mozart en Beethoven. Aan musici gewijde musea zijn doorgaans vrij saai. Het is dankbaarder om het huis, het atelier van een schilder te laten zien. Er kunnen een paar meesterwerken worden opgehangen. In een componistenwoning kunnen alleen wat portretten van de meester, een instrument dat hij bespeelde, de eerste bladzij van een autograaf en wat gebruiks­voorwerpen van de compo­nist - het primitieve hoorapparaat van Beethoven, het ziekenfondsachtige brilletje van Schubert - worden getoond. Wat niet overgeslagen mag worden, is het Beethovenhuis met zijn dubbel openslaande houten deuren en zijn binnenplaats aan de Probusgasse 6 in het voorstadje Heiligenstadt. De plaats, waarnaar zijn beroemde testament is genoemd. Het is niet eens een museum, maar een Schenke, waar men Heurigen drinkend lekker weg kan dromen. Om eerst of daarna nog langs de beek te hebben gewan­deld, waar de componist impressies voor zijn Pastorale symfonie opdeed.

Vergeleken met het geluid van hun muziek is dat een pover substituut. Toch hebben die kleine Weense musea en componistenhuizen best een aardige atmosfeer, zeker voor iemand, die over wat fantasie beschikt en alle vroegere en huidige omstandigheden overziet. In die zin is het zeer de moeite waard om een Baedeker-achtige pelgrimage te ondernemen. De scheidslijn tussen het 18e- en 20e eeuwse Wenen verloopt niet zo duidelijk, zoals elke Wener de toerist kan uitleggen. Om een mooie zomeravond, bij een glas Heurigen (nieuwe wijn) krijgt die lijn eerst het karakter van een golf om daarna plotseling geheel te verdwijnen....

De gemiddelde toerist weet niet eens, dat - wanneer hij in de overdekte passage bij de Burg voor de gietijzeren versiering en het hek staat en richting Michaelerplatz naar buiten kijkt, de woning met het torenkamertje staat, waar Haydn als jongeman verbleef, nadat hijuit het koor van de St. Stephan was gegooid. Natuurlijk kan men met de Baedeker in de hand (of één van de kleinere Nederlandse alternatie­ven van Dominicus of Berlitz, die na Van Egeraats eersteling zijn verschenen) zelf op onderzoek uit. De tocht kan zelfs verder worden uitgestrekt. Naar het Westen voor Bruckner: Ansfelden, Hörsching, St. Florian, Linz, Kronstorf en Enns of naar het Oosten, spoorzoeken in het geval Haydn in Eisen­stadt en Esterháza. Op een kille, natte novemberavond in 1955 opende de Weense Staatsopera zijn poorten opnieuw na de vrijwel volledige vernietiging gedurende de laatste oorlogsdagen. Alleen de buitenmuren bleven min of meer intact. In mijn pension volgde ik die historische gebeurtenis via de radio. Het ging om een opvoering van Fidelio, gedirigeerd door Karl Böhm. Zelfs de radio droeg iets over van de elektriserende atmosfeer daar. Maar er zelf bij zijn, was toch wat anders.Enige weken later, juist aangekomen op het Westbahnhof met de directe trein uit Nederland, was de taxichauffeur spontaan bereid om op die gebeurtenis terug te komen: "Ik reed twee ritten naar de première", zei hij, "het was echt te gek. Er stond overal politie geposteerd langs de Ring, hele mensenmenigten hinderden het verkeer en maakten het bijna onmogelijk om voor te rijden. En dan die kleren, die juwelen van de bezoekers! De vrouw van Mautner-Markhof...", waarna hij een uitvoerige beschrijving gaf van één van Oostenrijks rijkste bierbrouwersfamilies. Het was zeker geen toeval, dat die taxichauffeur zelf een groot operaliefhebber was.Onwaarschijnlijke gebeurtenissen en onwaarschijnlijke gesprekken bleken typisch voor het Weense muziekleven. Ook na veertig jaar incidentele contacten met Wenen is er niets meer dat verbaast. Noch het gemiddelde onaangename karakter van de rasechte Wener, de vaak gemaakte hoffelijkheid welke achterbaksheid camoufleert, de muzikale en politieke schanda­len, noch ook de grote hartelijkheid van vrienden en kennissen en de fantastische muzikale belevenissen daar in de loop der jaren.Het was het jaar van de eerste bezoeken aan de Staats- en Volksopera, de Musikverein en het Konzerthaus. Zomer 1957, tijdens het festival, was de tweede keer. Aanleiding was een contact met de muzieksocioloog Kurt Blaukopf, toen ook hoofdredacteur van het maandblad Phono en geïnteresseerd in mijn eerste Vergelijkende Discografieën. Of ik die maar wilde vertalen voor zijn blad. Trots op een eerste mogelijkheid om in het buitenland te publiceren, maar in een gestage worsteling met de Duitse grammatica en Schwere Wörter sinds een zus van Jan Tinbergen najaar 1944 in een villa-dépendance van het Eindhovense Lorentz Lyceum ons 1e klassers vergeefs had bezworen, dat Duits niet alleen de taal van Goebbels, Hitler, Himmler en Seyss-Inquart was, maar ook van Goethe, Schiller, Heine, Mann en Tucholsky, had dat aanvankelijk een contraproductief effect: ik liet mijn steenkolenduits officieel vertalen. Resultaat: geldelijk verlies, want het honorarium uit Oostenrijk bedroeg omgerekend ongeveer ¦140,- en de vertaalkosten beliepen ¦250,-.Belangrijker waren later nieuwe muziekimpressies. M'n eerste Tristan (onder Karajan), Gruppen für 3 Orchester van Stockhausen in het Konzerthaus onder Ernest Bour, die toevallig de volgende dag ook met de trein richting Straatsburg vertrok. Brutaalweg, maar heel sympathiek zijn we onder aangename kout tot Salzburg samen gereisd. Achteraf jammer dat ik er geen notities van heb gemaakt, maar ja het was zo informeel en spontaan. Hij uitte toen al de wens om eens in Nederland een baan te krijgen. Later is die wens in vervulling gegaan, met name bij het Radio Kamerorkest.Het contact met Blaukopf resulteerde later in twee semesters Muzieksociologie aan de Akademie, een leuk verblijf in de Hornborstelgasse en intensief concert- en operabezoek op de daartoe beschikbare staanplaatsen in de galerijen en schellinkjes in de Opera en de achter­kant van de Musikverein. In die tijd, tweede helft jaren vijftig, was het met wat geluk nog mogelijk om een optrekje te huren in één van de oude componistenwoningen. Die van Haydn aan de Michaelerplatz bijvoorbeeld, waar vroeger ook het Burgtheater stond, waarin Mozarts Nozze di Figaro destijds zijn eerste opvoering beleefde. Vanuit dat huis heeft men goed zicht op de mooie Michaelerkirche. Haydn woonde er op een zolderkamertje in 1749 of 1750 als berooid student nadat hij uit het koor van de St. Stephan was gegooid, nadat hij de paardestaart van een ander koorlid tijdens de hoogmis had afgesneden. Dat kamertje was anno 1959 te huur en degene die het betrok, hoopte het tot een echt museum te maken, subsidie te ontvangen en zelf benoemd te worden als "directeur". De Weense autoriteiten beheren meer muziekmusea dan ze lief is, want veel brengen ze niet op. De vroegere directeur, Franz Gluck (geen familie van de componist): "Het onderhoud van die musea kost een fortuin. Het gaat om doorgaans oude huizen, die voortdurend moeten worden gerestaureerd. Neem het Haydn museum. Op het eerste oog lijkt het in goede conditie, maar al het houtwerk is vermolmd, de fundering is aangetast. Ik zal het u laten zien.We reden van Glucks nieuwe bureau aan de Karlsplatz de drukke Mariahilferstrasse in. Het is één van de drukste winkelstraten. In een eindeloze stroom bestelwagens, privé auto's en taxi's kruipen we langs het statige barokkerkje, waar Haydns begrafenisdienst werd gehouden op een junimiddag in 1809. "Een warme, drukkende dag", vermeldt een plaatselijk dagboek. "Verstikkend stof. Haydns lichaam werd drie keer in een plechtige processie rond de kerk gedragen. Geen enkele andere Weense Kapellmeister was aanwezig...""Wenen is niet zoveel veranderd", zei Gluck nadat hij aan deze gebeurtenis was herinnerd.Kort voordat het Westbahnhof werd bereikt, verlieten we de Mariahilferstrasse en plotseling waanden we ons een paar eeuwen terug, in de voorstad Gumpendorf. Het Haydnhuis had destijds als adres Kleine Steingasse 73, maar is intussen tot Haydngasse 19 omgedoopt. Het gaat om een imposant huis met een mooie tuin, waarin de bejaarde componist zijn ochtend­wandelingen maakte aan de arm van zijn trouwe dienaar Johann Elssler.Het was een rustgevend moment, toen Gluck en ik in dat park stonden: een oase van groen in een grote stad, mooi contrasterend met het geel en wit van het huis.In feite was het Haydns echtgenote, die dat huis ontdekte. Ze schreef met de van haar bekende tact aan haar toen in Londen verblijvende echtgenoot, dat hij het huis maar voor haar moest kopen wanneer ze weduwe dreigde te worden. Haydn keerde terug uit Londen, zag het huis, raakte er meteen van gecharmeerd en kocht het direct. "En ik ben het, die er nu als weduwnaar in woont!", vertelde hij iedereen die het maar wilde horen met zijn bekende ironie.Dat was in 1793, tussen twee Engelse reizen in. Hij vroeg de autoriteiten gauw, of hij het huis mocht uitbreiden. In het verzoekschrift aan het Weense stadsbestuur, dat bewaard is gebleven, staat: "In deze geprojecteerde constructie zullen goede materialen worden gebruikt. Het nieuwe huis zal een positieve bijdrage zijn aan de allure van de straat en ik hoop, dat mijn plan wordt goedgekeurd, vooral ook omdat de meerdere belastingopbrengst ten goede zal komen aan de hoge magistraat. Wenen, 14 augustus 1793...."]Overbodig te vertellen, dat de goedkeuring werd verleend. Directeur Gluck beklom de trappen naar de kamers, waarin Haydn woonde. Gedurende de restauratie hadden de werklieden de wanden "afgepeld". Laag na laag werden verf en behangpapier verwij­derd. Het was als een tocht terug door de 19e eeuw, totdat de eerste laag werd bereikt: een prachtig laat 18e/begin 19e eeuws patroontje. "Het had uit Haydns tijd kunnen zijn", aldus Gluck. Maar het verkeerde in slechte staat en we hadden er niet meer van, zodat ik het idee moest loslaten om de hele woning op die manier te decoreren." Onwaarschijnlijke gebeurtenissen, onwaarschijnlijke gesprekken. Men stelle zich voor een strijkkwartet in Mozarts huis. Haydn speelde 1e viool, Mozart altviool. Vader Leopold Mozart is er ook, op bezoek uit Salzburg. Nadat de muziek is gespeeld, praat Haydn wat met Mozart senior. Iemand noteert de uit Mozart biografieën bekende conversatie. Het lijkt fictie, maar toch is het echt gebeurd en het huis, waarin het plaatsvond staat er nog en is te bezichtigen.Het staat vlak in de buurt van de Stephans Dom, dat laat-romaanse cum gotische, cum (binnenin) barokke kerkgebouw, dat zo typisch Weens is. Het bezit niet de mystieke kracht van de kathedralen in Reims en Chartres of de Noordelijke geslotenheid van Durham of Speyer; de Stephan is 'gemütlich" en vriendelijk. Hier klinken de uitdagende trompetten uit Mozarts Krönungsmesse even passend als de weke, sentimentele zang van de Wiener Sängerknaben.Achter de kathedraal, aan de oostkant, komt men langs het kapelletje, waar Mozarts begrafenis werd gehouden in aanwezigheid van een klein groepje rouwenden. Rechts schittert de grandeur van het Deutsch-Ordens-Haus, waar de gunsteling van de Salzburgse aartsbis­schop, graaf Arco, Mozart de trap afschopte, weg uit de loondienst van de kerkvorst, maar in de onsterfelijkheid. De Schulerstrasse, nu Domgasse wordt overgestoken, een steegje, dat herinnert aan de welvarendheid van de stad in de Middeleeuwen en daar, een paar huizen verder op no. 5, staat een barokwoning met vier verdiepingen en een vriendelijke façade: het Figarohuis aan de Domgasse 5, waar Mozart van september 1784 tot april 1787 woonde. De Mozarts huurden de hele eerste verdieping voor de pittige prijs van 460 gulden per jaar (het jaarsalaris van een toenmali­ge tweede violist in een Oostenrijkse provinciestad).Het waren Mozarts gelukkigste jaren. Zijn abonnementsconcerten werden door vrijwel de hele Weense aristocratie bezocht, inclusief keizer Joseph II (die verder geen benul had van Haydns en Mozarts muziek). Hier ontstonden niet alleen Le nozze di Figaro, maar ook de grote pianoconcerten KV 466, 467, 482, 491 en 503, de Praagse symfonie no. 38 en de laatste drie van de zes aan Haydn opgedragen strijkkwartetten.Op een februari-avond in 1785 vond het bovengenoemde huisconcert plaats. Vader Mozart schreef een paar dagen later aan zijn dochter Nannerl in Salzburg: "Zaterdag­avond waren de heer Joseph Haydn en de twee baronnen Tindis hier. De nieuwe kwartetten werden gespeeld, maar alleen de allernieuwste (KV 458, 464 en 465) die (Wolfgang) heeft toegevoegd aan de drie reeds bestaande. Ze zijn wat eenvoudiger, maar uitstekend geschreven. De heer Haydn zei tegen me: "Ik zeg u voor God en als eerlijk man dat uw zoon de grootste componist is die ik ken, persoonlijk of van reputatie. Hij heeft smaak en los daarvan de grootst mogelijke kennis van compositie."Op een voorjaarsdag in 1787 kort voordat Mozart als gevolg van financiële moeilijkhe­den zijn fraaie flat moest verlaten, ontving hij een andere bezoeker, ditmaal uit Bonn. Mozart had het erg druk en nam nauwelijks nota van de jongeman, die vroeg of hij iets op de piano mocht voorspelen. Toen die echter begon te spelen, spitste Mozart echter zijn oren en zei volgens de overlevering: "Let op hem. Eens zal hij de wereld versteld laten staan zodat iedereen nota van hem neemt." Die jongeman was Beethoven uiteraard.In 1991, het voorlopig laatste Mozartjaar, had de Weense VVV een complete "Mozart-wandeling" uitgezet. Die voerde langs de gedurende zijn tienjarig verblijf in deze stad dertien woningen van de twee kamers in Baron Wetzlars huis aan de Hohe Brücke, via het genoemde Camesinahaus tot het laatste logies aan de Rauhenstein­gasse met alle andere optrekjes daartussen een paar welbestede uren door het Weense stadscen­trum. Nog voller is Wenen met Beethovenhuizen. Wie ze alle in en rond Wenen wil napluizen wacht een even omvangrijke taak als degeen, die alle bedden waarin Queen Elizabeth I heeft geslapen wil opsporen. De reden is bekend: Beethoven was lastig, hij maakte veel lawaai en werd doof en onhandelbaar, zodat hem regelmatig de huur werd opgezegd. Veel van Beethovens woningen bestaan niet meer in de oude vorm of zijn gesloopt. Jammer bijvoor­beeld van het Schwarzspanierhaus.Slechts één woning, die de moeite waard was, is overgebleven. Daar toefde hij op een paar onderbrekingen na van 1804 - 1815. Het bevindt zich op de bovenste verdieping van het zogenaamde Pasqualati Haus (Freiherr von Pasqualati was de privé arts van de keizer) aan de Mölker Bastei, die oorspronkelijk deel uitmaakte van de stadswallen. Deze werden aan het eind van de 19e eeuw geslecht om plaats te maken voor de huidige Ringstrasse. Het geheel torent boven de omgeving uit. Wie onderaan de Bastei staat, kan zich misschien nog ongeveer voorstellen, hoe Wenen er aan het eind van de 18e eeuw uitzag. Net als Haydns huis in Gumpendorf en het Figaro-huis is de bovenverdieping van het Pasqualatihuis een museum, deels ter herinnering aan Beethoven, deels aan de destijds beroemde dokter. Maar een veel leuker Beethovenhuis is dat in Heiligenstadt, een lichtelijk verdroomd voorstadje, waar het leuk wandelen en wijn drinken is. In 1802, toen Beethoven besefte, dat hij doof aan het worden was, woonde hij in het huisje aan de Probusgasse 6. Daar schreef hij aan zijn broers het treffende Heiligenstädter Testament, agerend tegen zijn ziekte en schijnbaar de aanstaande dood begroetend. Om de hoek volgt via een slingerend weggetje de Pfarrplatz met oude huisjes en een aardig dorpskerkje. Recente opgravingen hebben aangetoond, dat dit kerkje was gebouwd op de fundamenten van een vroegromeinse basilica. Ook daar heeft Beetho­ven gewoond en wel in 1817, op Pfarrplatz 2. Dat huis is helemaal geen museum. Wie er op een mooie zomeravond heen gaat, treft de grote dubbele deuren open. Rijen groenhouten banken en tafels staan onder het geboomte en de plaatselijke bevolking, aangevuld met toeristen, drinkt er "Heurigen" en eet worstjes.Onder het raam, waar Beethoven vroeger leefde en werkte, kan men tevens van Schrammel­musik genieten: zachte, sentimentele wijsjes.

De scheidslijn tussen vreugde en leed, tussen heden en verleden, misschien zelfs tussen leven en dood wordt daar heel vaag. Het huis aan de Mölker-Bastei is een officieel museum met een echte suppoost en onder glas in vitrines een aantal echte Beethoven relikwieën. Maar de tuin in Heiligenstadt biedt voor wie wat fantasie heeft meer: men voelt er de Pastorale, misschien zelfs de Missa solemnis met het opschrift "Von Herzen, möge es wieder zu Herzen gehen".