DE VERANDERDE ROL VAN DE DIRIGENT
Overwegingen na de dood van Claudio Abbado
Niet zozeer de manier van dirigeren, sturen is de afgelopen decennia veranderd, wel hun omgang met het orkest. Voorbij zijn de tijden van dictators als Toscanini, van de alleenheersende maestro’s. Sociologisch gewoon een uitvloeisel van de democratisering op allerlei gebied, dus ook muziekgebied. Maar toch.
Een sprekend voorbeeld is te vinden in 1989 toen Abbado na de dood van Karajan – nog echt ‘de baas’ – het heft bij het Berlijns filharmonisch in handen kreeg en a bij de eerste repetitie zei: “Noem me maar Claudio”.
Niet alleen dat. Met de globalisering van het muziekleven is niet alleen de rol van de dirigent veranderd, ook het orkest is mondiger geworden; orkestleden zijn vaak beter opgeleid, hebben soms internationaal ervaring opgedaan, spelen vaak in buitenlandse orkesten, er zijn gaandeweg steeds meer vrouwelijke orkestleden die beslist ook aan welkome veranderingen bijdragen.
Bovendien kennen en beheersen de meeste wereldberoemde orkesten uit lange ervaring het ijzeren repertoire, zodat werken van Haydn, Mozart, Beethoven, Schubert, Mendelssohn, Schumann, Brahms en Mahler niet vanuit hun fundament te hoeven worden ‘opgebouwd’ en het meer om de persoonlijke accenten en opvattingen van de dirigent als finishing touches gaat. Kwesties van tempo, tempo-overgangen, geluidsterkte, in te vullen details, plaatsing van accenten en vooral van expressie. De zelf goed voorbereide dirigent verwacht van zijn orkestleden dat ze eveneens grondig zijn voorbereid.
Wanneer men als buitenstaander een orkestrepetitie van Abbado meemaakte – in mijn geval was dat in Wenen bij een opvoering van Mozarts Le nozze di Figaro in het Theater an der Wien en bij de opname van Prokofievs eerste symfonie en Peter en de wolf met Barbara Sukova en in Berlijn bij de cyclus symfonieën van Brahms – was dat meestal weinig spectaculair. De nodige aandacht werd steeds besteed aan de zuivere stemming; vaak werd de op de achtergrond liggende partituur niet eens gebruikt. De muziek werd meestal vlot doorgenomen zonder dat het nodig was lang stil te staan bij nog aan te brengen puntjes op de i. Abbado zorgde vooral dat de musici goed naar elkaar luisteren. Maar de zo opgebouwde lading kwam daarna eigenlijk pas tijdens het concert in volle werking. In nog sterkere mate gold dat voor Abbado’s musiceren gedurende zijn laatste tien levensjaren nadat hij aanzienlijk door ziekte was verzwakt.
Hij had daarbij als uitvoerend ensemble aan de ene kant voor het barok- en klassieke werken het Orchestra Mozart uit Bologna dat hij bij de oprichting in 2004 hielp en aan de andere kant het Luzern Festival orkest dat hij in 2003 heroprichtte met oude vertrouwelingen uit het Berlijns filharmonisch, het Europees- en Mahler jeugdorkest en het EG Kamerorkest – waaraan hij in de beginjaren veel aandacht schonk - ter beschikking. Overal zorgde hij deze laatste jaren dat juist jonge musici kansen kregen. Hij was geduldig met hen en omgekeerd werd hij door de jongelui geadoreerd.
Het belang van de persoonlijkheid en het leiderschap is er niet minder op geworden. Maar los daarvan is van Abbado die de verantwoordelijkheid letterlijk met zijn musici deelde en deze meestal tot heel bijzondere prestaties bracht, bekend dat hij altijd wat onwennig het slotapplaus ontving: “Het brengt me in verlegenheid want ik ben geen showman”. En toch of misschien juist daardoor was hij een van de meest geliefde en gerespecteerde dirigenten.