Fonografie Muziek

TOEKOMST DER KLASSIEKE MUZIEK, LIGT DEZE ACHTER ONS?

LIGT DE TOEKOMST VAN KLASSIEKE MUZIEK IN DE POST-MODERNE SAMENLEVING ACHTER ONS?  

Een lichtelijk chaotisch stream of consciousness relaas over de perikelen rond, toegankelijkheid, appreciatie en verspreiding van ‘onze soort muziek’ 

Ga als modale bezoeker van deze site naar de bioscoop en u zult zien dat u tot de oudste bezoekers hoort. Ga naar de concertzaal en u ziet meteen dat de situatie daar omgekeerd is. Velen maken zich terecht bezorgd over de grijze golf die daar zichtbaar is. Troost is alleen dat die weliswaar aan de bovenkant wegebt, maar aan de onderkant aangroeit. Of die aanwas gelijke tred houdt met de afkalving of die liefst overtreft is de vraag. Kijken we in een afgrond en praten we ons zelf een crisis aan? Kortom: er bestaat vrees voor het al vaker voorspelde ‘tragische, langzame overlijden van de klassieke muziek’ wanneer niet het soort deltaplan wordt ontwikkeld dat tegen de zeespiegelstijging in ontwikkeling is. Daarover nadenken en praten is echter één ding, daaraan werkelijk wat doen is een dringend tweede noodzaak.

Is het struisvogelgedrag om op basis van de nog steeds licht stijgende omzet van mijn klassieke speciaal cd zaak te menen dat het allemaal wel los loopt? Aan de opkomst van nieuw jong uitvoerend muziektalent dat bewust heeft gekozen voor een loopbaan in de zogenaamd serieuze muziek ligt het niet. Kijk naar de gestage verjonging in de grote orkesten en de welkome toename van vrouwelijke musici daaronder. Jeugdige strijkkwartetten en kleine ensembles schieten als paddenstoelen uit de grond, maar een deel verdwijnt ook weer gauw geruisloos, net als echte paddenstoelen in de herfst.

De splitsing tussen ‘traditionalistische’ en ‘authentieke’ ensembles zorgt voor meer emplooi. Zoals destijds het initiatief voor Nieuw Sinfonietta jonge quasi werkloze musici een kans op vastigheid gaf, kwamen meer ensembles ter overbrugging van de kloof tussen een afgeronde opleiding en een plaats in een professioneel ensemble tot stand. Voorbeeld: het Londense Southbank Sinfonia. In Utrecht bestaan plannen voor een nieuw, flexibel symfonie orkest voor projecten.

De opvattingen over de toekomstkansen van het concertleven lopen uiteen. Er zijn suggesties voor meer cross-over programmering om nieuw, jonger publiek te lokken, voor meer gemengde series met standaard repertoire samen met wat eigentijdse stukken om het publiek daar geleidelijk vertrouwder mee te maken, voor themaconcerten, voor concerten met toelichting, meer jeugdconcerten…..

Onlangs werd in de Amsterdamse Nieuwe Kerk tijdens een door het organisatiebureau Facta belegde studiedag gehouden over de vraag “Zijn kunst en cultuur in 2030 een verschijnsel in de marge geworden?”. Met als centrale vraag: Blijft de kunstconsumptie ongeveer even groot als nu? Komt er mogelijk een herwaardering van de traditionele cultuur en ontstaat bovendien een grotere populariteit van nieuwe kunstsoorten? Over welke maatschappelijke trends zich voordoen en hoe de kunstwereld daarop moet reageren, liggen ook cultuurambtenaren en zakelijk- plus artistiek directeuren van kunstinstellingen wel wakker.

Johan Idema van cultureel adviesbureau La-Group: “Mensen overschatten vaak wat in één jaar kan gebeuren en wat in tien jaar kan veranderen”.De vier megatrends die de wereld veranderen – commercialisering, democratisering, globalisering en medialisering – hebben volgens hem ook grote invloed op de kunstwereld. “Cultuur gaat meer het gebouw uit, gaat zich op andere plaatsen en andere manieren presenteren, het seizoen verdwijnt, er komen meer losse, speciale momenten er komen meer festivals, er komt meer zomerprogrammering om aan de behoefte aan belevenissen te voldoen. Bovendien zal de instrumentalisatie van de kunst – het gebruik van kunst voor maatschappelijke doeleinden – gaan toenemen.

Bedrijven, organisaties kunnen zich zo anders, beter profileren en op niveau (her)kenbaar maken aan de buitenwereld.”Voorbeelden daarvan op muziekgebied – blijvend toch wel erg zaalgebonden – zijn (om maar een greep uit het lopende seizoen te doen) – de zomerse Robeco concerten, het Delft Chamber Music Festival, de Cellobiënale, een Schubert- en een Janácek weekend, Die große Sehnsucht, De wereld van Galina Oestvolskaja en het Janine Jansen kamermuziek festival.

Maar wordt over dertig jaar überhaupt nog wel ware kunst geconsumeerd? Jos de Haan van het Sociaal en Cultureel Planbureau is hoopvol. Uit nieuwe cijfers blijkt dat musea en theaters erin slagen om nieuwe generaties aan zich te binden. Hij schrijft dat toe aan het positieve effect van het vak CKV, de culturele en kunstzinnige vorming in het middelbaar onderwijs die een stijging te zien geeft bij theater- en museumbezoek in de leeftijdscategorie 12 tot 19 jaar. Daarentegen blijkt de cultuurconsumptie in de categorie 20 tot 34 jaar sterk terug te vallen. Wijst dat op de onmogelijkheid of ten minste de moeilijkheid om die jongeren blijvend te binden? Wat zijn daar de oplossingen ter verbetering van die situatie voor?

Kan allemaal zijn. Maar CKV is een keuzevak dat door lang niet alle middelbare scholieren wordt gevolgd en de heren beperkten zich in hun referaten vooral tot museum- en theaterbezoek en differentieerden ook daar nauwelijks. Voor cabaret moet je evenzeer naar het theater als voor Shakesepeare, Heijermans, Ibsen, Handtke en Bernhard. Maar is voor die jongeren cabaret niet veel leuker dan een toneeldrama? Zo kan het statistisch gegeven beeld gemakkelijk vertekend raken.

Was het omineus dat niet werd ingegaan op concertbezoek? Werpt het onwillekeurig de vraag op: is het zoveel moeilijker van een symfonie te genieten dan van een schilderij of een komedie? Werkt voor serieuze muziek het ‘distinctiemechanime’ minder dan voor andere kunsten: wie liefhebber van klassieke muziek is, onderscheidt zich wel van de massa, maar wordt toch als een mietje beschouwd?

Een vraag zou kunnen luiden: hoe toegankelijk kun, wil of moet je klassieke muziek maken? Wat voor compromissen moet je sluiten? Je kunt niet alle schuld schuiven op het programmeren van modernere werken, op de avant-garde die vijandigheid en abstinentie van het publiek wekt. Evenmin gaat het aan om alleen maar te pleiten voor gemakkelijk in het gehoor liggende melodieuze muziek. Over dat aspect van de muziek zijn vroeger al interessante opvattingen geformuleerd.

Op zoek naar een antwoord op de vraag wat voor taal de muziek eigenlijk is, komen we bijvoorbeeld toevallig terecht bij de volslagen vergeten achttiende eeuwse Franse componist en violist Michel Paul Guy de Chabanon. Volgens hem “Is een toon niet meer dan geluid en geluid betekent op zichzelf helemaal niets. De elementen waaruit de muziek is opgebouwd zijn op zichzelf niet van belang, maar alleen hun onderlinge relaties doen ertoe. Pas door hun contrast krijgen ze zeggingskracht en kunnen ze oproepen wat de componist tot uitdrukking wil brengen”.

Volgens de filosoof, theoreticus en componist Jean-Jacques Rousseau (1712-1778) begon het verval van de muziek vanaf het moment dat deze als progressieve stap voorwaarts de verandering van de zuivere melodie in harmonie en contrapunt aanvaardde. Rousseau verlangde naar de zuivere, directe expressie van menselijke gevoelens door een onversierde, onaangeklede vocale melodie en hij beklaagde de decadente staat van een muziek die werd overgeleverd aan gekunsteldheid, ingewikkeldheid en de tiranei van de notatie op schrift.

Tegenwoordig heerst een heel ander soort cultuurpessimisme nadat we ook de filosofische gedachten van Theodor Adorno (1903-1969) achter ons hebben gelaten. Die beschouwde het laatkapitalisme als een factor ter bevestiging van de populaire smaak door deze als maat aller dingen in de cultuurindustrie te gebruiken. Alleen Schönberg en de zijnen plus hun navolgers waren in staat om daar met hun compromisloze acties een dam tegen op te werpen.

Lees of herlees nog eens het ruim tien jaar oude boek Modern Music and After van Paul Griffith (Oxford University Press) en oordeel hoeveel geldigheid zijn conclusies momenteel nog hebben. Nee, dan veel liever en eenvoudiger Leonard Bernstein met zijn pleidooi voor tonaliteit; hij vond dat muziek ‘zijn wortels in de aarde moet hebben’. Stravinsky had als een van zijn grootste verdiensten dat hij de muziek retrogressief zowel als progressief ontwikkelde.

Onlangs bleek nog hoezeer het concertgaande publiek Shostakovitch apprecieert. Nu en dan biedt hij houvast met een thema –zoals uit zijn Vijfde symfonie – met thema’s die men later nog kan neuriën. Maar daarom is het niet minder naïef om zich te zeer of uitsluitend te laten obsederen door de soundbites van Classic FM.

Heeft het veel zin om muziek zonder diatonische melodie te schrijven? Honderden jaren was dat de bron waaraan iedereen zich laafde. Na Bach stroomde hij als een steeds breder wordende rivier en leefde fraaie golven en schuimkopjes op in het werk van Haydn, vond ontroerende momenten bij Mozart. Beethoven vulde geweldige melodieën, vernuftig gecombineerde ritmen en melodieën toe aan onuitwisbare fragmenten, dramatische zowel als kostelijke bij latere componisten. En zo stroomde die in muzikaal steeds ook zuurstof- en leven (zo men wil vis)rijke wereld geruime tijd door.

Maar wat maakt een melodie zo bijzonder? Schuberts melodieën hebben eigenlijk alle een natuurlijk, haast vanzelfsprekend zingbaar dus vocaal karakter. Die van Tchaikovsky bestaan voornamelijk uit toonladders. Neem ‘Panorama’, met een van de mooiste thema’s uit Doornroosje: het gaat om een eenvoudig soort toonladder die vriendelijk op en neer gaat met een simpele ritmische basfiguur als drager. Eenvoudig, maar haast met een magische kracht. Ook Puccini voorzag nog in melodieën die je zo mee kan zingen.

Uit de meeste klassieke en romantische symfonieën herinneren we ons thema’s die zich vastzetten in de hersens. Dergelijke thema’s achtervolgen op aangename wijze dan de concertbezoeker nadat hij de concertzaal heeft verlaten. Probeer echter om de proef op de som te nemen maar eens het tweede thema uit het eerste deel van Beethovens Vijfde pianoconcert na te zingen. Of lastiger nog, het begin van het tweede deel van zijn Zevende symfonie. We herkennen die notenpatronen als melodisch door dat wat Beethoven ermee doet. Het bewuste materiaal krijgt pas betekenis wanneer het in de context van de grotere structuur is ondergebracht om vervolgens te worden opgeslagen in de collectieve databank met de onbewust herinnerde melodieën van ons geheugen.

Zou ooit zijn nagegaan of er en zo ja hoe groot een invloed op de muziekconsument is van honderd jaar muziekconserven in welke vorm dan ook verspreid en van tachtig jaar radioprogramma’s van alle mogelijke muzieksoorten presenteren en uitzenden? Wat voor gevolgen had dat op onze muziekkennis, onze smaak(ontwikkeling) en muziekwaardering?

De zogeheten klassieke muziek was altijd al iets voor een minderheid van de luisteraars, maar er is geen enkele reden tot verdere marginalisatie. De moeilijkheden rond die muziek hebben minder te maken met het idioom en de productiemogelijkheden, maar wel met de attitudes rond educatie en financiering. De eenmaal voor klassieke muziek gewonnen luisteraar heeft de bevoorrechte en unieke mogelijkheid om emotionele, communicatieve en motorische vaardigheden te synchroniseren. Niet alleen binnen onze eigen hersenen, binnen ons gevoelsleven, maar ook in de geest en lichamen van anderen, bijvoorbeeld van hen die muziek maken.

Het gaat om een complex, mysterieus web dat is gespannen tussen verwachting op de achtergrond en aanpassing, vernieuwing op de voorgrond. Wat er gebeurt wanneer we die achtergrond kwijt raken? Is tonale muziek letterlijk een emotionele taal? Kunnen alleen muzikaal onderlegden die taal verstaan?

Vragen blijven er genoeg. Het blijft ook erg belangrijk om na te denken over de invloed van goede muziek en waarom deze muziek zo belangrijk is en blijft. Om te wijzen op het grote belang van behoorlijke muziekeducatie, om musici en publiek voor de toekomst te blijven kweken. Werk genoeg aan de winkel, alom dus.