SCHRAALHANS ALS BEGELEIDER
Een simpele waarneming (we schrijven oktober 2017) van ontwikkelingen uit de afgelopen jaren vormt de basis voor deze overwegingen. Verdere onderbouwing via de muziekindustrie is er niet omdat ik al tijden geen contact heb met de muziekindustrie (die alleen welwillend is zolang er juichverhalen over haar producten verschijnen maar een boycot hanteert zodra dit niet het geval is) noch met de uitvoerenden (daarvoor moet je liefst een secretariaat en dus een budget hebben dat ik als 86-jarige pensionado helaas niet heb).
Bekend is dat je als solist die een concertant werk wenst op te nemen tegenwoordig een bom duiten moet meebrengen.
Om me tot de Nederlandse topviolistes te beperken: de gouden tijden van Janine Jansen (rond wie het de laatste tijd een stuk stiller is geworden) lijken voorbij. Haar stonden het Mahler kamerorkest, het Radio filharrmonich orkest, het Royal philharmonic, het Londens symfonie- en filharmisch orkest, de Kammerphilharmonie Bremen, het Berlijns filharmonisch orkest en het Gewandhaus orkest met de dirigenten Wordsworth, Yurowski, Neeme en Paavo Järvi, Daniel Harding, Vladimir Yurowski, Paolo Olmi en Riccardo Chailly ter beschikking.
Liza Ferschtmann kreeg ermee te maken toen ze een mecenas, fondsenwerving of sponsoring nodig had om haar ideaal, het Mendelssohn concert tenslotte met het Gelders orkest onder Kees Bakels te kunnen opnemen.
Verder werkte ze samen met Amsterdam sinfonietta, het Rotterdams fil. onder Dick Brossé, de Staatsphilharmonie Rheinland Pfaltz onder David Porcelijn, het Orkest van het Oosten o.l.v.Jan Willem de Vriend en Mario Venzago.
Simone Lamsma moest het voor haar debuut doen met het Jyväskyla symfonie orkest en later het Radio filharmonisch onder Gaffigan.
Lisa Jacobs kon rekenen op de bevriende String soloists en Frederieke Saeijs heeft zich nog niet aan grootschalige projecten kunnen wagen.
Natuurlijk is de markt oververzadigd en zitten weinigen te wachten op de zoveelste uitgave van ijzeren repertoire, maar vooruit: ook deze zeer getalenteerde jongeren verdienen een kans, waarop een Nederlands groot label als Channel Classics te weinig inspeelt. Rosanne Philippens kon daar wel haar Szymanovsky en Prokofiev kwijt, maar bij laatstgenoemde alleen het Vioolconcert nr. 2. Dat wordt begeleid door een goed orkest uit St. Gallen dat echter niet van wereldklasse is.
Een parallel recent voorbeeld is de Belgische celliste Camille Thomas die voor haar Saint-Saëns/Offenbach bij een provinciaal orkest uit Lille terecht kwam.
Voor duo’s en kleinere kamermuziekbezettingen kunnen deze violistes een beroep doen op de vriendendienst van hun vaste begeleiders en wat collega’s.
Een orkest, een dirigent van faam, een geschikte zaal inhuren kost al gauw enige tonnen, dus de ontwikkeling is wel begrijpelijk. Hoe goed of hoe slecht het de muziekindustrie werkelijk gaat is niet duidelijk. Opvallend is dan weer wel dat DG tegelijk tweemaal Schuberts Forellenkwintet uitbrengt, de ene keer met een clubje rond Anne-Sophie Mutter, de tweede met eentje rond pianist Arvid Ebgegård.
Positief is dan wel weer dat de doorzettende solisten, net als die minder bekende orkesten toch de mogelijkheid krijgen om zich op cd te laten horen.