Fonografie Muziek

SCHRIJVERS EN MUZIEK

SCHRIJVERS EN MUZIEK ALS THEMA VAN DE BOEKENWEEK 2006

 

‘(PATS) Boem Paukeslag’ uit het gedicht van Paul van Ostaijen is een mooi motto voor de eenenzeventigste boekenweek waarin het accent ligt op verbanden tussen literatuur en muziek. Jammer hooguit, dat dit thema volkomen ontbreekt in Arthur Japans matig geslaagde geschenkboekje De grote wereld.

Intussen is het thema best boeiend genoeg om eens na te gaan wat er allemaal voor kruisverbanden bestaan tussen literatuur en muziek. Maar zelfs wanneer ik om te beginnen alle pop-, rock- en jazzmuziek uitsluit omdat ik daar domweg niets van weet en weinig affiniteit mee heb, dan nog blijft een mer à boire van oceanische proporties over waarin zelfs met de beste navigatiehulpen niet alle grotere en kleinere aanpalende met muziek en musici bevolkte continenten, eilanden en atollen te ontdekken en te beschrijven zijn.

 Eerste ontdekkingen

Misschien is het verstandig om vooral op eigen herinneringen en ervaringen terug te vallen. Zelfs dan is het lastig te differentiëren tussen beroemde auteurs, gelegenheidsauteurs en broodschrijvers, tussen literatuur en lectuur, tussen muzikale literatuurgiganten, schrijvende componisten en uitvoerende kunstenaars, muziekhistorici, critici en filosofen. Een mix is haast onontkomelijk. Onvermijdelijk blijft ook dan enorm veel onaangeroerd.

Laat ik beginnen met prille herinneringen, bijvoorbeeld aan de zwaar geromantiseerde biografie van Beethoven door Emil Ludwig; ik zal ook wel gelezen hebben over het romantische paar Frédéric Chopin en George Sand (maar weet geen titel meer, zelfs niet van de kort na W.O. II beroemde film over dat onderwerp). Ook wat Albert Schweitzer over Bach schreef had m’n volle aandacht, later aangevuld met Geiringers Hun naam was Bach.

Een enthousiaste leraar Frans in mijn lyceumtijd maakte me een tijdlang een grote francofiel, dus verslond ik Flauberts Madame Bovary (met de tragische invloed van Donizetti’s Lucia di Lammermoor), Prousts À la recherche du temps perdu en daarin met name het eerste gedeelte ‘Du côté de chez Swann’ (voor belangstellenden die het in het Nederlands willen lezen: ‘Een liefde van Swann’ in de tweede aan Proust gewijde paperback), Dumas jr.’s La dame aux camélias (voor Verdi’s La traviata), Sagans Aimez-vous Brahms? (met uiteraard veel Brahms) en wat later Duras’ Moderato cantabile.

Ook de Engelse literatuur bood openbaringen. Diep onder de indruk was ik van de beschrijvingen van Beethovens late pianosonates, strijkkwartetten en Diabellivariaties in Aldous Huxley’s Point counter point en andere novellen, ik smulde van de kritieken die G.B. Shaw onder de schuilnaam ‘Corno di bassetto’ voor The Standard had geschreven. Een deel van zijn muziekpublicaties is onder de titel G.B.S. on music als Pelican Book verschenen. Dan was daar verder natuurlijk de muzikale James Joyce van Ulysses en Finnegan’s wake. Daarna kwam bijvoorbeeld J.B. Priestley’s geestige Low notes on a high level. Nog weer later waren daar de van muziek vervulde boeken van Burgess (A clockwork orange uit 1972, Napoleon symphony over Beethovens Eroica uit 1974, het lichtelijk autobiografische The pianoplayers (1986) en de collage Mozart and the Wolf Gang uit 1991. Betrekkelijk nieuw maar best de moeite waard bleken ook het ietwat warrige Art and Lies van Jeannette Winterson waarin Händel in debat treedt met Sappho en Picasso en dat eindigt met een lang citaat uit Strauss’ Rosenkavalier en  McEwans Amsterdam uit 1999 over de componist Clive Linley.

Als gevolg van W.O. II stelde ik me pas wat later open voor Duitse literatuur (en begon liever met Tucholsky), maar daarmee was het ook meteen raak: met Thomas Manns Doktor Faustus (over de fictieve componist Adrian Leverkühn) uit 1947 meteen als hoogtepunt, later gevolgd door Der Tod in Venedig uit 1911 (dat later door Visconti aanleiding was voor het gebruik van het ‘Adagietto’ uit Mahlers vijfde symfonie), Betrachtungen eines Unpolitischen uit 1918 (veel over Pfitzner), Der Zauberberg (met ook veel door hoofdpersoon Hans Castorp per grammofoon beluisterde muziek). Aandacht kreeg ook Werfels Verdiroman Roman der Oper. Aan de composities van filosoof Nietzsche kan men schouderophalend voorbij gaan, maar hij inspireerde omgekeerd natuurlijk wel Richard Strauss tot diens symfonische gedicht Also sprach Zarathustra; voor het symfonisch gedicht Don Juan baseerde deze zich op Lenau, voor Don Quixote uiteraard op Cervantes.

Maar het was ook smullen van de geschriften van de Weense criticus Hanslick in zijn Geschichte des Conzertwesens in Wien, Aus dem Conzertsaal, Die moderne Oper en Conzerte, Componisten und Virtuosen der letzten 15 Jahre. Gedeelten hieruit zijn in het Engels vertaal samengebracht in Music criticisms 1846-1899 (Peregrine). Shaw, Hanslick, Schumann, Berlioz als idolen van een beginnend muziekpublicist? 

Achttiende en negentiende eeuw

Over het muziekleven uit de achttiende eeuw valt van componisten en uitvoerende musici niet veel te lezen. Daarvoor moeten we bij lieden als Forkel, Spitta, Burney, Wolff terecht. Mozart liet gelukkig veel brieven na bij wijze van zelfportret en moet het niet meer zozeer van Bernhard Paumgartner en Wouter Paap als wel van Robbins Landon (ook voor Haydn) en Hildesheimer hebben. Beethovens toenemende doofheid maakte tenminste dat hij menig conversatieschrift naliet met aantekeningen en schetsen die een blik gunnen in zijn compositielaboratorium. Interessant is wel Adorno’s Beethoven.

Maar in de romantiek kwamen pas echt de publicaties van componisten over componisten en andermans muziek op dreef. Denk aan Schumanns bijdragen aan de Neue Zeitschrift für Musik, achteraf bijeengebracht in de 6 delen Gesammelte Schriften über Musik und Musiker, aan Berlioz’ Correspondance, Voyage musical en Allemagne et en Italie, Les grotesques de la musique, Mémoires en A travers chants, aan Liszts Schrifte en Briefe of Chopins correspondentie met George Sand.

Maar de onbetwiste grootmeester op dit gebied was natuurlijk Wagner, die niet alleen de meeste van zijn eigen libretti schreef, maar ook boeken als Das Kunstwerk der Zukunft, Oper und Drama, Zukunftsmusik, Religion und Kunst en die zich danig antisemitisch uitliet in ‘Das Judentum in der Musik’. Voor Lohengrin en Parsifal putte hij wel uit de Arthurromans  en Tristan und Isolde gaat terug tot Middeleeuwse romans.

 Twintigste eeuw

Stravinsky komt aardig uit de verf in zijn Conversations with Robert Craft en de drie banden met Selected correspondence, Schönberg in zijn Harmonielehre, Style and idea en natuurlijk ook in zijn brieven. Debussy kennen we als M. Croche, Janácek ook uit zijn brieven, Sjostakovitsj uit Volkovs omstreden Memoirs.

Iemand die natuurlijk met zijn soms revolutionaire gedachten in boekvorm moet worden gememoreerd is verder natuurlijk de dirigent Nikolaus Harnoncourt met onder meer zijn Musik als Klangrede (Bärenreiter) en Der musikalische Dialog (Residenz Verlag).

Verder is her en der teveel om op te sommen over muziek en musici geschreven in deze periode.

 Nederlandstalig gebied

Nederland is daarbij een nuttige begrenzing. Vroeger verslond ik de fraai geschreven kritieken van de componist/criticus Matthijs Vermeulen in De groene Amsterdammer en diens boeken Princiepen der Europese muziek uit 1949 en De muziek, dat wonder uit 1958. Dat werd nog voorafgegaan door de scherpe opstellen van Willem Pijper die deels werden samengebracht in De quintencirkel (1929) en De stemvork (1930).

Daarna trok natuurlijk ook Vestdijk – destijds ’s lands veelzijdigste en misschien wel beroemdste auteur van rang en naam – mijn grote aandacht met zijn muziekkritieken in De groene Amsterdammer  en beschouwingen over componisten als Bruckner, Mahler en Sibelius.

Maar in Terug naar Ina Damman uit 1934 had hij zijn muziekpassie al geopenbaard en die werd bestendigd in De koperen tuin (met toespelingen op Bizets Carmen) en natuurlijk in de aan de aan psoriasis lijdende dirigent Victor Slingeland uit de trilogie Het glinsterend pantser, Open boek en De arme Heinrich uit 1956/8. Bovendien schreef Vestdijk in 1938 het libretto voor Pijpers onvoltooide symfonische Arthurdrama Merlijn en liederen waarvan later nooit meer iemand iets hoorde. Meer idolen……..

Memorabel is ook Theun de Vries’ Het motet van de kardinaal uit 1960, een boek over de problemen van een noordelijke musicus in het vijftiende eeuwse Rome. Curieus dat zowel Louis Ferron in Gekkenscheerder als Willem Brakman in De blauw-zilveren koning de relatie tussen Wagner en zijn mecenas de gekke Beierse koning Ludwig II tot onderwerp kozen. Maar als het om muziek gaat, kun je in Nederland onmogelijk om Maarten ’t Hart heen. Blijken te over in Het woeden der gehele wereld en het net nieuwe Mozart en de anderen.

Dat Anna Enquist en Margriet de Moor veel muziek stoppen in hun werk is niet zo verwonderlijk: beiden genoten een muzikale beroepsopleiding voordat ze zich aan de literatuur wijdden. Enquist deed dat heel fraai in het op Mozarts Don Giovanni gebaseerde Het geheim (1997) over een opgroeiende pianiste, Het meesterstuk en haar gedichten.

Margriet de Moor frappeerde al in 1955 in haar bundel Ik droom dus met een mooi verhaal ‘Matthäus Passion’ maar imponeerde meer in 1993 met De virtuoos over de liefde van een castraat uit Napels en in navolging van Beethovens negende vioolsonate, Tolstoi en Janácek met Kreutzersonate uit 2001.

Terug nog even naar schrijvende Nederlandse componisten: Allereerst was daar Peter Schat, die behalve theoretisch over zijn Toonklok en in zijn briefwisseling met Rudolf Escher (Walburg Pers) heel interessant over muziek kon schrijven. Nu lees ik graag de beschouwingen van Rob Zuidam in NRC/Handelsblad. Maar buiten het (gelukkig meer letterlijk dan figuurlijk) enge muziekwereldje denk ik ook terug aan Karel van ’t Reve die zich al tijdens zijn correspondentschap in Moskou (met een leuke bijdrage over David Oistrakh en Emmy Verhey) ontpopte als ongewoon interessante berichtgever over muziek; Martin van Amerongen behoorde tot de journalisten die interessant over muziek konden schrijven, nu manifesteren zich op dit gebied vooral Bas van Putten, Roland de Beer en – uit verrassende hoek, maar heel goed – Paul Witteman.

 

Literatuur als muzikale inspiratiebron

Nog zo’n mer à boire dat in de Boekenweek echter nauwelijks ter sprake komt. Verder nog dan bij de stroom schrifturen over muziek gaan de sluizen omgekeerd open als het gaat om op literatuur geïnspireerde muziek. Ook weer teveel om op te noemen.

Het gelukkigste huwelijk tussen tekst en muziek treffen we logischerwijze aan bij op muziek gezette gedichten in de liedkunst. Dergelijke huwelijken vinden we in de Duitstalige wereld bij Schubert (Goethe, Müller, Schulze, von Salis, Mayrhofer, Tieck, Silbert, Schiller, von Schober, Seidl, Claudius, Hölty, Rochlitz, Bruchmann, Schöber, Rellstab, Körner, Grillparzer, Uhland, Lappe, Rückert, Schubart, von Spaun, von Leitner, vertalingen van Shakespeare als in ‘An Sylvia’, van Craigher in ‘Die junge Nonne’ en Scott in ‘Ellens Gesänge’ en vele anderen).

Schumann putte ook graag uit materiaal van Heine, Rückert. Maar ook uit dat van Chamisso, Geibel, Reinick, Byron, Kerner, Lenau, Hebbel, Eichendorff en Mörike). Bij Brahms komen we opnieuw Geibel en Rückert, maar ook Heyse, Brentano, Fallersleben, Hölty, Uhland, Mörike, Daumer, Groth, Keller, Eichendorff, Halm, Groth, Schenkendorf, Schiller, Tieck en Hölderlin tegen, bij Wolf natuurlijk nadrukkelijk opnieuw Mörike, maar verder ook Goethe, Kerner, Keller, Lenau, Matthison, Eichendorff, Hebbel, Heine, Reinick en natuurlijk vertaalde Michelangelo, Shakespeare en Byron tegen.

Aan de Franse kant putte Debussy zich uit met Mallarmé, Louys, Verlaine, Villon, Gautier, Baudelaire, de Musset, de Banville, d'Orléans en Bourget en Ravel met Marot, Morand, Verlaine, Renard, Ronsard, Klingsor en Hugo. Duparc liet zich inspireren door Gautier, Cazalis, Lahor, Baudelaire, Gautier, Silvestre, de Bonnières, Prudhomme, Coppé en de Lisle.

Fauré ging onder meer te rade bij Hugo, Verlaine, Baudelaire, de Brimont, Grandmougin, Gautier, Prudhomme, Richepin, Silvestre, van Lerberghe, de Mirmont en de Lisle. Poulenc tenslotte wendde zich tot Ronsard, Moréas, Apollinaire, Eluard, Fombeure, Anouilh, Aragon, d’Orléans, Cocteau, Valéry, Desnos, Racine en De Vilmorin.

Zelfs Britten viel voor Rimbaud in Les illuminations en Boulez putte in Pli selon pli uit Mallarmé. Maar verder gaat het natuurlijk niet steeds om geweldige dichtkunst, de muziek verheft deze echter vaak aanmerkelijk.

 

Veel Shakespeare

Op operagebied gingen tot na de Barok veel composities terug tot werken uit de bijbelse geschiedenis en de Griekse sagen en mythologie, het verhaal van Orpheus en Euridice voorop. Het diende Caccini, Monteverdi, Gluck, Liszt, Offenbach, Milhaud en Stravinsky als inspiratiebron. Een paar eeuwen later had Maeterlincks Pelléas et Mélisande een uitwerking tot ver over de Franse grens van Debussy en Fauré heen, namelijk tot Sibelius in Finland en Schönberg in Oostenrijk.

Metastasio bracht onder meer Gluck en Mozart tot de opera La clemenza di Tito.

Goethe heeft meer dan een groot aantal liederen veroorzaakt. Zijn Faust is terug te vinden in opera’s van Spohr, Gounod en Busoni en in de ‘Opéra de concert’ La damnation de Faust van Berlioz, in de Faustcantate van Schnittke, in Liszts Faustsymfonie (hij schreef ook een Dantesymfonie en -sonate), in de Faustouverture en de 7 Faustliederen van Wagner en zelfs in de Faust-Quadrille van Joh, Strauss jr. Verder zijn er natuurlijk Liszts Mephistowalsen en Boito’s opera Mefistofele als derivaten.

Maar de kroon als literaire inspiratiebron spant toch wel Shakespeare. Ga maar na:

Coriolanus groeide bij Beethoven tot een ouverture.

Falstaff duikt op bij Balfe, Elgar, Salieri en Verdi en als Die lustigen Weiber von Windsor bij Nicolai.

Hamlet als symfonisch gedicht van Liszt en Tschaikovsky, en als opera van Thomas, afgezien van de filmmuzieken van Prokofiev, Walton en Sjostakovitsj.

King Lear werd tot ouverture bij Berlioz, tot toneelmuziek bij Balakirev en opera bij Reimann.

Macbeth is terug te vinden bij Bloch (lyrisch drama), Ibert (concertsuite uit filmmuziek), Spohr (ouverture), R. Strauss (symfonisch gedicht), Smetana (pianowerk), Sullivan (toneelmuziek), Verdi (opera) en Walton (toneelmuziek).

Midsummer Night’s dream vormde een thema voor toneelmuziek van Mendelssohn, een opera van Britten en filmmuziek van Korngold.

Othello vinden we terug als opera bij Rossini en Verdi, als concertouverture bij Dvorak

Romeo and Juliet werd tot toneelmuziek bij Boyce, Bridgewater, Diamond, German, Kabalevsky, ballet bij Lambert en Prokofiev, tot ‘dramatische symfonie’ bij Berlioz, tot ouverture bij Pierson, tot filmmuziek bij Rota, tot opera bij Gounod en Dusapin en tot ‘fantasie-ouverture’ bij Tschaikovsky.

The tempest raast bij Beethoven door in een pianosonate en bij Tschaikovsky in een ‘symfonische fantasie’ (hij schreef trouwens ook een ouverture bij het toneelstuk van Ostrovsky).

Lord Byron vond ook de nodige muzikale navolgers, afgezien van al genoemde liederen op zijn teksten: Schumann met zijn toneelmuziek bij Manfred en Tschaikovsky met zijn Manfred symfonie, Berlioz met Harold en Italie, Liszt met het symfonisch gedicht Tasso om er maar een paar te noemen.

Dat Hermann Hesse met zijn roman Das Glasperlenspiel uit 1943 Stockhausen bracht tot zijn kamermuziekwerk Kreuzspiel is nauwelijks bekend. Verder zouden het leuke quizvragen kunnen zijn: welke componisten hadden bijvoorbeeld buiten het liederenrepertoire iets met Vergilius, Ariosto, Beaumarchais, de 1001 nacht, Dryden, Racine, Büchner, James, Gogol, Scott, Melville, Mérimée, Poesjkin, Auden, de Maupassant, Ostrovsky, Th. Mann, Zweig, Yeats, Tasso, Voltaire, Hugo, Schiller, Hoffmann, Keller, Flaubert, Perrault, France, Dostojevsky, De Musset, Tolstoi, Ovidius, Molière,Corneille, d’Annunzio, Hofmannsthal, Colette, Wedekind, Brecht, Leskov, Crabbe, Sappho. De lijst is naar behoefte aan te vullen.

(Auto)biografieën

Een terrein dat ik hier maar even onontgonnen laat, is dat van de zelfportretten van uitvoerende kunstenaars, vaak met ghostwriters tot stand gekomen. Ze zijn vaak niet zo bijzonder, al is bijvoorbeeld om een recent voorbeeld te noemen die autobiografie van Thomas Quasthoff wel lezenswaardig.

 BrendelNet als Harnoncourt is pianist een gunstige uitzondering als publicerend uitvoerend musicus. Denk aan zijn Collected essays, de Musical thoughts and afterthoughts en Music sounded out Brendel. 

Terloopse vondsten

Uit de afgelopen jaren denk ik nog met plezier terug aan het lezen van Morsbachs Opernroman, Vikram Seths An equal music, Bas van Puttens De hemelpoort, Anja Sickings Het Keuriskwartet en Échenoz’ Au piano. Inderdaad fraaie extra atollen in die oneindige, woelige oceaan.

 Coda

Soms ben je tegenwoordig al blij in citaatvorm een verwijzing naar muziek te vinden, bijvoorbeeld in Een roos van vlees, in Gerard van het Reve’s De avonden, Bernlefs Buiten is het maandag en Mulisch’ De ontdekking van de hemel. Maar haast het intrigerends is Theo Thijssens Kees de jongen over de hopeloos verliefde dirigent Kees Bakels uit 1923. Niet wetend dat er een halve eeuw later ècht een dirigerende Kees Bakels is.

En op TV is het leuk een inspecteur Morse als operagek en een patholoog-anatoom uit de serie Tatort als Wagneradept te zien met een portret van de componist aan de muur van zijn werkkamer en een lilliputassistente die naar de bijnaam Alberich luistert.

Als stimulans en geheugensteun heb ik dankbaar gebruik gemaakt van Elk boek wil muziek zijn waarin Peter de Bruijn voor een interessante achtergrond zorgt bij de tabellen van Pieter Steinz.

Mijn bijdrage is de eerder chaotische dan systematische vrucht van een dagje inventariseren wat me zoal trof aan dwarsbalken tussen literatuur en muziek. Een week meer nadenken zou ongetwijfeld tientallen van dergelijke balken meer aan het licht hebben gebracht, maar gebruik uw eigen kennis en fantasie, de kunst van het deduceren en combineren en u vindt er ongetwijfeld ook heel wat!

Selectieve discografie

Adès: Brahms (tekst Alfred Brendel). Christopher Maltman met het Birmingham symfonie orkest o.l.v. Thomas Adès. EMI 557.610-2.

Antheil: Ballet mécanique. Ensemble Modern o.l.v. H.K. Gruber. RCA 09026-68066-2.

Nietzsche: Pianowerken, vioolwerken en liederen. Anne Oland, Sven Meier en Lauretta Altman. Albany TROY 178 en 181

Werken voor pianoduet. Lauretta Altman en Wolfgang Bottenberg. Atma ACD 22148/9.

Werken voor pianoduet. John Bell Young en Thomas Coote. Newport NPD 85535.

Nietzsche: Pianowerken. Walid Akl. Pavane 507.322.

Liederen: John Aler en John Bell Young. Newport NPD 85535

Nietzsche: Liederen. Dietrich Fischer-Dieskau en Aribert Reimann. EMI 567.349-2 (3 cd’s).

 

Selectieve bibliografie

Van Amerongen: Zijn bliksem, zijn donder (AmboAthos) 1992

Antheil: De dood in de duisternis 1951

Antheil: Bad boy of music 1945

Becker: Wolfgang Amadeus Mozart (nog ’n biografie….. Kosmos) 2006

De Beer: Dirigenten (Meulenhoff) 2006

Berlioz: Avonden met het orkest (Atlas). 1853

Berlioz: Mémoires 1870

Bor: Requiem Theresienstadt (Wereldbibliotheek). 2006

Bouazza: De vierde gongslag (Uitg. 521). 2006

Brakman: De blauw-zilveren koning (over de relatie tussen Wagner en Ludwig II) 1977

Brendel: On music Robson 2001Brendel: Musical thoughts and afterthoughts. Brendel: Music sounded out.

Brendel: Een vinger te veel 1998

Brokken: Waarom elf Antillianen knielden voor het hart van Chopin (Atlas) 2006

De Bruin en Steinz: Elk boek wil zijn muziek zijn (Prometheus/NRC). 2006

Burgess: Mozart & the Wolf Gang 1991

Burgess: Napoleon symphony 1974

Burgess: The pianoplayers 1986

Charbonnier: De zus van Mozart (over Mozarts zusje Maria-Anna, Arena) 2006

Debussy: Monsieur Croche et autres écrits. 1971

Diderot: Le neveu de Rameau 1762

J. Durlacher: Arthuro d’Alberti, operazanger (over haar grootvader, Uitg. 521) 2006

Échenoz: Au piano 2003

Enquist: Het geheim (Arbeiderspers) 1997

Enquist: Het meesterstuk (Arbeiderspers) 1995

Enquist: Gedichten (Arbeiderspers).

Ferron: Gekkenschemer (over de relatie tussen Wagner en Ludwig II) 1973

Galema: Diva (over primadonna’s van Callas tot Bartoli, Archipel) 2006

Griepenkerl: Das Musikfest, oder die Beethovener 1838

’ t Hart: Mozart en de anderen (Arbeiderspers) 2006

Hesse: Der Steppenwolf  (Aspekt) 1927

Heyne: Zang (Pimento) 2006

Hoffmann: Die Lebensansichten des Katers Murr (over Conradin Kreutzer) 1822

Jaeger: Het muzikaalste gedicht (Podium). 2006

Jellinek: Die Klavierspielerin (Rowohlt) 1983

Kaaij: Niet bij Bach alleen (Contact) 2006

McEwan: Amsterdam (over de componist Linley) 1999

Mann: Doktor Faustus. Das Leben dess deutschen Tonsetzers Adrian Leverkühn, erzählt von einem Freunde 1924

Metzemacher: Wie is er bang voor nieuwe klanken? (Cossee) 2004

De Moor: De virtuoos (Contact) 1993

De Moor: Kreutzer sonate (Contact) 2001

De Moor, Bernlef, Otten, Hemmerechts: Muziek in mijn leven (Prometheus) 2006

Mörike: Mozarts Reise nach Prag (Bijleveld). 1843

Nietzsche: Also sprach Zarathustra (Wereldbibliotheek) 1885

Nietzsche: Het geval Wagner (Arbeiderspers) 1895

Novalis: De genius van de zang (Wereldbibliotheek) 1797

Proust: Du côté de chez Swann 1913

Van Putten: De hemelpoort 2001

Rolland: Jean Christophe (over Beethovens leven) 1915

Schönberger: Het gebroken oor (Meulenhoff) 2006

Schumann: Schumann on music 1988Tolstoi: Kreutzer Sonate 1890

Vestdijk: De Victor Slingeland trilogie Het glinsterend pantser, Open boek en De arme Heinrich 1956/8.

Vestdijk: De koperen tuin 1950

Vestdijk: Verzamelde muziekessays (Muziek in blik, 1960 en Hoe schrijft men over muziek, 1963) 1983/90

De Vries: Het motet van de kardinaal 1960

Werfel: Roman der Oper (over Verdi) 1924

Winterson: Art & Lies (Händel in debat met Sappho en Picasso) 1994

Witteman: Erfstukken (Stichting CPNB) 2006.

Witteman: In hoger sferen (Balans) 2006

Witteman: Hoor en wederhoor (Balans) 2006

Zeh: Speeldrift (Ambo) 2006