Wat behelst het syndroom van Stendhal? Lijders daaraan worden bij het zien of horen van kunst dermate overweldigd door de schoonheid daarvan dat ze buiten bewustzijn raken. Hoewel muziek als geestelijk voedsel net zo belangrijk voor me is als lijflijk voedsel ben ik nog nooit tengevolge van overdosis of onderdosis in gevaar gekomen. Erger moet trouwens het Jerusalem syndroom zijn. Een intense ervaring voert dan niet tot flauwvallen maar de geest past zich aan de verpletterende indrukken aan. Een rolverwisseling komt tot stand, men wordt groter en machtiger dan men ooit is geweest, men verandert - al is het maar tijdelijk - in het aanbeden idool. Dat syndroom gaat niet alleen gepaard met een verlangen naar totale overgave, maar ook met het verlangen om niet langer te aanbidden, maar ook om zelf aanbeden te worden. Bewondering en dweepzucht van persoonlijkheden die groter zijn dan iemand zelf, gaan hand in hand met de neiging om het roer van hen over te nemen. Geef toe, de bewonderaar van Kiri te Kanawa heeft vast wel eens gedroomd Kiri zelf te zijn, de fan van Horowitz dat hij zelf de pianotovenaar was. Ideaal moet ook zijn om even in de huid van een orkest dompteur als Toscanini te kunnen kruipen. Meestal blijft dat bij bekketrekkend meezingen en met de pook mee dirigeren voor de spiegel tijdens het beluisteren van een cd, of bij dagdromen. Gelukkig maar.
Voor mezelf sprekend is die waarschijnlijk onbewust bij iedereen aanwezige neiging om even Beethoven, Fischer-Dieskau, Pollini of Harnoncourt te zijn meer dan voldoende door een ook krachtig aanwezige ratio onderdrukt zonder dat daar een corrigerende buitenwacht voor nodig was om me mijn onbeduidendheid voor te houden. Want hoewel zeer emotionabel heeft de ratio me altijd aardig in evenwicht gehouden. Die emotioneerbaarheid plus die ratio waren - geloof ik - een ideale wapenrusting voor het vak van in geregistreerde muziek gespecialiseerde muziekjournalistiek dat ik beoefende.
Het vergemakkelijkte de drieledige taak van waarnemer, vertaler van gevoelens en feiten tot verslaggeving daarvan.
Wat Menno ter Braak in zijn essay Démasqué der schoonheid beweerde, namelijk dat muziek van alle kunstvormen de kortste weg aflegt tussen creatie en receptie en dus op de meest directe wijze die vlucht van hart, geest en ziel realiseert, mag dan fraai bedacht zijn, het is natuurlijk slechts een gedeeltelijke waarheid. De meestal noodzakelijke rol van de herschepper wordt al te makkelijk overgeslagen. Die afhankelijkheid van steeds wisselende interpreten, gevoegd bij het feit dat muziek een van de vluchtigste kunstvormen is en da deze zo’n pure, krachtige, directe en intense ontroering kan veroorzaken, maakte het des te aantrekkelijker - een des te groter uitdaging - om juist daarover te berichten.
Hoewel recensiewerk (van live muziek, lp’s en cd’s, maar ook van audio apparatuur) de hoofdschotel vormde van het beroepsmatige bestaan, waren er in de loop der tijd veel aanpalende terreinen om zich aktief op te begeven: het interview van uitvoerende kunstenaars, het portret van diegenen die men niet zelf sprak, vergelijkende discografieën, achtergrondverhalen over nieuwe media als cd, dcc, minidisc, laserdisc, dvd, sacd, over waartoe hypes als Hi End HiFi kunnen leiden….
Maar ook over componisten en hun werken, over muziekfestivals, muzieksteden, producers, kritiek, muzak, muzikale humor, orkesten, opnametechnici, opnameprocedures, opnamesessies, microfoontechnieken, concertzalen, muziekinstrumenten, akoestiek, castraten, grammofoonhistorie, zaalsimulatie, de metronoom….. De portretten en interviews zijn in boekvorm gebundeld onder de titel Spraakmakende musici, voor de vergaarbak van de andere, nog niet gepubliceerde onderwerpen geldt de werktitel Fonografie.
Voor scribenten over muziek doet zich namelijk het al sinds jaar en dag bestaande treurig stemmende feit voor, dat in de gedrukte media van alle kunstvormen de minste aandacht wordt besteed aan muziek. Elk zichzelf respecterend dag- en weekblad heeft aparte katernen voor literatuur, tenminste één wekelijkse film/video pagina en regelmatige bijdragen op het gebied van toneel, ballet, cabaret, schilderkunst, architectuur, fotografie, beeldhouwkunst en techniek. Als muziekmedewerker van wat dag- en weekbladen heb ik vaak met afgunst bekeken hoeveel armslag en ruimte de andere disciplines kregen. Waarbij voor die arme muziek de geringe beschikbare ruimte dan ook nog moet worden verdeeld tussen pop, jazz, wereldmuziek en klassiek. Terwijl klassiek op zichzelf al zo divers is met orkestraal, concertant, kamermuziek, solo, vokaal, opera/operette en bijvoorbeeld orgelmuziek nauwelijks aan bod komt. In mijn jaren als muziekmedewerker bij Elsevier was het iedere week knokken om een paginaatje. Een double spread was zeldzaam, een cover story een unicum. Kijk wat het blad nu aan muziek doet.
Dat zou nog te verdedigen zijn wanneer nauwelijks belangstelling voor muziek bestond. Zolang de concertzalen nog redelijk zijn gevuld en de cd omzet aardig stabiel is er geen reden aan die belangstelling te twijfelen. Een aardig beeld van wat er onder het kunstminnend publiek echt leeft, geeft zomer ’99 ook de statistiek van de essay-prijsvraag Het kunstwerk van het millenium, uitgeschreven door NRC Handelsblad.
Bij de favoriete kunstvorm staat muziek op de derde plaats na beeldende kunst en literatuur. Muziek wordt gevolgd door respectievelijk bouwkunst, film, dans en toneel. Krasser nog: Johann Sebastian Bach is in die statistiek de meest genoemde kunstenaar, vooral dankzij de Matthäus Passion, het Musikalische Opfer en het Wohltemperierte Klavier. En Beethovens 32e Pianosonate behoort naast Picasso’s Guerrnica, da Vinci’s Mona Lisa, Dante’s Divina Commedia, Shakespeare’s Hamlet en Erasmus’ Lof der zotheid tot de meest genoemde kunstwerken.
Op basis van deze uitkomsten zou de krant er dus goed aan doen zijn prioriteiten op het gebied van de kunst verslaggeving eens te herzien om de lezers meer aan hun gerief te laten komen. Voor mij is het te laat om alle wel voor mezelf opgeschreven, maar nauwelijks gebruikte stukken te kunnen publiceren. Daarom bracht ik ze hier maar als groep bijeen in de hoop dat er voor elk wat wils bij is.