GUNSTIGE VERBREDING VAN HET REPETOIRE DANKZIJ KLEINE LABELS
Tot ver in de 19e eeuw speelde “repertoire” in het muziekleven nog niet de rol van een verplicht bezit aan overwegend uit het verleden stammende klinkende cultuurgoederen. Het zich steeds vernieuwende eigentijdse domineerde nog. Het publiek was nieuwsgierig naar nieuwe werken. De romantische virtuozen en de zichzelf vervolmakende filharmonische orkesten zorgden ervoor, dat de aandacht van het wat naar het wie verschoof. Het publiek werd nieuwsgierig naar nieuwe interpretaties.
Zonder de 19e eeuwse ontwikkeling, waarbij de interpreet werd uitverkoren boven de componist en de interpretatie boven de compositie zou het denkbaar zijn geweest, dat de grote concerns uit de muziekindustrie elkaar veel meer veelbelovende compositorische talenten probeerden af te snoepen dan tegenwoordig het geval is. De tijd is voorbij dat Decca exclusief nieuw werk van Britten claimde en dat DG zich op dezelfde manier inzette voor Stockhausen, Henze en Kagel. Misschien werden ze minder interessant of te duur voor een levenslang exclusief contract bij één firma. Net zoals - o ironie van het lot - aan interpretenkant een exclusieve Karajan te duur werd voor DG. Lieden als Isang Yun, Frederick Rzewski, Wolfgang Rihm, Henri Dutilleux, Witold Lutoslawski, Luciano Berio, John Adams, Alfred Schnittke, John Tavener, Sofia Goebaidoelina, Arvo Pärt en Andrew Lloyd Webber - om maar een greep te doen - hebben nooit zo’n aanbod gekregen. Hun werken zijn versnipperd over een groot aantal, meest kleinere labels. Enige uitzondering: György Ligeti, over wie zich na Wergo ineens Sony ontfermde en na korte tijd dat estafettestaafje doorgaf aan Teldec.
Maar in het algemeen heeft het veelgeprezen historisch bewustzijn er op muziekgebied voor gezorgd dat het heden als actuele geschiedenis slecht wordt waargenomen. Niet alleen door de muziekindustrie, maar helaas nog meer door de muziek luisteraar. Hoe verder het muziekleven zich afkeert van de scheppende voortbrengselen uit het heden, des te geringer worden de mogelijkheden voor de kansen van een continue historische manier van beschouwen.
Al in de 19e eeuw begint deze problematiek met een teveel aan aandacht voor Beethoven, die op verheerlijking uitliep. Nog sterker geldt dat voor het Wagnerisme - twee fenomenen die er mede toe bijdroegen om productieve impulsen onzeker te maken en juist reproductieve energieën te ontketenen (musicologische scholastiek en interpretatieve orthodoxie).
Net zomin als het belang van de “knooppunten in de muziekgeschiedenis” fungerende grote meesters als de belangrijkste aandeelhouders in een momenteel geldend muzikaal bewustzijn kan worden ontkend, valt het belang te ontkennen van de veranderingen in het institutionele en economische muziekleven.
De muzikale “interpreten cultuur” verschilt niet zoveel van de “verpakkingskunst”. Sinds geruime tijd beschikken we in het hoogontwikkelde Westen op het gebied van koopwaar over schijnbaar zo ongeveer alles wat het hart begeert. Het concurrerende aanbod onderscheidt zich hoofdzakelijk nog door de presentatie die hetzelfde of iets vergelijkbaars voor verschillende kopersgroepen aantrekkelijk maakt. Van tijd tot tijd worden koopimpulsen gestimuleerd door nieuwe trends en een nieuw design.
Marktmechanismen beheersen ook meer en meer de cultuurscène en doen bijna vergeten dat het hier nog gaat om heel andere “waarden” die in de vorm van koopwaar de moeite waard moeten worden gemaakt. Muzikale “waarden” die buiten de door de gangbare vormen van de heersende interpreten- en uitvoeringscultuur vallen, kunnen goeddeels in onderontwikkelde of alternatieve gebieden worden aangetroffen.
Wanneer een firma bijvoorbeeld besluit om de Etudes van Czerny op de markt te brengen, dat blijkt maar al te vaak een maand of wat later, alsof er alleen maar toeval in het spel is, ook het die études te komen. Soms zelfs in luxe uitvoering. Waarom ook niet, kan men vinden. Hoe veelzijdiger het aanbod, des te beter. Alleen leert de ervaring dat deze Czerny uitgave niet voorkomt dat ook de 77e vertolking van de Mondscheinsonate verschijnt. En die zou op zijn beurt in de weg kunnen staan van andere, tot nu toe verwaarloosde piano literatuur van onder andere Alkan, Reubke en Godovski. Niets tegen Vivaldi, maar bestaat werkelijk behoefte aan drie volledige opnamen van zijn werken? Zijn z’n concerten, Triosonates en opera’s werkelijk interessanter dan die van veel tijdgenoten?
Omdat het “hoe” interessanter was dan het “wat” en de muziekindustrie als trendvolger maar al te lang de smaak van het abonnementspubliek op de voet volgde en maar zelden de nek uitstak om met nieuwe initiatieven te komen, raakte de markt medio jaren tachtig oververzadigd met alsmaar meer van hetzelfde. De muziekindustrie raakte in een zelf door overproductie veroorzaakte crisis, de wal keerde het schip. Pas medio jaren negentig werden de gevolgen duidelijk:
- de multinationals die niet tijdig de bakens hadden verzet en die doordieselden met bestaande concepten, die leden onder zware overhead kosten mede veroorzaakt door langlopende en dure, niet zelden ook exclusieve contracten met uitvoerenden, raakten in de problemen. Ze moesten afslanken, opnameplannen annuleren of terugbrengen, kunstenaars van hun contracten ontheffen. EMI (met Virgin), Polygram (Archiv, Decca, DG, Philips, Argo, Oiseau Lyre, Mercury), Sony, BMG (RCA, Eurodisc, Duitse Harmonia Mundi) en Warner (Erato, Nonesuch, Finlandia en Teldec) zijn nog slechts schaduwen van wat ze ooit waren.
- Voor de meeste grote broers als EMI, DG en RCA in het algemeen en voor Sony in het bijzonder geldt, dat men drijft op de “back catalogue”, op bijzonder oud repertoire. Als Sony niet over de schatkamer van CBS beschikte, was het nergens.
- De neergang van de groten ging vergezeld van de opkomst van de kleine labels. Deze zijn wendbaarder, werken goedkoper, kiezen als regel goede, specialistische en (nog niet) wereldberoemde, dus goedkopere vertolkers.
- In plaats van maandelijks een nieuwe Symphonie fantastique en jaarlijks een verse Mahler cyclus van beroemdheden verschenen nu geleidelijk aan werken van onbekende meesters: het zogenaamde niche repertoire wordt in snel tempo ontsloten. Toegegeven, lang niet alles is evenzeer de moeite waard, maar het is tenminste eindelijk beschikbaar. Duistere namen uit de muziekgeschiedenis boeken gaan ineens leven doordat ze in klank worden voorgesteld.
Dat is het enorm positieve aan de ontwikkeling van de laatste jaren in de muziekindustrie: een gestage verbreding, een echte uitbreiding van het repertoire. Zo ontstaat geleidelijk aan een heel ander mer à boire. Eentje waarvoor we dankbaarder moeten zijn dan voor al die zichzelf herhalende opnamen uit het ijzeren repertoire. Het volgende lijstje van in één maand nieuw verschenen onbekender repertoire spreekt in dit opzicht voor zichzelf. Ter illustratie zomaar een willekeurige greep uit de maandelijkse productiviteit van de muziekindustrie om de groeiende diversiteit aan te tonen.
In het septembernummer 1998 komen we in The Gramophone onder andere de volgende minder voor de hand liggende componisten tegen: Abelard, Adams, Adès, Almeida, Arnold, Ballard, Barber, Barraqué, Bataille, Bedyngham, Ben Haim, Bennett, Berkeley, Biggs, Boeke, Boësset, Bortnyansky, Bridge, Brumel, Bush, Buxtehude, Capirola, Catalani, Collet, Cornysh, Creston, Cutting, Delius, Desmarest, Dodgson, Enescu, Fayrfax, Ferrabosco, Françaix, Gabrieli, Gade, Gesualdo, Giles, Glinka, Goehr, Guédron, Hahn, Halffter, Hanson, Henze, Holloway, Holmboe, Isaac, Ives, Janequin, Korngold, La Rue, Lassus, Le Roux, Le Roy, Léon, Lumbye, Machaut, Manfredini, Martinu, Mathias, Maxwell Davies, Medtner, Menotti, Mercadente, Milano, Moeran, Neusidler, Nielsen, Nin, Pacini, Paisiello, Parry, Patterson, Popper, Powell, Preston, Rathaus, Rawsthorne, Reger, Rutter, Sauter, Scheidt, Schmidt, Seiber, Simpson, Spinacino, Tan Dun, Tavener, Tippett, Trebor, Vaughan-Williams, Villa-Lobos, Walter, Walton, Warlock, Weill, Ysaye en Zemlinsky.
In het september nummer 1998 van Fono Forum: Benda, Boccherini, Borresen, Braga Santos, Ciurlionis, Clérambault, Copland, Czerny, Dupré, Dutilleux, Elgar, Farrenc, Glass, Gouvy, Halffter, Hildegard von Bingen, Holst, Hummel, Leonarda, Loewe, Lutoslawski, Madetoja, Martino, Maxwell-Davies, Messiaen, Miaskovsky, Milhaud, Mondonville, Moszkovski, Nielsen, Nowowiejski, Rautawaara, Reimann, Schoeck, Schwertsik, Stenhammar, Svendsen, Vanhal, Veress en Vranicki.
Het tegelijkertijd verschenen nummer van Klassieke zaken dat in het teken van het Utrechtse Festival Oude Muziek staat, komt onder meer met: Dufay, Hildago, Hildegard von Bingen, Lassus, Literes, Monteverdi, Morales, Ockeghem, Rameau, de la Rue, Alessandro Scarlatti, Victoria en Vizzana.
Na alle jarenlange geklaag over het beleid van de muziekindustrie is er nu ook reden voor veel lof. De nog heersende commerciële hypes rond de drie tenoren en vergelijkbare initiatieven gebeurt gelukkig vrij onopvallend veel meer waarvoor we dankbaar mogen zijn. Nu nog een voldoende publieke belangstelling voor het aangeboorde nieuwe muziekreservoir, anders kon het echt wel eens slecht aflopen met die muziekindustrie.