Pianisten uit de twintigste eeuw:
een summiere inventarisatie
© 1999, herzien 2006 Jan de Kruijff
Poging om een balans op te maken
“Strange that such difference should be
Twixt Tweedle-dum and Tweedle-dee”
(Pope)
Verantwoording
Dit artikel is de neerslag van een in december 1999 gehouden lezing met geringe aanvullingen uit 2006.
Uitgangspunt
In een wereld die steeds meer door competitie wordt beheerst en waarin lijstjes met namen, bestseller lijsten met populaire boeken en top tien hitlijsten bij de popmuziek het de consument moeten vergemakkelijken om keuzen te maken uit het mer à boire van het aanbod op elk gebied, is het niet verwonderlijk om terugblikkend met nog meer lijstjes de komen: het mooiste gebouw, de beste voetballer, het lekkerste recept, de koudste winter, de snelste auto - er lijkt geen eind aan.
In der Beschränkung zeigt sich der Meister
Na de al jaren bestaande hitlijsten uit de popmuziek is het niet verwonderlijk dat ook bij de serieuzer geachte muziek een dergelijke hype even opgeld doet. Laten we daar nu eens enthousiast aan meedoen. Om in een soort notendop ook maar een enigszins redelijk en rechtvaardig overzicht te kunnen geven van wezenlijk belangrijke twintigste-eeuwse componisten, werken en uitvoerenden moet zelfs voor muziekliefhebbers wier horizon niet veel verder reikt dan André Rieu, David Helfgott en Wibi Soerjadi een onmogelijke opgave zijn. Voor insiders is het een onmogelijke opgave, die zij feitelijk zouden moeten weigeren.
De echte pianistische horizon wordt aan het oog onttrokken. In plaats daarvan zien we een weids golvend heuvellandschap mat een paar markante toppen - de brede, op de internationale podium werkzame hoog geklasseerde pianisten - met op de achtergrond een bergketen - de elite aan pianistische raspaarden - gedomineerd door hooguit een paar geweldige pieken.
Ook iedere specialist zal zich bij zo’n inventarisatie realiseren, dat hij voortdurend met een work in progress, met een open end constructie bezig is. Iedereen kan met andere - betere - invullingen komen. Voor mezelf heb ik de afgelopen maanden getracht een inventarisatie te maken. Telkens schoten me nieuwe namen te binnen. Toegegeven: de top van de piramide is klein en overzichtelijk, maar wat zich onder die top in de afgelopen vijftig jaar als ware het een uitbreiding volgens een meetkundige reeks heeft verzameld, is enorm. Niet alles wereldklasse, maar vaak wel zeer het aanhoren waard.
In tegenstelling tot bijvoorbeeld de tenniswereld waar van toernooi tot toernooi een dus steeds fluctuerende World Ranking List van de hoogst geklasseerde spelers wordt bijgehouden, kennen we - gelukkig - dit competitie-element niet in de pianistenwereld. Hooguit bij momenten tijdens concoursen en we weten allen tot wat voor vreemde uitkomsten dat kan leiden. Want wat is waardevoller, belangrijker:
- de zich beperkende specialist of de all-round generalist?
- extrovert lef of introverte gevoeligheid?
- knap studio montagewerk of riskante live opname?
- technische perfectie of emotionele meerwaarde?
- detaillisme of grote lijnen?
- een korte geweldige strovuurcarrière of een lange gelijkmatige loopbaan op hoog niveau?
- kwantiteit of kwaliteit?
- een koele, analytische benadering of een warmbloedig zangerige?
- een technisch foutloze en koele, maar inhoudelijk zwakke of een warmbloedig sfeervolle benadering met wat foutjes?
- de pure technicus of de verbeeldingsvolle gevoelsmens?
Wat is iemand liever: de dichter, de denker, de filosoof, de intellectueel of de raadselachtige mysticus aan de vleugel? Hier vervagen te uiteindelijk de objectieve beoordelingsgrenzen en beginnen de persoonlijke smaak en voorkeuren de overhand te krijgen.
Alleen wie zich enorm beperkt in de baaierd van creatieve en herscheppende musici en hun werk, kan enig resultaat verwachten. Laten we ons die beperkingen dus maar opleggen. Wat zijn de restricties?
- We beperken ons tot solistische pianisten. Dit betekent dat we in de compositiesfeer a priori hele genres gewoon vergeten: symfonische muziek, kamermuziek, orgelmuziek, koorwerken en opera/operette.
- Zelfs binnen de pianowereld schrappen we veel: pianoconcerten, kamermuziek met piano en zelfs pianoduo’s blijven buiten beschouwing. Toegegeven: een enorme aderlating
- Verder laten we componisten die als pianist werkzaam waren en pianisten die dirigent zijn geworden weg.
- Een andere beperking die we ons vrijwillig opleggen, is dat we op een paar uitzonderingen na het hele barokrepertoire dat tegenwoordig aan klavecinisten toevalt, buiten beschouwing laten, evenals avant-garde pianowerken. Dus geen klavecinisten en clavichordspelers, zoals Isolde Ahlgrimm, Bob van Asperen, Hedwig Bilgram, Huguette Dreyfus, Kenneth Gilbert, Eta Harich Schneider, Christopher Hogwood, Igor Kipnis, Ralph Kirkpatrick, Ton Koopman, Wanda Landowska, Gustav Leonhardt, George Malcolm, Fritz Neumeyer, Edith Picht Axenfeld, Trevor Pinnock, Scott Ross en Christophe Rousset. En géén avant-gardisten.
- Ook fortepianisten als Malvin Tan, Malcolm Bilson, Igor Kipnis, Jos van Immerseel, Jörg Demus, Stanley Hoogland, Elizabieta Stefanska, Andreas Staier, Jörg Ewald Dähler, Bart van Oort, Andrew Willis,. Zvi Meneker en David Breitman blijven buiten beschouwing.
- Weliswaar is Friedrich Gulda in Philips’ pianistenhemel opgenomen, het feit dat deze naast met werken van o.m. Debussy ook met Lullaby of Birdland is vertegenwoordigd, werpt de vraag op of niet ook andere grensgangers tussen klassiek en jazz als Keith Jarrett en Chick Corea daar een plaatsje hebben verdiend?
- Noodzakelijkerwijs moeten we ons hier ook beperken tot pianisten van wie klinkend documentatiemateriaal voorhanden is. Het is namelijk bij het vaststellen van reputaties gevaarlijk om uitsluitend op schriftelijke en mondelinge ervaringen te moeten afgaan.
Gelukkig is er veel materiaal voorhanden want tenslotte betroffen de oudste opnamen uitgerekend pianomuziek. De 12-jarige Josef Hoffman bezocht in 1888 Edisons studio om daar een paar cilinders met twee minuten speelduur elk te vullen. Francis Plané was in 1915 mogelijk de eerste die gelijktijdig wasplaten en filmopnamen liet maken. De geschiedenis herhaalde zich in zoverre dat Julius Katchen in 1949 de eerste was die voor Decca een langspeelplaat met pianosoli maakte.
- Daniel Barenboim merkte terecht op dat er groot verschil is tussen de pianisten van de oudere generatie en die van de jongere. Een verschil op grond van het feit, dat de ouderen alleen vertrouwd waren met de tonale wereld, de jongeren ook met de atonale. Het omslagpunt ligt ergens bij Glenn Gould. Kenmerkend is de manier waarop arpeggio’s worden gespeeld: eerder als versiering door de ouderen, meer als strakke notenreeks door de jongeren.
Pianisten als Paderewski en Godowski behoren inmiddels tot de legenden op hun gebied, helden op de tasten, die aantoonden hoezeer het oeuvre van Chopin centraal stond aan het eind van de negentiende en het begin van de twintigste eeuw. Maar minstens zo karakteristiek is de bijzondere toon die deze pianisten konden bereiken, wat dwars door alle opnamebeperkingen heen te horen is. Misschien klonken destijds de concertvleugels ook wel beter, stralender en ronder. Cortot speelde categorisch op een Pleyel, Backhaus op een Bösendorfer, Amerikanen veelal op Baldwin, maar de meesten toch op Steinway.
Verdere selectiecriteria
Het is haast onmogelijk om uit een veld van honderden geweldig goede pianisten ‘de besten’ aan te wijzen. Overigens: Artur Schnabel (1882-1951) heeft in de jaren veertig ooit gezegd dat hij slechts twee pianistische genieën kende: Ferrucio Busoni (1866-1924) en Sergej Rachmaninov (1873-1943). Zo makkelijk wil ik me er niet van afmaken. Bovendien zijn er natuurlijk sinds Schnabels dagen veel pianisten van wereldnaam bijgekomen en die piramide dijt nog steeds in alle richtingen uit. Voordat ik als het ware met het pistool op de borst vanwege de vele noodzakelijke omissies uit mijn longlist een shortlist destilleer, wil ik nog even wijzen op de Philips cd-reeks Great Pianists of the Twentieth Century.
Great Pianists of the Twentieth Century
Daarmee werd ook de Canadees Tom Deacon geconfronteerd toen hij voor Philips de serie Great Pianists of the Twentieth Century samenstelde. Een op zich imposante serie van 200 cd’s, verdeeld over 100 albums met zo’n 250 uur muziek van 74 pianisten, geselecteerd door een panel vakmensen uit een longlist van 150. Wie de shortlist bekijkt, kan zich slechts verbazen over de competentie en de prioriteiten van de jury. Om te beginnen verbaast men zich over een zekere dominantie van Amerikaanse pianisten ten koste van de Europese, met name de Franse. Waarom wel André Previn (aanvankelijk jazzpianist, later vooral dirigent en beslist geen prominent pianist) en André Watts, maar binnen de V.S. niet Mischa Dichter, Malcolm Frager, Jacob Lateiner, Richard Goode, Gary Graffman, Eugene Liszt, Leonard Pennario, Charles Rosen, Norman Shetler en Peter Serkin? Nog slechter zijn de Fransen vertegenwoordigd met louter Robert Casadesus. Alfred Cortot en Samson François zonder Pierre-Laurent Aimard, Aline van Barentzen, Michel Béroff, Nadia Boulanger, Aldo Ciccolini, France Clidat, Cathérine Collard, Michel Dalberto, François-René Duchable, Brigitte Engerer, Philippe Entremont, Jacques Février, Hélène Grimaud, Monique Haas, Marc-André Hamelin, Eric Heidsieck, Claude Helffer, Cyprien Katsaris, Yvonne Lefébure, Marguérite Long, Yvonne Loriod, Marcelle Meyer, Jean-Marc Luisada, Yves Nat, Alain Planés, Jean-Bernard Pommier, Anne Queffelec, Bernard Ringeissen, Pascal Rogé, Jacques Rouvier, Jean-Yves Thibaudet en François-Joël Thiollier. Plus de Canadees Louis Lortie. Schandalig eigenlijk.
Bij de Europeanen kun je denken wat je wilt over Ivo Pogorelich, maar hij hoort er wel bij. Ook al weigerde hij vertegenwoordigd te zijn, hij had tenminste genoemd moeten worden. Andere omissies: onder meer: Annie Fischer, Emanuel Ax, Moura Lympany, Jörg Demus, Sergio Fiorentino, Tamas Vásáry, Adam Harasiewicz, Homero Francesch, Werner Haas, Rudolf Firkusny, Andor Foldes, Livia Rev, Guiomar Novaes, Lars Vogt, Valery Afanasiev, Lily Kraus, Oleg Maisenberg, Maria Tipo, Lazar Berman, , Rudolf Firkusny, Imogen Cooper, Deszö Ranki, Valeri Afanasjev, Leif Ove Andsnes, Garrick Ohlson, Jean-Louis Steurmann, Roberto Szidon, Peter Jablonski, Dimitri Alexeev, Eduardo del Pueyo, Vladimir Sofronitzky, Grigory Sokolov, Anatol Ugorsky, Alexei Lubimov, Olli Mustonen, Gerhard Oppitz, Christian Zacharias, Roberto Szidon en Lilya Zilberstein om maar een greep te doen.
Dat jongeren als Piotr Anderszewski, Hélène Grimaud, Lang Lang, Lise de la Salle en Severin von Eckardstein ontbreken valt daarentegen volkomen te rechtvaardigen. Ze waren nog jonkies aan het eind van de eeuw.
Kwalijk is ook dat zovelen – Rudolf Serkin bijvoorbeeld - niet slechts kwantitatief en kwalitatief zijn onderbedeeld, maar dat ze niet met hun interessantste en beste materiaal zijn vertegenwoordigd. Aan het slot van het verhaal volgt een aanvullende absentielijst.
Bij de duo’s lijken de Russen Lyubov Bruk en Mark Taimanov wat overbodig, terwijl van het duo Lhevinne eigenlijk alleen Josef belangrijk is, maar dan als solist; Rosina was feitelijk alleen als pedagoge belangrijk. Haast teveel eer is ook dat op dit niveau Häbler en Previn zijn vertegenwoordigd. Zo zal iedereen zijn eigen vraagtekens en twijfels hebben bij Deacons eindlijst.
Deacon en zijn team hadden natuurlijk ook met beperkingen te maken: van menig beroemd pianist uit de eerste dertig jaar bestaat geen enkele of tenminste geen representatieve opname. Natuurlijk waren er toen nog minder wereldberoemdheden dan thans, niettemin gaat zo in de tijd gezien al 1/3 eeuw pianistendom verloren.
Zo ontbreken uit de generatie van de echte ‘pianoleeuwen’ bijvoorbeeld in willekeurige volgorde: Frederic Lamond (1868-1948), Francis Planté (1839-1934), Nikola Medtner (1879-1951), Alexander Siloti (1863-1945), Mieczyslav Horszovsky (1892-1993), Egon Petri (1881-1962), Heinrich Neuhaus (1888-1964), Samuel Feinberg (1890-1962), Eduard Erdmann (1896-1958), Elly Ney (1882-1962), Moriz Rosenthal (1862-1946), Emil von Sauer (1862-1942), Vladimir de Pachman (1848-1933), Sophie Menter (1846-1918) Theodor Leschetitzky (1830-1915), Eugen d’Albert (1864-1932), Ferrucio Busoni (1866-1924), Leopold Godowski (1870-1938), Nadia Reisenberg (1904-1931), Simon Barere en Raymond Lewenthal.
Het is dus maar goed dat deze serie niet aanmatigend het voorvoegsel ‘De’ voor zijn huidige titel voert. Deacon heeft ook gereageerd op de vraag naar de ontbrekende pianisten: ‘Natuurlijk is de lijst niet volledig, hij heeft ook nooit aanspraak gemaakt op die pretentie.’ Dat betekent wel en drastische beperking van het project. Maar ook als men dat aanvaardt, blijft de nodige frustratie. Lang niet elke pianist is met zijn beste prestaties en zijn beste levensfase vertegenwoordigd en de ene pianist krijgt om onduidelijke redenen veel meer ruimte dan de andere. Qua repertoire komen ook nogal wat doublures, triplures en meer overlappingen voor.
Ergerlijk is bijvoorbeeld dat sommige van Beethovens vijf pianoconcerten een paar maal voorkomen en andere in het geheel niet. Interessant om uitvoeringen van eenzelfde werk te vergelijken, maar ook wat jammer door het daardoor ontbreken van ander interessant materiaal. De pianosonate van Liszt bijvoorbeeld wordt door Argerich, Arrau, Fleisher, Horowitz en Pollini vertegenwoordigd.
Overigens weerspiegelt de Philips uitgave nog een ander fenomeen. Van Horowitz tot Gould en van Schnabel tot Michelangeli zijn veel opnamen vertegenwoordigd die ook elders, vaak logischer gerangschikt en goedkoper op andere labels verkrijgbaar zijn, terwijl helaas andere die van de markt zijn verdwenen, niet in de serie zijn opgenomen.
De longlist
Voor het grootste deel volg ik de lijst van Deacon. De uitvallers meldt ik aan het eind van deze lijst.
Geza Anda: (1921 - 1976) een Hongaarse pianist die logisch genoeg uitblonk in Bartók een componist die hij veel kleur verleende. Anda was ook een fijnzinnig en elegant Mozart- en Chopinvertolker (Walsen), terwijl zijn Schumann (Fantasie) en Brahms evenmin te versmaden waren. Hij stierf betrekkelijk jong aan kanker. Kort voor zijn dood nam hij opnieuw deze wals van Chopin op.
Chopin: Wals nr. 11 in Ges op. 70/1 (2’22”, Philips 456.772-2).
Schumann: tweede deel uit Fantasie in C op. 17, (6’49”, Har 4).
Martha Argerich: (1941 - ) De op haar achtste als wonderkind begonnen, onstuimig als een wilde boskat spelende Argentijnse is feitelijk de beste, veelzijdigste pianiste van deze eeuw. Withete pianistiek, vol hartstocht en felheid. Met vrijwel al haar (helaas te weinige) opnamen maakt ze aanspraak op die titel. Vrijwel alles wat ze deed en doet is opmerkelijk, in de concertante sfeer is vooral haar kijk op Ravels pianoconcert in G en Rachmaninovs 3e pianoconcert is de moeite waard. Probeer in de solosfeer vooral haar Preludes van Chopin. Ravels Gaspard de la nuit, door de componist bedoeld als het moeilijkste pianowerk tot dan, is een kolfje naar haar hand.
Bach: Capriccio uit Partita nr. 2 in c BWV 826 (3’02” ,DG 423.880-2 ).
Chopin: Prelude nr. 16 in bes op. 28/6 (0’59”, Philips 456.703-2 en DG 415.836-2).
Chopin: Prelude nr. 24 in d op. 28, (2’14”, DG 415.836-2).
Schumann: Der Dichter spricht uit Kinderszenen op. 15, (2’13”, DG 410.653-2).
Ravel: Le gibet uit Gaspard de la nuit (5’12”, Philips 456.700-2 en DG 453.576-2).
Ravel: Jeux d’eau, (5’25”, DG 453.576-2).
Ravel: Modéré uit Pianosonatine in fis, (4’01”, DG 453.576-2).
Claudio Arrau: (1903-1991) Every inch a gentleman: hoffelijk, elegant, voornaam. Zijn spel had ook die eigenschappen. Hij had een heel lange carrière: in 1920 maakte hij een opname van Balakirevs Islamey, in 1990 maakte hij zijn laatste opnamen, bijeengebracht in het Philips-album 446.859-2. Arrau beschikte mogelijk over het breedste repertoire, dat hij met het klimmen der jaren steeds docerender, langzamer en subtieler ging spelen. Voor velen was hij wat zwaar op de hand en pedant, gemaniëreerd ook en pervers in detail. Als student van Liszts leerling Martin Krause was hij nadrukkelijk Duits en niet Latijns geschoold en blonk hij uit in de werken van Liszt. Voor een Chileen was hij zeldzaam Duits met een orgelachtige verzadigd warme toon, die wel met mahoniehout is vergeleken en die in zijn Brahmsvertolkingen uitstekend te pas komt. Je kunt van hem houden met zijn altijd serieuze, compromisloze aanpak of niet, hij had wel een uniek kaliber en allure. Was het beste in zijn jongere jaren.
Bach: 4e deel uit Partita nr. 1 in Bes BWV 825, (5’05”, Philips 434.904-2).
Mozart: Presto uit Pianosonate nr. 8 in a KV 310, (3’09”, Philips 432.306-2).
Beethoven: Finale ui Eroicavariaties in Es op. 35, (5’08”, Philips 432.301-2).
Schubert: 1e deel uit Pianosonate nr. 13 in A D. 664, (11’30”, Philips 432.307-2).
Schumann: 1e deel uit Pianosonate nr. 1 in g op. 22, (6’32”, Philips 432.308-2).
Liszt: Meisjeswens, bewerking uit 6 Poolse liederen van Chopin, (4’22”, Philips 411.055-2).
Liszt: Wilde Jagd, Transcendentale étude nr. 8 in c, (5’03”, Philips 432.305-2).
Brahms: Variaties nr. 13 en 14 uit Band I Paganinivariaties, (2’35”, Philips 456.709-2 en 432.302-2).
Debussy: Poissons d’or uit Images II, (4’25”, Philips 432.304-2).
Vladimir Ashkenazy: (1937 - ) maakte een internationale carrière nadat hij concoursen had gewonnen in Warschau (1955), Brussel (1956) en Moskou (1962). Zeer veelzijdig pianist die zich meer en meer op directie ging toeleggen. Leek zich aanvankelijk in Chopin en Liszt te specialiseren, maar verbreedde zijn repertoire met Mozart (pianoconcerten), Beethoven (concerten, sonates, vooral de vroegste van de Hammerklavier), Schubert, Rachmaninov. Maakte echter niet alle hoge verwachtingen waar.
Beethoven: 1e deel uit Pianosonate nr. 31 in As op. 110, (6’10”, Decca 436.076-2).
Schumann: Romance nr. 1 in bes op. 28/1, (3’36”, Decca 452.855-2).
Chopin: Polonaise nr. 6 in As op. 53, (6’17”, Decca 448.718-2).
Moesorgski: Promenade en gnomus uit De Schilderijententoonstelling, (4’03”, Decca 414.386-2).
Skrjabin: Pianosonate nr. 9 op. 68, (8’03”, Decca 425.579-2).
Rachmaninov: Prelude nr. 1 in cis op. 3/2, (4’28”, Decca 443.841-2 ).
Rachmaninov: Allegro in a uit Etude-tableax op. 39/6, (2’24”, Decca 417.671-2).
Wilhelm Backhaus: (1884 - 1969) behoorde tot de Duitse laatromantische pianoschool en was een van de eerste pianisten die opnamen gingen maken in 1907, nam voor het eerst een heel pianoconcert op - Grieg in 1910 - en was de eerste die Chopins complete Etudes vastlegde in 1928. Beethoven en Brahms vormden op latere leeftijd zijn specialiteiten. Als winnaar van een Anton Rubinsteinprijs gold hij in zijn jonge jaren als virtuoos bij uitnemendheid, wat o.a. bleek uit zijn opname van Brahms Paganinivariaties, Chopins Etudes en Schumanns Fantasie. Kenmerkend zijn een hoge mate aan strengheid, een zekere nuchterheid, directheid en rondborstigheid. Hij was meer iemand van het understatement dan van overstatement. Zijn Decca opnamen van beide pianoconcerten van Brahms golden lang als gouden standaard.
Haydn: Andante met variaties in f H. XVII:6, (9’27”, Decca 448.718-2).
Mendelssohn: Rondo capriccioso in E op. 14, (6’26”, Har 4).
Chopin: Etude nr. 14 in f op. 25/2 (1’47”, Philips 456.718-2 en Biddulph LHW 038).
Brahms: Scherzo in Es op. 4 (7’33”, Decca 433.895-2).
Daniel Barenboim: (1942 - ) werd een jaar na Argerich ook in Buenos Aires geboren, was wonderkind dat meteen al Beethovens Hammerklaviersonate speelde. Een heel actief natuurtalent, dat geleidelijk verwaterde doordat hij teveel hooi op zijn vork nam. Momenteel is Barenboim als pianist te verwaarlozen.
Mendelssohn: Frühlingslied, Lied ohne Worte nr. 6 in A, (2’04”, DG 415.118-2).
Liszt: Petrarcasonnet nr. 47 uit Années de pèlerinage II (2’05”, Philips 456.721-2, 435.591-2).
Berg: Pianosonate op. 1, (11’25”, Har 10).
Jorge Bolet: (1914 - 1990) Een late pianoleeuw in de traditie van Hofmann en Godowski, deze vooral in de V.S. levende Cubaan die pas laat internationaal carrière maakte en in z’n laatste levensjaren nog regelmatig in Nederland optrad. Hij beschikte over een enorme techniek, was soms wat onbehouwen. Echt een buitenbeen. Hij had gestaalde polsen, zoals blijkt uit de staccato étude van Anton Rubinstein.
Franck: Final uit Prélude, aria et final in E, (7’39”, Decca 421.714-2).
Rubinstein: Etude in C op. 23/2 (2’09”, Philips 456.724-2, Decca 448.063-2).
Reger: Fuga uit Variaties en fuga over een thema van Telemann op. 134, (5’10”, Har 8).
Chopin/Godowski: Etude nr. 7 in Ges op. 10/5, (2’13”, Har 9).
Alfred Brendel: (1931 - ) is al jaren een van de belangrijkste exponenten van de pianomuziek uit het classicisme en de vroege romantiek, zich beperkend tot de Centraal-Europese wereld. Brendel is typisch een interessante intellectueel met professorale neigingen, die soms als gemaniëreerd overkomen. Maar hij onderkende ook de somberheid van Mozarts precies gearticuleerde Fantasie in c, de humor en verfijning in Haydns sonates, de mengeling van kracht en poëzie in Beethoven, de melancholie in Schubert, de grilligheid van Schumann en de op het impressionisme anticiperende trekken in de late Liszt. Ook in geschrifte manifesteerde hij zich nadrukkelijk. Zijn eerste Schubertcyclus en zijn Lisztvertolkingen zijn het frappantst.
Bach: Allegro uit Italiaans concert in F BWV 971, (4’18”, Philips 442.400-2).
Haydn: Finale uit Pianosonate nr. 42 in D H. XVI:42, (2’48”, Philips 416.643-2 en 456.727-2).
Haydn: Rondo uit Pianosonate nr. 48 in C H. XVI:48, (4’02”, Philips 416.643-2).
Beethoven: 1e deel uit Pianosonate nr. 13 in Es op. 27/1, (4’45”, Philips 438.863-2).
Beethoven: 3e deel uit Pianosonate nr. 17 in d op. 31/2, (6’49”, Philips 438.134-2).
Beethoven: 1e deel uit Pianosonate nr. 25 in G op. 79, (5’01”, Philips 442.787-2).
Beethoven: Bagatel no 6 op. 126, (4’15”, Philips 456.031-2).
Schubert: Pianosonate nr. 20 in A D.959, (4’32”, Philips 411.477-2).
Schubert: Moment musical nr. 4 in cis D. 780, (5’19”, Philips 422.076-2).
Schumann: Aufschwung uit Fantasiestücke op. 12, (3’12”, Philips 411.049-2).
Liszt: Valse oubliée nr. 1 in Fis G 215, (2’34”, Philips 446.924-2).
Ljoebof Bruk en Mark Taimanov: (1926 - 1996 c.q. 1926 - ) Het is wat merkwaardig in de Philipsserie dit Russische echtpaar als duo aan te treffen. In het Westen zijn ze onbekend omdat ze Rusland niet uit mochten, hun glanstijd beleefden ze in de jaren vijftig en zestig. Ze vertolkten het romantische repertoire van Chopin, Rachmaninov en Arensky met meer stijlgevoel, charme en elegantie dan het klassieke van Mozart en het modernere van Busoni, Milhaud en Poulenc. Het duo werkte samen tot 1971, daarna wijdde Taimanov zich alleen nog aan het schaken: hij was grootmeester in deze sport.
Arensky: Coquette uit Suite nr. 2, Silhouetten, (2’07”, Philips 456.736-2).
Robert Casadesus: (1899 - 1972) was bevriend met Ravel en verleent diens muziek een hoge mate van authenticiteit. Zijn pianospel was kristalhelder, scherp geëtst, aan de droge kant, waarbij het hem niet aan virtuositeit ontbrak. Geen wonder dat hij ook met Mozarts muziek prachtige dingen deed. Kortom: De Franse pianoschool op zijn best.
Rameau: Le rappel des oiseaux, nr. 4 uit Pièces de clavecin, (2’11”, Philips 456.739-2).
Ravel: Forlane, uit Le tombeau de Couperin (4’50”, CD 29).
Shura Cherkassky: (1911 - 1995) Een ouderwets virtuoos buitenbeentje, uitblinkend in virtuozenrepertoire; hij veroorloofde zich vrijheden met tempi en dynamiek. Hij kon er nooit op worden betrapt dat hij hetzelfde werk twee keer identiek vertolkte. Was best veelzijdig en specialiseerde zich in laatromantisch repertoire en transcripties van Godowski en Schultz-Evler.
Chopin: Mazurka nr. 23 in D op. 33/2, (2’14”, Philips 456.742-2).
Schumann: Intermezzo II uit Kreisleriana, (4’37”, Nimbus NI 5108).
Mendelssohn: Prelude nr. 1 in e op. 35/1, (2’33”, Decca, 433.655-2).
Ives: Three-Page-Sonata, (6’21”, Decca 433.654-2).
Van Cliburn: (1934 - ) had nadat hij in 1958 met een laaiende vertolking van Tsjajkovski’s 1e Pianoconcert in 1958 in Moskou het Tsjajkovskiconcours had gewonnen slechts een korte loopbaan tot 1978. Een echt Amerikaanse pianist in de zin van openhartig romantisch en naiëf-eerlijk virtuoos.
Tsjajkovski: Maart, Lied van de leeuwerik uit De maanden op. 37b/3, (2’26”, Philips 456.748-2).
Alfred Cortot: (1877 - 1962) De adjectieven die het meest zijn gebruikt voor Cortots pianospel zijn: dichterlijk, gevoelig, spontaan, verfijnd en sensueel. Een zoeker naar het abnormale in de muziek. Hij sloeg er ook vaak naast en blonk vooral uit in Chopins Etudes, Schumanns Carnaval, het 4e Pianoconcert van Saint-Saëns en Francks Prélude, choral et fugue. Cortots verkeerde noten zijn even beroemd als zijn fraaie spel, maar dat laatste klinkt in de opnamen uit de jaren twintig en dertig onvoldoende door.
Debussy: Nr. 8, La fille aux cheveux de lin uit Preludes I, (1’41”, Philips 456.754-2 en Biddulph LHW 006).
Clifford Curzon: (1907 - 1982) Engels pianist, leerling van Artur Schnabel, Nadia Boulanger en Wanda Landowska. Net als zijn landgenoot Ogdon als uitgesproken veelzijdig virtuoos begonnen, concentreerde hij zich later op Mozart en Schubert, waarbij hij soms wat kieskeurig te werk ging en voor prachtig welvende melodische lijnen zorgde. Van Schuberts Impromptu’s maakte hij weer intieme salonmuziek op zeer hoog niveau, Mozart speelde hij nauwgezet en met noblesse. Dus geen overdreven temperament maar subtiliteit.
Schubert: Gedeelte uit Impromptu nr. 4 in f D. 935, (2’28”, Philips 456.757-2 en Decc 452.399-2).
Brahms: 5e deel uit Pianosonate nr. 3 in f op. 5, (7’29”, Decca 448.578-2).
György Cziffra: (1921 - 1994) Geboren Hongaar, getogen Fransman. Maakte in 1956 bij zijn komst naar het Westen als een Paganini van de piano furore met zijn ongelooflijk virtuoze, bijna explosieve, wat wilde en flamboyante Lisztvertolkingen. Die fenomenale virtuositeit - en zijn eigengereidheid - blijken uit zijn vertolking van Chopins Etudes, maar de fraaie toon van Rubinstein en de zangerige kwaliteiten van Anda evenaart hij niet. In Liszt overtuigt hij meer.
Chopin: Etude nr. 21 in Ges op. 25/9 Vlinder, (0’54”, Philips 456.760-2 en EMI 565.251-2).
Liszt: Grand galop chromatique S. 219, (3’10”, Appian APR 27).
Christoph Eschenbach: (1940 - ) een Duits pianist die heel veelbelovend begon, maar dat als pianist niet volhield en zich meer op het dirigeren richtte. Mogelijk was hij niet tegen het harde recitalbedrijf opgewassen, in elk geval was hij een gevoelig en subtiel speler, heel goed in repertoire van Mozart, Haydn, Schubert en Schumann.
Schumann: Intermezzo nr. 6 op. 4/6 (2’39”, Philips 456.763-2).
Edwin Fischer: (1886 - 1960) was ongetwijfeld een van de grootste pianisten uit de eerste helft van de twintigste eeuw. Hij was nogal introvert, bezocht ongaarne opnamestudio’s en zijn techniek was feilbaar. Op zijn best was hij in Bach en de Weense klassieken met als hoogtepunt Beethovens Pianosonate op. 110. Zijn haast in zichzelf gekeerde, fijnzinnige, nooit oppervlakkige en vaak door een prachtig legato gedragen Bachspel mag nu wat romantisch aandoen, maar hij hield alle stemmen keurig uit elkaar en maakte perfect onderscheid tussen hoofd- en nevenstemmen. Zijn pianistiek neigde naar het ietwat weke.
Bach/Busoni: Koraalvoorspel Ich ruf’ zu Dir, (3’10”, Philips 456.766-2 en EMI 764.928-2).
Leon Fleisher: (1928 - ) Van de jonge Amerikaanse pianisten die zich begin jaren zestig manifesteerden, is Fleisher een van de boeiendste omdat het hem niet zozeer om virtuositeit gaat. Hij opereert bedachtzamer, intelligenter, sinds 1965 een tijd gedwongen om alleen linkshandig te spelen. Hij trad in het voetspoor van zijn leraar Schnabel en blinkt niet alleen uit in de interpretatie van de Weense klassieken, maar ook in eigentijdser repertoire van Hindemith, Copland en Rorem.
Mozart: Gedeelte finale uit Pianosonate nr. 10 in C KV330, (1’40”, Philips 456.775-2).
Samson François: (1924 - 1970) was in de Franse pianowereld voor de jaren zestig wat Cortot - zijn leraar - daar voor de jaren twintig en dertig was: een spontane, nogal excentrieke romanticus met een vloeiende techniek en een ontvlambaar temperament. Na een excessief leven stierf hij op zijn 46e aan een hartaanval. Zijn Chopin is ontvlambaar, intens, helder, echt een toonbeeld van de vroegere Franse pianoschool.
Chopin: Wals nr. 13 in Des op. 70/3 (1’33”, Philips 456.778-2 en EMI 767.413-2).
Nelson Freire: (1944 - ) Een Braziliaan die in Wenen ging studeren, een geboren romantische virtuoos met een prachtig toucher en een vloeiende stijl. Het is al lang stil geworden rondom hem. Maar ooit speelde hij prachtig Mozart, Chopin, Schumann, Brahms en Liszt.
Strauss/Godowski: Ständchen op. 17/2, (2’35”, Philips 456.781-2).
Ignaz Friedman: (1882 - 1948) Een Pool, die in de Tweede Wereldoorlog naar Australië emigreerde. Wat nu vooral treft zijn de vloeiende lijnen van zijn spel en zijn zangerige toon. Chopin (vooral de Mazurka’s) was uiteraard zijn specialiteit, maar hij vertolkte ook Beethoven (Mondscheinsonate), Mendelssohn (Lieder ohne Worte ) en Weber (Aufforderung zum Tanz) prachtig.
Chopin: Nocturne nr. 16 in Es op. 55/2, (4’36”, Philips 456.784-2 en Nimbus NI 8805).
Andrej Gavrilov: (1955 - ) Als teenager won deze pianistische wervelwind al het Tsjajkovskiconcours. In die zin toont hij verwantschap met Argerich. Aan technisch aplomb geen gebrek. In de loop der tijd speelde hij los en vast, van barokrepertoire (Händelsuites met Richter en Bachs Goldbergvariaties) tot de modernsten. Uitblinken doet hij vooral in Prokofjev.
Schubert: Impromptu D. 899 nr. 2 in Es, (4’34”, CD 32).
Chopin: 1e deel uit Pianosonate nr. 2 in bes op. 35, (6’55”, DG 435.622-2).
Grieg: Hochzeitstag auf Troldhaugen uit Lyrische stukken nr. 53 uit band 8 op. 65/6, (5’13”, DG 437.522-2).
Prokofjev: Dans van de leliemeisjes uit Romeo en Julia suite op. 64c/6, (2’12”, Philips 456.787-2 en EMI 764.329-2).
Britten: Sailing uit Holiday Diary op. 5, (5’32”, DG 439.778-2).
Walter Gieseking: (1895 - 1956) In Frankrijk geboren Duits pianist, bekend om de snelheid waarmee hij nieuw werk volledig instudeerde; hij speelde het hele Wohltemperierte Clavier van Bach uit z’n hoofd. Blonk uit in Franse impressionisten, maar was ook heel overtuigend in Mozart, Beethoven, Chopin, Schumann, Franck en zelfs Skrjabin.
Bach: Fuga in es uit Wohltemperiertes Klavier I BWV 853, (5’06”, DG 429.929-2).
Grieg: Eenzame zwerver uit Lyrische stukken nr. 2 uit band 3 op. 43/2, (3’58”, Simax PSC 1809).
Debussy: Minstrels, nr. 12 uit Preludes I, (1’54”, Philips 456.790-2 en EMI 761.004-2).
Emil Gilels: (1916 - 1985) Gilels en Richter domineerden de Russische pianowereld na de Tweede Wereldoorlog. Gilels leek altijd de mindere, was ook minder populair, maar zeker niet minder. Als jongeling een hemelbestormer, maar we kennen vooral zijn latere opnamen. Hij was ook introverter dan Richter met een vrij herfstige pianistiek. Beethoven behoorde tot een van zijn grootste specialiteiten. Onvermoede schoonheid wist hij ook te peuren uit Griegs Lyrische stukken.
Bach/Siloti: Prelude in b (3’00”, Philips 456.796-2).
Beethoven: Largo-Allegro uit Pianosonate nr. 17 in d op. 31/2, (9’16”, DG 419.161-2).
Beethoven: Presto uit Pianosonate nr. 18 in Es op. 31/3, (4’22”, DG 453.221-2).
Grigory Ginsberg: (1904 - 1961) een grote Russische virtuoos die altijd in de schaduw leefde van Richter, Gilels en Sofronitzky. Een geweldige virtuoos met een licht ontvlambaar temperament. Chopin, Liszt, Pabst, Tsjajkovski, Medtner, Miaskovsky en Prokofjev stonden veel op zijn lessenaar. Ook speelde hij halsbrekende arrangementen.
Liszt: La chasse, Paganini-étude nr. 5 (2’49”, Philips 456.802-2).
Leopold Godowski: (1870 - 1938) was grotendeels autodidact en ging door voor de Boeddha onder de pianisten omdat hij zich zo gesloten en terughoudend gedroeg in publiek. Uiterlijk vertoon en bravoure vermeed hij en hij was het best in kleine kring. Maar aan virtuositeit ontbrak het hem volgens de overlevering geenszins en hij beschikte over een perfecte techniek. Tegenwoordig is hij onder pianostudenten vooral bekend als bewerker. Wat we daadwerkelijk van Godowski te horen krijgen valt helaas tegen en bevestigt de legende allerminst.
Schumann: Chopin en Estrella uit Carnaval, (1’20”, Philips 456.805-2).
Glenn Gould: (1932 - 1982) De te vroeg gestorven hypochondrische Canadees, die zich te gauw (op z’n 31e) in de opnamestudio terugtrok en zich alleen nog bezig hield met de technische mogelijkheden van het medium en - gelukkig - het maken van opnamen. Hij werd bekend door twee dingen: zijn Bachspel en zijn excentriciteit. In 1955 verblufte hij de wereld waar insider barokspecialisten toen al vonden dat “Bach op de piano niet meer mocht” met een ongelooflijke uitvoering van de Goldbergvariaties. Gould speelde meer barokmuziek: Gibbons, Byrd en Scarlatti, maar ontfermde zich ook over niche repertoire van Bizet, Strauss, Skrjabin, Sibelius, Hindemith, Berg, Prokofjev. Hij was echt een unicum met name omdat hij muziekstructuren zo helder blootlegde!
Bach: Aria en variaties nr. 1, 2, 3 uit Goldbergvariaties BWV 988 (4’11”, Sony 52594).
Bach: Aria en variaties nr. 1-5 uit Goldbergvariaties BWV 988 (5’21”, Sony 52619).
Bach: Preludium uit Partita nr. 1 in Bes BWV 825, (1’50”, Sony 52597).
Brahms: Intermezzo in Es ui 13 Klavierstücke op. 117/1, (5’33”, Sony 52651).
Friedrich Gulda: (1930 - 2004) Een fascinerend man, een multitalent, een practical joker met een grondige hekel aan het concertestablishment, een kameleon, die na een veelbelovende start begin jaren vijftig jazzimprovisatie interessanter vond en later ook in de popwereld actief was. Ongewoon voor een Oostenrijks pianist is dat hij een sterke affiniteit met Debussy heeft. Hij creëerde een paar prachtige reeksen Beethovensonates, deed de mooiste dingen met Mozart, maar blonk dus ook opvallend uit met Franse impressionisten: Preludes van Debussy, de prachtig ingekleurde Suite bergamasque, Pour le piano en met Ravels Sonatine, Valses nobles et sentimentales en Gaspard de la nuit. Maar op zijn best is Gulda feitelijk in Bachs Wohltemperiertes Klavier en de Beethovensonates.
Bach: Preludium en fuga in As uit Wohltemperiertes Klavier II BWV 886, (6’44”, Philips 446.548-2).
Mozart: Allegretto uit Pianosonate nr. 18 in D KV 576, (4’08”, DG 431.084-2).
Beethoven: 2e Deel uit Pianosonate nr. 27 in e op. 90, (6’22”, Decca 440.257-2).
Debussy: Passepied uit Suite bergamasque, (3’18”, Philips 456.817-2).
Ingrid Häbler: (1929 - ) een Oostenrijkse pianiste die in de jaren vijftig een reputatie kreeg als Mozartvertolkster. Later werd haar Mozartspel nogal popperig als schoongepoetst Dresdens porselein gevonden. Inderdaad doet het wat naïef en simpel aan, maar charme bezit het wel en een mooi toucher had ze ook. Ze vertolkte trouwens ook Bach, Haydn, Schubert, Chopin en Schumann.
Bach: Bourrée uit Franse suite nr. 6 in E BWV 817a (1’43”, Philips 456.824-2).
Clara Haskil: (1895 - 1960) Net als bij haar Roemeense landgenoot Dinu Lipatti wordt het pianospel van Clara Haskil gekenmerkt door een grote mate aan menselijkheid en een superieure muzikaliteit. Zonder omhaal wist ze steeds de kern van een compositie te raken. Ze was met name een groot Mozart- en Schumannvertolkster. Een volmaakte musicienne.
Schubert: Scherzo uit Pianosonate nr. 21 in Bes D. 960, (3’34”, Philips 456.829-2 en 442.635-2).
Schumann: Abeggvariaties op. 1, (6’48”, Philips 442.635-2).
Myra Hess: (1890 - 1965) is vooral bekend gebleven door haar arrangement van Bachs “Jesu, joy of man’s desiring” en haar concertante activiteiten in Londen gedurende de Tweede Wereldoorlog. Haar aanvankelijk brede repertoire versmalde zich geleidelijk tot wat ze de “roast beef of music” noemde: Bach, Scarlatti, Mozart, Beethoven, Schumann en Brahms. Haar naar het ruige neigende virtuoze spel deed destijds wat onvrouwelijk aan.
Bach/Hess: Jesu, joy of man’s desiring, (3’37”, Philips 456.832-2).
Brahms: Rapsodie in Es uit 4 Klavierstücke op. 119/4, (5’24”, Biddulph LHW 025)..
Josef Hofmann: (1876 - 1957) Russisch wonderkind dat in de V.S. carrière maakte. Had kleine handen, zodat Steinway een aangepaste vleugel voor hem bouwde. Rachmaninov beschouwde hem als zijn grootste voorganger en droeg zijn 3e Pianoconcert aan hem op (dat hij vanwege die kleine handen nooit speelde). Hij was een elegant pianist die niet erg diep groef. Zijn reputatie is blijvend gevestigd op grond van zijn opnamen van Beethovens Waldsteinsonate, Schumanns Kreisleriana en Anton Rubinsteins 4e Pianoconcert. Beschikte over een prachtig legato.
Moszkovski: La jongleuse, (1’38”, Philips 456.889-2).
Vladimir Horowitz: (1903 - 1989) Voor velen niet alleen de bekendste en beroemdste, maar ook de grootste pianist of in elk geval de briljantste virtuoos van de twintigste eeuw maar ook “de laatste romanticus”, deze op het demonische as spelende “tornado van de steppen”, een bijnaam die hij bij zijn Berlijnse debuut in 1926 kreeg. Natuurlijk was hij beroemd om zijn virtuoze gooi en smijtwerk in Hongaarse rapsodieën van Liszt, Etudes van Moszkovsky, werken van Skrjabin, Rachmaninovs Etude-tableaux en zijn eigen bewerkingen om laste stukken nog lastiger te maken. Vaak gaf hij meer inzicht in zijn eigen grillige emoties dan in de muziek die hij speelde. Maar zijn repertoire was heel breed en reikte van Scarlatti tot zijn eigen bewerking van de Stars and stripes forever. Met Schumann kan men hem ideaal voorstellen: met Schumann de miniaturist, Schumann de uitbuiter van kleine vormen en thematische veelzijdigheid, Schumann met zijn wisselende stemmingen, Schumann, de wever van virtuoze wandkleden, de tekenaar met karige lijnen. Dat hij ook melancholie kon overdragen, blijkt uit Träumerei.
Scarlatti: Sonate in fis K. 25, (3’56”, Sony 48093).
Chopin: Mazurka nr. 13 in a op. 17/4, (3’57”, DG 419.045-2).
Schumann: Träumerei uit Kinderszenen. Op. 15, (2’15”, Sony 53457 Philips 456.838-2).
Schumann: Arabeske in C op. 18, (6’16”, Sony 53457).
Schumann: Novelette nr. 1 in F op. 21/1, (5’53”, DG 445.599-2).
Liszt: Valse oubliée no1, (2’15”, RCA GD 60463, DG 419.217-2 en Philips 456.844-2).
Moszkowski: Etincelles, nr. 6 uit Pianostukken op. 36/6, (2’44”, DG 419.499-2).
Byron Janis: (1928 - ) een andere Amerikaan, student van Horowitz en Josef Lhévinne en dus een groot virtuoos met stalen vingers die geen muziek te moeilijk is. Zijn vertolkingen ademen een romantische inslag en bezitten veel kleurenpracht. Helaas kreeg hij artritis en moest zich in 1973 terugtrekken. Zijn sterkste troeven speelde hij uit in werken van Chopin, Liszt, Rachmaninov en Prokofjev.
Chopin: Etude nr. 8 in F op. 10/8, (2’28”, Philips 434.346-2 en 456.847-2).
William Kapell: (1922 - 1953) Amerikaans pianist, wiens tragische lot enigszins herinnert aan dat van Lipatti: hij kwam namelijk om bij een vliegtuigongeluk in Californië in 1953 toen hij pas 31 was. Zijn loopbaan duurde amper een decennium. Hij beschikte over een briljante techniek, een dichterlijke gevoeligheid en een vurig temperament. Zijn bescheiden discografie bestaat onder meer uit opnamen van het 2e Pianoconcert van Rachmaninov en diens Paganinirapsodie, het 3e Pianoconcert van Prokofjev, een Partita van Bach, de 3e Sonate van Chopin en wat kortere werken van Liszt en Albeniz,
Albéniz: Gedeelte uit Evocación, nr. 1 uit Iberia, (1’44”, Philips 456.853-2).
Julius Katchen: (1926 - 1969) deze min of meer autodidactisch gevormde Amerikaan, in Parijs levend was een briljant technicus, werd tengevolge van kanker maar 42, maar begon gelukkig al jong, op z’n 11e . Blonk uit in breed repertoire van Mendelssohn via Liszt tot Balakirev, maar in het bijzonder in de jonge Brahms. Speelde volbloedig en met passie, soms wat eigengereid.
Brahms: Hongaarse dans nr. 1 in g, (2’51”, Decca 455.247-2 en Philips 456.856-2)
Brahms: Romanze in F uit 6 Klavierstücke op. 118/5, (4’10”, Decca 417.599-2).
Wilhelm Kempff: (1895 - 1991) Had net als Arthur Rubinstein les van Heinrich Barth, maar is de tegenpool van Rubinstein: een echte Duitse dromer en dichter, op zijn best in Mozart, Beethoven (het complete piano-oeuvre), Schubert, Schumann (Kreisleriana) en Brahms (naast de late Klavierstücke ook de lastige Paganinivariaties). Zijn Liszt toonde deze componist van zijn overpeinzende, serieuze kant hoewel het niet aan virtuositeit ontbrak. Viel op door zijn subtiele rubato en soft focus klank.
Bach: 2 Gedeelten uit Capriccio über die Abreise des geliebten Bruders BWV 992, (3’35”, DG 439.108-2).
Bach: Koraalvoorspel Wachet auf ruft uns die Stimme BWV 645, (5’20”, Austrophon HPC 077).
Beethoven: Largo uit Pianosonate nr. 7 in D op. 10/3, (8’42”, DG 447.966-2).
Beethoven: Begin 1e deel Pianosonate nr. 8 in c op. 13, (1’33”, DG 447.404-2).
Beethoven: Allegro uit Pianosonate nr. 29 in Bes op. 106, (8’50”, DG 453.010-2).
Schubert: Rondo uit Pianosonate nr. 16 in a D. 845, (5’09”, DG 423.496-2).
Schumann: 13e deel uit Davidsbündlertänze op. 6, (3’18”, DG 435.045-2).
Brahms: Intermezzo in E uit 7 Fantasien op. 116 (2’40”, DG 437.249-2 en Philips 456.862-2).
Brahms: Intermezzo, nr. 6 uit Pianostukken op. 118/6 (4’46”, DG 437.249-2).
Evgeny Kissin: (1971 - ) De jongste representant uit de twintigste-eeuwse pianowereld, een Russisch wonderkind met het accent op wonder. In 1982, twaalf jaar jong, debuteerde hij in Moskou. Met zijn uitvoering van Liszts transcendentale études wekte hij weldra over de hele wereld de grootste bewondering. Kissin wordt wel de erfgenaam van Hofmann genoemd. Zijn repertoire verbreedt zich gestaag en meandert tussen Bach en Prokofjev.
Beethoven: 1e deel uit Pianosonate nr. 14 in cis op. 27/2, (6’14”. RCA 9026-68910-2).
Chopin: Wals nr. 2 in As op. 34/2, (4’54”, RCA 9026-60445-2).
Liszt: Wilde Jagd, nr. 8 in c uit Transcendentale études, (4’41”, RCA 9026-68262-2).
Brahms: Capriccio in d uit 7 Fantasien op. 116/1, (2’09”, DG 445.562-2).
Skrjabin: Etude in cis op. 42/5, (3’31”, DG 427.485-2 en Sony 45931).
Prokofjev: Etude nr. 3 in c op. 2/3, (3’17”, Philips 456.772-2 en RCA RD 60443).
Zoltán Kocsis: (1953 - ) is naast Andras Schiff en Deszö Ranki de belangrijkste Hongaarse pianist van nu, evenzeer schitterend in hoogst idiomatische vertolkingen van werk van Debussy als in dat van Bartók. Briljante, zeer vingervaardige, scherp gedefinieerde pianistiek vormen zijn kenmerken. Maar hij blinkt ook uit in bv. Griegs Lyrische stukken, karakterstukken van Liszt en pianowerken van Rachmaninov
Grieg: Aan de lente, nr. 22 uit Lyrische stukken op. 43/6, (2’23”, Philips 456.874-2).
Debussy: Toccata uit Suite Pour le piano, (3’37”, Philips 412.118-2).
Rachmaninov: Allegro molto uit Pianosonate nr. 2 in b op. 36, (6’32”, Philips 446.220-2).
Bartók: Bagatelle nr. 1 op. 6 Sz. 38, (1’23”, Philips 434.104-2).
Bartók: Klänge der Nacht uit Im Freien Sz. 81, (4’38”, Philips 446.369-2).
Bartók: Allegro molto uit Pianosonate Sz. 80, (3’14”, Philips 446.369-2 en Denon C 37.7813).
Stephen Kovacevic (vroeger Bishop): (1940 - ) Een wat cerebrale van origine Amerikaanse pianist met grote distinctie, uitblinkend in Beethoven, Chopin, Schubert, Brahms en Bartók. Het is geen toeval dat hij zich in de studio beter thuis voelt dan in de concertzaal. Als leerling van Myra Hess waren discipline en poëzie altijd belangrijker voor hem dan een demonstratie van virtuositeit.
Brahms: Intermezzo in C, nr. 3 uit 4 Klavierstücke op. 119/3 (1’23”, Philips 442.589-2 en 456.877-2).
Schumann: Toccata in C op. 7, (6’51”, CD 49)..
Alicia de Larrocha: (1923 - ) De kleine Spaanse werd vooral beroemd door haar vertolking van Spaanse muziek. Voorop Granados, maar ook Albeniz, Mompou en Halffter en terug in de tijd Soler. Veel van hun werken legde ze een paar keer vast. Maar het zou van onderschatting getuigen als haar Scarlatti-, Bach-, Händel-, Mozart- en Haydnuitvoeringen werden vergeten.
Soler: Sonate nr. 84 in D S.R. 84, (3’36”, Decca 433.920-2).
Albéniz: Asturias, nr. 5 uit Suite española op. 47/5, (5’58”, Decca 417.887-2).
Albéniz: Málaga uit Iberia, (5’15”, Decca 448.191-2).
Granados: Gedeelte van El Pelele uit Goyescas, (2’11”, RCA RD 60.408 Philips 456.883-2).
Granados: Epilogo, nr. 6 uit Goyescas II, (7’37”, RCA RD 60408 en Decca 448.191-2).
Falla: Montanesa uit Piezas españolas, (4’12”, RCA 9026-61389-2).
Josef Lhévinne: (1874 - 1944) is vooral belangrijk als leraar van een hele generatie Amerikaanse pianisten: Van Cliburn,, John Browning, Misha Dichter e.a. Zelf een groot virtuoos en een toegewijd partner van zijn echtgenote Rosina als pianoduo.
Chopin: Etude no.18, Tertsen, in gis op. 26/6, (1’50”, Philips 456.889-2).
Dinu Lipatti: (1917 - 1950) Tragisch gestorven aan leukemie op z’n 33e in 1950. Repertoire van Bach via Chopin tot Ravel. De Peter Pan onder de pianisten. Eenvoud als kenmerk van het ware combineerde hij koel classicisme met romantisch vuur. Zijn opnamen bestrijken de korte periode tussen 1947 en 1950. Grote bevlogenheid, perfectionisme zonder overdrijving. Zijn Bach was puur, helder, fris en dansend. Maar gelukkig speelde hij ook Mozart, Schubert, Chopin, Schumann, Brahms, Grieg en Ravel plus de pianoconcerten van Grieg en Schumann. Kortom, absoluut juiste pianistiek. Bij het emotionele oordeel speelt ook de vraag mee: wat had nog véél van Lipatti mogen worden verwacht...
Bach: Menuet uit Partita nr. 1 in Bes BWV 825 (2’24”, EMI 565.166-2 en 769.800-2).
Bach/Hess: Jesu joy of man’s desiring, (3’25 EMI 769.800-2).
Chopin: Wals nr. 5 in As op. 42, (3’39”, EMI 565.166-2).
Chopin: Nocturne nr. 8 in Des op. 27/2, (5’45”, EMI 566.222-2).
Radu Lupu: (1945 - ) deze Roemeens dichter aan de vleugel, die zijn opleiding bij Neuhaus in Moskou kreeg en zich in Londen vestigde heeft helaas een te kleine discografie. Met zijn wilde donkere haardos en zijn volle baard oogt hij als een muzikale Raspoetin. Het heet dat hij net als Argerich en Freire nauwelijks hoeft te studeren. Als hij een werk visueel tot zich heeft genomen, kan hij het zo perfect spelen. Ernst, diepgang, subtiliteit en welsprekendheid bepalen de klinkende uitkomst. Romantische werken, met name de vroegromantiek van Schubert is bij hem in ideale handen.
Schumann: Glückes genug uit Kinderszenen op. 15, (1’05”, Decca 440.496-2 en Philips 456.895-2).
Schumann: Ausserst bewegt uit Kreisleriana op. 16, (2’23”, Decca 440.496-2).
Brahms: Rapsodie in g op. 79/2, (5’41”, Decca 417.599-2).
Nikita Magaloff: (1912 - 1992) kreeg aandacht nadat hij “live” en in de studiocycli met de complete pianowerken van Chopin had gegeven. Magaloff was de schoonzoon van de beroemde Hongaarse violist Josef Szigety. In veler oren was Magaloff een groot virtuoos, maar hij liet zijn toehoorders met zijn spel als koud vuur innerlijk onberoerd.
Chopin: Tarantelle in As op. 43, (3’02”, Philips 426.816-2 en 456.898-2).
Chopin: Berceuse in Des op. 57, (4/14”, Philips 426.816-2).
Liszt: La campanella, nr. 3 in gis uit Transcendentale Paganini études, (4’39”, Har 5).
Arturo Benedetti Michelangeli: (1920 - 1995) Een raadselachtige, moeilijke, ongenaakbare pianist, beschikkend over een smal repertoire dat hij echter perfect beheerste. Ook een man van uitersten. Volgens velen beschikte hij over de beste techniek van alle twintigste eeuwse pianisten. Beroemd werd hij onder meer met zijn fantastische vertolking van Rachmaninovs 4e pianoconcert en Ravels Concert in G. Een koele - sommigen vinden onderkoelde - maar betoverende pianist die in Debussy - beide banden Images en beide banden Preludes - magisch en miraculeus klinkt. Andere discografische mijlpalen van deze Italiaan zijn Brahms’ Paganinivariaties en Schumanns Carnaval. Elke noot, elke nuance is overdacht en wordt met de juiste kleurwaarde gespeeld.
Scarlatti: Sonate in C K. 159, (2’22”, Decca 417.772-2).
Schubert: 3e deel uit Pianosonate nr. 4 in a D. 537, (4’54”, DG 440.043-2).
Schumann: Chopin uit Carnaval op. 9, (1’20”, Testament SBT 2088).
Brahms: Ballade in d op. 10/1, (4’28”, DG 440.043-2).
Debussy: General Lavine - eccentric - nr. 6 uit Preludes II (2’34”, DG 427.391-2 en Philips 456.901-2).
Debussy: Les collines d’Anacapri uit Preludes I, (3’16”, DG 413.450-2).
Benno Moisewitsch: (1890 - 1963) Een elegante, verfijnde Rus, leerling van Lechetitzky, die zich later vooral in de V.S. en Engeland thuis voelde. Russische werken van Kabalevsky, Rachmaninov, Medtner en Prokofjev behoorden feitelijk tot zijn hoofdschotel, maar bekend werd hij vooral met zijn Chopinvertolkingen, die echt een ontdekking zijn. Voorbeeld: de Fantaisie-Impromptu op. 66, prachtig van toon, heerlijk legato, frappante dynamische nuancen. Een onderschat pianist! Daarom is het aardig om hem juist met Liszt voor te stellen.
Liszt: Gedeelte uit La leggieriezza, Etude de concert nr. 2 in f S. 144, (1’56”, Appian APR 7005 en Philips 456.907-2).
Ivan Moravec: (1930 - ) is een onterecht vrij onbekend gebleven Tsjech. Michelangeli was zijn grote voorbeeld en net als die streefde hij vooral een sensueel fraaie klank, een zangerige toon en een volmaakte frasering na. Zijn pianistiek is aan de weke kant, maar ook lumineus als een Ming vaas. Moravec heeft veel affiniteit met de wereld van Mozart, Chopin en Debussy., hoewel hij ook Francks Prélude, choral et fugue op zijn repertoire heeft.
Chopin: Mazurka nr. 40 in f op. 63/2, (2’13”, Video Artists VAIA 1092 en Philips 456.910-2).
John Ogdon: (1937 - 1989) een intelligente Engelse titaan die er niet voor terugdeinsde om gigantische werken als het vijfdelige Pianoconcert van Busoni en het ruim vier uur vergende Opus clavicembalisticum van Sorabji praktisch zo van blad te spelen. Ook voor het Soloconcert van Alkan en het aartsmoeilijke Islamey van Balakirev deinsde hij niet terug. Naast Ashkenazy won Ogdon overigens in 1962 in Moskou het Tsjajkovskiconcours. Jammer genoeg had hij een slechte gezondheid en stierf hij vrij jong. Vergeten mag ook niet worden dat Ogdon zich voor werk van tijdgenoten inzette. Hij behoorde tot de Manchester Kring rond Birtwistle, Maxwell Davies en Goehr.
Liszt: Gedeelte uit La campanella, Paganini-étude nr. 3 in gis S. 140, (1’51”, Philips 456.913-2).
Ignacy Paderewski: (1860 - 1941), ook bekend als Pools eerste minister in 1919 werd Paderewski 26 jaar voordat Liszt overleed geboren en overleefde hij op zijn Beurt Brahms 37 jaar. In 1904 verdiende hij met een toernee door de V.S. al ruim een miljoen dollar. Verder stond hij nog geheel in de negentiende-eeuwse traditie, gekenmerkt door een zangerige toon en een elegante frasering. Notenperfectie was van secundair belang, interpretatieve vrijheden, vooral wat de tempi betreft, waren troef. Zijn eigen Menuet in G bleef bekend als toegift. Verder muntte hij uit in Chopin (Etudes, Nocturnes), Liszt (transcripties) en Schubert (Impromptu’s).
Paderewski: Menuet in G, (1’18”, Philips 456.919-2).
Murray Perahia: (1947 - ) Won het pianoconcours van Leeds in 1972 en bleef als Amerikaan van Spaans-Joodse afkomst in Engeland. Is uiterst veelzijdig, een bijna kieskeurig en heel verbeeldingsvol dichter aan de vleugel, die enerzijds teruggaat tot Bach, maar anderzijds niet schuwt Berg, Bartók en Tippett te spelen. Mieczyslav Horszowski was altijd een idool van hem. Hij is nauwelijks te betrappen op een minder geslaagde vertolking en manifesteert zich voorbeeldig in Scarlatti, Bach, Mozart, Beethoven, Schubert, Chopin, Mendelssohn en Grieg. Na een periode waarin hij tengevolge van een blessure niet kon optreden, is hij gelukkig weer helemaal terug.
Scarlatti: Sonates in A K. 212 en in cis K. 247, (3’01”, Sony 62785 en Philips 456.922-2 en 4’47”).
Bach: Allemande uit Engelse suite nr. 3 in g BWV 806, (3’20”, Sony 60276).
Bach: Sarabande uit Engelse suite nr. 5 in e BWV 810, (3’30”, Sony 60277).
Beethoven: 3e deel uit Pianosonate nr. 3 in C op. 2/3, (Sony 64397).
Beethoven: 1e deel uit Pianosonate nr. 14 in cis op. 27/2, (4’29”, Sony 66301).
Chopin: Begin Ballade nr. 2 in a op. 38, (1’55”, Sony 64399).
Schumann: Begin 1e deel Pianosonate nr. 1 in fis op. 11, (5’08”, Sony 44569).
Liszt: Gnomenreigen, Etude de concert nr. 2 G. 145, (2’55”, Sony 47180).
Maria João Pires: (1944 - ) een frêle Portugese, die in de jaren zeventig voor het eerst de aandacht trok als zeer gedistingeerd en verfijnd Mozartvertolkster. Later voegde ze daaraan Chopin en Schubert met evenveel stijlgevoel toe. Door allerlei nare persoonlijke omstandigheden was ze een poos uit beeld, maar sinds een jaar of zeven is ze weer helemaal terug, opnieuw met veel Mozart, maar ook met Schubert en Schumann. Haar kristallijnen toucher, ritmische vitaliteit en heldere articulatie vormen een illustratie van haar grote aangeboren muzikaliteit. Meer en meer weet ze met haar geëngageerde spel ook te ontroeren.
Bach: Courante uit Franse suite nr. 2 in c BWV 813, (1’53”, DG 447.894-2 en Philips 456.928-2).
Mozart: Andante uit Pianosonate nr. 6 in D KV 284, (5’28”, DG 437.791-2 en Denon DC 8072 ).
Mozart: 1e deel uit Pianosonate nr. 9 in D KV 311, (6’58”, Denon DC 8073 en DG 435.882-2).
Schubert: Impromptu nr. 2 in Es D. 899, (4’46”, DG 457.550-2).
Schumann: Der Vogel als Prophet uit Waldszenen op. 82, (2’55”, DG 437.538-2 en Teldec 2292-45223-2).
Chopin: Nocturne nr. 21 in c op. Posth., (2’45”, DG 447.096-2)
Michael Pletnev: (1957 - ) Winnaar Tsjajkovski concours 1978. Is als pianist minder interessant geworden sinds hij zich op directie en compositie toelegde. Een multitalent leidt vaak tot versnippering. Staat in de Russische traditie van Gilels en Richter. Bewerkte als zodanig in de geest van Liszt en Godowski virtuoos voor piano, bijvoorbeeld balletmuziek van Tsjajkovski. Briljante techniek, heldere toon, onsentimenteel , koele bravura, exuberantie, maar weinig diepgang.
Beethoven: Rondo in C op. 51/1, (5’09”, DG 457.493-2).
Chopin: Finale uit Pianosonate nr. 3 in b op. 58, (5’15”, DG 453.456-2).
Tsjajkovski: Gavotte en Le canari qui chante uit Doornroosje. (2’17”, Virgin 759.611-2 Philips 456.931-2).
Tsjajkovski: Juli uit De maanden, (1’54”, Virgin 545.042-2).
Ivo Pogorelich: (1958 - ) De rel die ontstond toen Pogorelich in 1980 het Chopinconcours in Warschau niet won katapulteerde hem op slag tot een wereldberoemdheid. De gegenereerde publiciteit heeft hem geen windeieren gelegd. Feit is dat die jongen ook echt wat presteerde na zijn opleiding in Moskou. Zijn slungelachtig voorkomen, zijn (gespeeld?) nonchalante podiumhouding hadden geen nadelig effect op zijn prestaties, die bij alle grilligheid niet gering zijn. Soms verbluft hij ineens met de mooiste vertolkingen, bijvoorbeeld van Beethovens 32e Pianosonate, Schumanns Etudes symphoniques, Prokofjevs 6e Pianosonate en Ravels Gaspard de la nuit. Andere keren is hij irritant eigenzinnig, zoals in Moesorgski’s Schilderijententoonstelling. Je kunt hem bewonderen of een hekel aan hem hebben vanwege de extreme contrasten die hij aanbrengt, maar Pogorelich is hoe controversieel ook een belangrijke figuur in de hedendaagse pianowereld. Hij is een volledig toegerust vakman, oorspronkelijk, provocerend, uitdagend, gedurfd met fenomenaal pianospel. Zonder zijn transcendentale pianistiek zouden zijn interpretaties minder indruk maken. Het is juist dat huwelijk tussen zijn verbeeldingsvolle gezichtsvrijheid en zijn grenzeloze technische hulpbronnen dat hem tot zo’n fascinerende pianist maakt.
Mozart: Menuet uit Pianosonate nr. 11 in A KV 331, (5’57”, DG 437.763-2).
Schumann: Variatie nr. 11 uit Etudes symphoniques op. 13, (3’39”, DG 410.520-2).
Moesorgski: Les Tuileries en Bydlo uit De Schilderijententoonstelling, (5’26”, DG 437.667-2 ).
Skrjabin: Presto uit Pianosonate nr. 2 in gis op. 19, (4’16”, DG 429391-2).
Ravel: Scarbo uit Gaspard de la nuit, (9’20”, DG 413.363-2).
Maurizio Pollini: (1942 - ) Met het winnen van een Chopinconcours in Warschau begon Pollini’s loopbaan in 1960 Sindsdien liet hij prachtige Chopinvertolkingen horen, maar eigenlijk valt hij meer te waarderen om wat hij voor Beethoven, Schubert, Schumann en de twintigste-eeuwse muziek deed: Stravinsky, Prokofjev, Webern, Schönberg, Boulez. Hem wordt koelheid verweten, maar het gaat eigenlijk om Latijnse helderheid, waarmee hij menig dieper inzicht toonde. Hij leverde veel memorabels en om platgetreden paden te vermijden moet men beslist eens Stravinsky’s 3 delen uit Petroesjka van hem horen, Debussy’s Etudes, Weberns Variaties, de Sonate van Liszt, ja eigenlijk alles wat hij opnam tot de complete pianowerken van Schönberg toe.
Beethoven: 2e Deel en Prestissimo uit Pianosonate nr. 30 in op. 109, (3’11” en 2’14”, DG 429.570-2).
Chopin: Etude nr. 1 in C op. 10/1, (1’56”, DG 413.794-2).
Chopin: Berceuse op.57 (4’29”, DG 431.623-2 en Philips 456.937-2).
Liszt: Nuages gris, (2’18”, DG 427.322-2).
Schönberg: Bewegt uit 3 Klavierstücke op. 11, (2’32”, DG 423.249-2).
Schönberg: Gigue uit Pianosuite op. 25, (2’36”, DG 423.249-2).
Webern: Ruhig fliessend uit Variationen op. 27, (3’23”, DG 447.431-2).
Prokofjev: Precipitato uit Pianosonate nr. 7 in Bes op. 83, (3’15”, DG 447.431-2 ).
Andre Previn: (1929 - ) Voor Amerikaanse muziekbegrippen moet Previn de welhaast best bekende en veelzijdigste musicus zijn. Hij is ook een typische crossover kunstenaar die zowel met Oscar Peterson als Vladimir Ashkenazy samenspeelde, die Doris Day en Sylvia McNair begeleidde, die in zijn Londense jaren vooral ging dirigeren en als een kameleon werk van Vaughan Williams, Elgar en Britten ging uitvoeren. De Russen Rachmaninov, Prokofjev en Sjostakovitsj staan ook op zijn prioriteitenlijstje. Geen wonder dat hij graag Gershwin speelt en diens ritmische vitaliteit transplanteert naar een Mozart met klassieke lijnen en een Poulenc met dartele jazzinvloeden.
Gershwin: Gedeelte uit The man I love (met David Finck, bas), (2’13”, Philips 456.934-2),
Sergej Rachmaninov: (1873 - 1943) We kennen hem vooral als componist en vertolker van eigen werk. Beroepspianist werd hij pas op zijn veertigste en hij was meteen een titaan; opnamen maakte hij tussen 1919 en 1942. Daaronder opnamen op Ampicorollen, die nu perfect kunnen worden weergegeven. Uiteraard speelde hij veel eigen werken, o.a. zijn pianoconcerten. Minder bekend is dat hij met zijn enorme techniek en zijn grote muzikale intellect ook uitblonk in Schumanns Carnaval en Chopins 2e Pianosonate. Opvallend in zijn spel is het moeiteloos spontane karakter. “De” Prelude van hem mag niet ontbreken, hoewel hij er een hekel aan kreeg om deze te spelen. Noblesse, elegantie, beheerste passie en een bronzen toon blijken ook uit zo’n miniatuur. Hem terughorend is er best aanleiding om hem hoger aan te slaan dan Horowitz.
Rachmaninov: Etude-tableau nr. 2 in C op. 33/2, (2’10”, RCA GD 87.766 en Philips 456.943-2).
Rachmaninov: Prelude in cis op. 3/2 (3’41”,Telarc CD 80489).
Rachmaninov: Polka de W.R., (3’46”, RCA 09026-61265-2).
J. Strauss/Tausig: Man lebt nur einmal, (6’57”, RCA 09026-61265-2).
Svjatoslav Richter: (1915 - 1997) all-round Russisch pianist en grotendeels autodidact, al studeerde hij op latere leeftijd nog bij Neuhaus in Moskou van Bach tot Prokofjev met Schubert en Schumann als hoogtepunten. Een heel breed repertoire van Bach tot Bartók, van Händel tot Hindemith en van Schumann tot Sjostakovitsj met eigenlijk louter hoogtepunten. Pas eind jaren vijftig kwam hij voor het eerst westwaarts; tot dan toe was hij louter een legende. Eigenlijk bleef hij dat. Alleen al met zijn in het Westen gemaakte opnamen vulde Philips in 1994 een box met 21 cd’s, waaraan hij gek genoeg maar een paar sonates van Beethoven bijdroeg. Hij benaderde de pianowerken streng, indringend, ritmisch kernachtig en tegelijk teer en heftig. Soms kwam hij wat hoekig over in de ritmische polsslag van de baskant, andere momenten juist heel flexibel in de melodievoering. Een paar mooie voorbeelden zijn Schuberts Wandererfantasie, Schumanns Fantasie en de in de oorlog geschreven, aan hem opgedragen 6e, 7e en 8e pianosonate van Prokofjev.
Haydn: Menuet 2 uit Pianosonate nr. 32 in b Hob. XVI:32, (3’48”, Decca 436.455-2).
Beethoven: Treurmars uit Pianosonate nr. 12 in As op. 26, (6’00”, RCA GD 86804).
Beethoven: Thema en Variaties 21-23 uit Diabellivariaties op. 120, (4’22”, Philips 422.416-2).
Schubert: Andante uit Pianosonate nr. 13 in A D. 664, (6’14”, EMI 767.197-2).
Schumann: Toccata in C op. 7, (7’22”,Philips 454.168-2; 6’33” en DG 447.440-2).
Chopin: Ballade nr. 3 in As op. 47, (7’11”, DG 457.667-2).
Brahms: 3e deel uit Pianosonate nr. 2 in fis op. 2, (3’50”, Philips 454.168-2).
Moesorgski: De grote poort te Kiev uit De schilderijententoonstelling, (4’30”, Philips 454.167-2).
Skrjabin: Vers la flamme op. 72, (6’40”, Philips 454.171-2).
Rachmaninov: Prelude nr. 23 in gis op. 32/12, (2’08”, DG 457.667-2, RCA 69079 en Philips 456.946-2).
Szymanowski: Het eiland der Sirenen uit Metopes op. 29, (5’06”, Har 10).
Stravinsky: Piano-Rag-Music, (3’36”, Har 11).
Hindemith: Ragtime uit Pianosuite op. 26, (2’42”, Har 12).
Prokofjev: 1e deel uit Pianosonate nr. 6 in A op. 82, (8’42”, Philips 454.171-2).
Sjostakovitsj: Prelude en fuga nr. 15 in Des op. 87/15, (4’48”, Philips 438.627-2).
Artur Rubinstein: (1887 - 1982) maakt waarschijnlijk aanspraak op de titel van geliefdste pianist uit deze eeuw. Hij behoeft ook nauwelijks nadere introductie. Zijn loopbaan moet een van de langste zijn in de muziekwereld. Hij gaf zijn eerste recital op zevenjarige leeftijd in 1894 en zijn laatste in 1976 op 89-jarige leeftijd. Zijn naam werd synoniem met die van Chopin. Met zijn trotse, aristocratische, zangerige en dichterlijke temperament was hij een ideaal Chopinvertolker al mag nooit worden vergeten dat hij in alle romantici uitblonk dus ook zijn Beethovensonates, zijn Fantasiestücke van Schumann, zijn Brahmsromance, zijn Franck en zelfs zijn eigenzinnige laatste sonate van Schubert zijn niet te versmaden. Bij Rubinstein klinkt alles altijd of hij er groot plezier in had. Een salonpianist in de beste betekenis van het woord.
Chopin: Mazurka nr. 34 in C op. 56/2, (1’46”, RCA RD 85171).
Chopin: Wals nr. 6 in Des op. 64/1, Minutenwals, (1’49”, RCA RD 89564 en Philips 456.955-2).
Andras Schiff: (1953 - ) Net als zijn Hongaarse landgenoot is Schiff doorkneed in Mozart en Bartók. Hij is het tegendeel van flamboyant, maar wel heel serieus, gewetensvol, intelligent, onopvallend en op alle gebied stijlvol. Als Bach (na Gould) al op de piano moet, dan zó, verre van dogmatisch en in-muzikaal en dus zangerig met een fluwelig ronde toon. En dan zijn complete Schubert……
Bach: Gigue uit Franse suite nr. 4 in Es BWV 815, (2’19”, Decca 433.313-2).
Bach: Preludium in es BWV 853 uit Wohltemperiertes Klavier I, (3’42”, Decca 414.388-2).
Mozart: Adagio uit Pianosonate nr. 12 in F KV 332, (4’48”, Decca 443.717-2).
Schubert: Menuet uit Pianosonate nr. 2 in C D. 279, (3’31”, Decca 448.397-2).
Schubert: 1e en 2e deel uit Pianosonate nr. 19 in c D. 958, (10’59”, Decca 440.308-2CD 54; 7’44 Har 4).
Schubert: 1e deel uit Pianosonate nr. 18 in G D. 894, (4’38”, Decca 440.307-2).
Schubert: Moment musical nr. 3 in f D. 780/5, (2’02”, Decca 458.139-2 en Philips 456.925-2).
Artur Schnabel: (1882 - 1951) Zoals Rubinstein onverbrekelijk verbonden is met Chopin, zo wordt Schnabel nog steeds bij voorkeur in verband gebracht met Beethoven, hoewel hij ook een groot Mozart- en Schubertvertolker was. Tsjajkovski was een van de componisten die hij links liet liggen. Schnabel was de eerste die de 32 Pianosonates van Beethoven integraal opnam in de jaren dertig en hij gold toen als “modern” interpreet. Hij hield zich vrij nuchter, meer dan tijdgenoten, aan de notentekst, gebruikte weinig pedaal en was heel direct, soms op het vlakke en slordige af. Een echte technicus en virtuoos was hij niet, dus concentreerde hij zich op klankbalans, ritme en dichterlijke vrijheid. Volgens hem was de meeste muziek trouwens beter dan deze kon worden gespeeld.
Beethoven: Poco vivace uit Diabellivariaties op. 120/8, (1’29”,Pearl GEMMCDS 9142 en Philips 456.961-2).
Beethoven: Gedeelte uit de finale van Pianosonate nr. 30 in E op. 109, (4’38”, EMI 763.765-2).
Rudolf Serkin: (1903 - 1991) Net als bij Horowitz doen de opnamen relatief te weinig recht aan de interpretaties van deze geboren Hongaar, die vooral in de V.S. carrière maakte: men moest hem liefst in natura horen, via opnamen is zijn pianotoon vaak hard. Hij blonk uit in de majestueuze muziek van Brahms en Reger (Bachvariaties) mede dankzij een enorm structuurbesef. Maar ook zijn op kleiner schaal geprojecteerde Mozart (pianoconcerten met Schneider en Abbado) en Beethovensonates en Diabellivariaties zijn imposant. Jammer dat uit zijn beste tijd maatgevende opnamen ontbreken.
Beethoven: Finale uit Pianosonate nr. 29 in Bes op. 106, (8’03”, Sony 47666).
Vladimir Sofronitzky: (1901 - 1961) blonk in Rusland vooral uit als Skrjabinvertolker (hij was diens schoonzoon) dankzij zijn specifieke temperament en zijn klankvoorstelling. Heel bijzonder is de manier waarop hij de 9e Sonate uitvoert en Vers la flamme. Ook zijn Chopin met gering pedaalgebruik en een zekere mate van quasi improvisatie genoot een behoorlijke reputatie. Buiten de Sovjet Unie trad hij nooit op.
Skrjabin: 2e deel uit Pianosonate nr. 3 in fis op. 23, (2’16”, Multisonic 310181-2 en Philips 456.970-2).
Skrjabin: Poème tragique in Bes op. 34, (3’11”, BMG 7432-125177-2).
Solomon: (1902 - 1988) een geweldige Engelse pianist wiens carrière eindigde toen hij op z’n 54e een beroerte kreeg. Het gebruik van louter zijn voornaam gaat terug tot zijn debuut als achtjarige met Tsjajkovski’s 1e Pianoconcert. Het meeste affiniteit had hij met Beethoven, Chopin, Liszt en Brahms, in wier werk hij een aristocratisch verfijnd toucher combineerde met een goed gedoseerde klank en een niet in het oog springende maar schier volmaakte techniek. Een onopvallend en toch markant musicus die een model van verfijnde smaak en stijlgevoel was. Zijn vertolking van het tweede deel uit Beethovens laatste pianosonate is onvergetelijk, zo vervuld van onmetelijke diepgang.
Beethoven: 1e deel uit Pianosonate nr. 28 in A op. 101, (3’43”, EMI 764.708-2).
Beethoven: 1e deel uit Pianosonate nr. 30 in E op. 109, (3’38”, EMI 764.708-2).
Beethoven: 1e deel uit Pianosonate nr. 32 in c op. 111, (8’38”, EMI 764.708-2).
Chopin: Etude nr. 10 in As op. 10/10, (2/32”, Testament SBT 1030).
Chopin: Nocturne nr. 8 in Des op. 27/2, (5’29”, Appia APR 5503).
Liszt: Au bord d’une source uit Années de pèlerinage I, (3’46”, Pearl GEMMCD 9478 en Philips 456.973-2).
Rosalyn Tureck: (1914 - 2003) Bach voor, Bach na voor deze Amerikaanse hoge priesteres in de jaren vijftig - totdat Glenn Gould met een heel ander publiek charisma ten tonele verscheen - en dan Bach volgens de letter en heel puur, waarbij zelfs ornamenten een integraal deel van de muzikale lijn werden en geen herhaling werd overgeslagen. Verder ontnam ze de vleugel elk slagwerkkarakter: hij klinkt warm, intiem en het spel is uiterst subtiel en fluwelig. In 1999 maakte ze een verrassende comeback nadat het rond haar jaren stil was geweest. Ze overleed in juli 2003.
Bach: Prelude uit Partita nr. 1 in Bes BWV 825 (2’11”, Video Artists VAIA 1040 en Philips 456.976-2).
Mitsuko Uchida: (1948 - ) Een Japanse, die haar opleiding in Wenen volgde en zich metterwoon in Londen vestigde nadat ze in 1975 het concours in Leeds won. Ze profileerde zich aanvankelijk haast uitsluitend met een allesbehalve schoolse, eerder een spontaan-intuïtieve Mozart. Daarna wierp ze zich met succes op Debussy (Etudes), Schönberg en Schubert (late sonates).
Mozart: Allegro uit Pianosonate nr. 3 in Bes KV 281, (4’26”, Philips 420.186-2).
Schubert: Begin 1e deel uit Pianosonate nr. 18 in C D. 894, (4’58”, Philips 454.453-2).
Schumann: Eusebius en Florestan uit Carnaval op. 9, (3’15”, Philips 442.777-2).
Debussy: Etude nr. 5 uit 12 Etudes, I (3’07”, Philips 422.412-2).
Debussy: Etude nr. 6 uit 12 Etudes, I (1’24”, Philips 422.412-2 en 456.982-2).
André Watts: (1946 - ) De 16-jarige in Duitsland geboren Amerikaan Watts viel in toen Gould een optreden met Bernstein annuleerde. Hij speelde het 1e Pianoconcert van Liszt en had daarmee zoveel succes dat hij een vliegende start kreeg. Watts, de uitgesproken virtuoos, is even goed thuis in Schuberts Wandererfantasie, Rachmaninovs Corellivariaties als in songs van Gershwin.
Gershwin: Nobody but you, (0’46”, Philips 456.985-2).
Alexis Weissenberg: (1929 - ) Een omstreden pianist, in de V.S. en Japan hooglijk bewonderd, in Europa nogal verguisd. Koud vuur en extrovertie van een enorm virtuoos (neem Czerny’s variaties over “La ricordanza”, Stravinsky’s 3 delen uit Petroesjka of Skrjabins Nocturne voor de linkerhand), een analyticus die haast als een demon speelt, het obscure bemint. Daarom waarschijnlijk een voortreffelijk Scarlattivertolker.
Scarlatti: Sonate in F, K. 107 (3’33”, Philips 456.988-2).
Debussy: Golliwog’s cakewalk uit Children’s corner, (2’29”, DG 445.547-2 en BMG 7432-124214-2).
Earl Wild: (1915 - ) Nog zo’n Amerikaanse romantische virtuoos die de laatste jaren een graag geziene gast is in Nederland. Hij zwelgt op een no-nonsense manier in negentiende-eeuws repertoire en grossiert in transcripties van Liszt, Godowski, Thalberg en Balakiref, bijvoorbeeld diens parafrase over Glinka’s Een leven voor de tsaar. Daar ontwikkelt hij een ware regenboog aan kleuren. En hij schittert uiteraard in Gershwin, waar hij vooral in Europa bekend door werd. In luchtige toegiften speelt hij haas zijn grootste troeven uit.
Gershwin: Embraceable you, (2’32”, Chesky CD 32 en Philips 456.991-2).
Maria Yudina: (1899 - 1970) Was door onbekendheid met wat er diep in de Sovjetwereld gebeurde vooral een legende, een bijna heilig verklaarde pianiste, Stalins lieveling, die geen kwaad kon doen en oogde als een manwijf met grote fysieke kracht, een harde aanslag en mentaal uithoudingsvermogen. Die bewondering was overigens niet wederzijds en dat liet ze blijken. Er school iets visionairs in haar spel, iets mystieks, iets improviserends en ze droeg meestal tijdens recitals Russische poëzie voor. Achteraf lijkt die bewondering nogal overdreven, maar boeiend was deze Russin zeker.
Beethoven: Variatie nr. 8, Poco vivace, uit Diabellivariaties (1’10”, Russian Disc RDCD 15010 Philips 456.994-2).
Krystian Zimerman: (1956 - ) manifesteerde zich heel nadrukkelijk als winnaar van het Chopinconcours in Warschau in 1975 toen hij negentien was. Sindsdien is hij bij kenners en liefhebbers een graag gehoorde gast, die helaas spaarzaam optreedt en nog spaarzamer opnamen maakt. Hij laste zelfs een paar keer een sabbatical year in. Die schaarse recitals en cd-documenten zijn dan ook gebeurtenissen van de eerste orde in de pianowereld. Zimerman, zeer zelfkritisch, ontwikkelt zijn opvattingen langzaam maar gestaag. Hij is een aristocraat aan de vleugel, heeft bijzondere concepten, beschikt over een royaal kleurengamma en een uitgesproken architectonisch besef. Zijn Chopin is koel maar sprankelt, zijn Brahms heeft een diepe ziel, zijn Debussy is een toonbeeld van verfijning en brille. En dan hebben we het nog niet eens over zijn Liszt en Ravel gehad.
Schubert: Impromptu nr. 4 in f D. 935, (5’53”, DG 423.612-2).
Chopin: Ballade nr. 2 in F op. 38, (7’44”, DG 423.090-2).
Debussy: La danse de Puck uit Preludes I, (2’29”, DG 435.773-2 en Philips 456.997-2).
Debussy: Feu d’artifice uit Preludes II, (4’27”, DG 43.773-2).
Wat Nederlandse pianisten
Julius Röntgen (1855-1932), Dirk Schäfer (1873-1931), Henriëtte Bosmans (1895-1952), Willem Andriessen (1887-1964), Cor de Groot (1914-1993), Luctor Ponse (1914- ) Gerard Hengeveld (1910 - ), Hans Osieck (1910- ), Wolfgang Wijdeveld (1910- ), Hans Henkemans (1913-95), Fania Chapiro, Marinus Flipse, Theo van der Pas, Geza Frid (1904- ), Johan Patist, Luctor Ponse, Nelly Wagenaar, Theo Bruins (1929-1993) Gerard Hengeveld, George van Renesse, Daniël Wayenberg, Reinbert de Leeuw, Polo de Haas (1933- ) Tan Crone, Willem Frederik Bon (1940-1983), Guus Jansen (1951- ) Ronald Brautigam, Rian de Waal, Martijn van den Hoek en bij de jongeren Ivo Jansen, Ellen Corver, Paul Komen, David Kuyken en Paolo Giacometti plus de Russische Nederlander Joeri Egorov (1954 – 1988).
Enige componist/pianisten
Charles Alkan, Camille Saint-Saëns, Edward Grieg, Gustav Mahler, Ferrucio Busoni, Serge Rachmaninov, Samuel Feinberg, Alexander Skrjabin, Claude Debussy, Maurice Ravel, Nikolai Medtner, Kaikhosru Sorabji, Georges Enescu, Bela Bartók, Ignaz Paderewski, Serge Prokofjev, Igor Stravinsky, Jean Françaix, Francis Poulenc, Leonard Bernstein, George Gershwin, Dmitri Sjostakovitsj, Reinbert de Leeuw en György Kurtág.
en wat pianist/dirigenten
Michael Tilson Thomas, Leonard Bernstein, Myung-Whun Chung, Wolfgang Sawallisch, Christoph Eschenbach, Justus Frantz, Philippe Entremont, Reinbert de Leeuw.
Een handvol specifieke begeleiders
Voorop: Gerald Moore. Verder Geoffrey Parsons, Michael Raucheisen, Erik Werba, Jörg Demus, Jacqueline Bonneau, Erik Werba, Dalton Baldwin, Irwin Gage, Hubert Giesen, Herta Klust, Hartmut Höll, Wolfgang Sawallisch, Pierre Barbizet, John Newmark, Aribert Reimann, Cord Garben, Philipp Moll, Graham Johnson, Phyllis Spurr, Felix de Nobel, Rudolf Jansen, Gérard van Blerk en niet te vergeten Benjamin Britten.
Bekende pianoduo’s
Marian Rawicz en Walter Landauer, Josef en Rosina Lhévinne, Victor Babin en Vitya Vronsky, Alfons en Aloys Kontarsky, Arthur Gold en Robert Fizdale, Güher en Süher Pekinel, Paul Badura Skoda en Jörg Demus, Ingrid Häbler en Ludwig Hoffmann, Murray Perahia en Radu Lupu, Ljoebof Bruk en Mark Taimanof, Martha Argerich en Stephen Bishop (en Alexandre Rabinowitsch, Stephen Bishop), Yvonne en Jeanne Loriot, Louis Lortie en Hélène Mercier, Duo Crommelynck (Patrick Crommelynck en Taeko Kuwata), Yaara Tal en Jan Gruithuyzen, Mariëlle en Katja Labèque, Daniel Benozakoun en Laurence Karsenty, Claire en Antoinette Cann, Eckhart en Friedrich-Jürgen Sellheim, Anthony en Joseph Paratore, Alexander Tamir en Bracha Eden, Christoph Eschenbach en Justus Frantz, Güher en Süher Pekinel, David Nettle en Richard Markham, Wyneke Jordans en Leo van Doeselaar.
Terechte absenten
Er kan bijkans een telefoonboek worden aangelegd van de vele pianisten die in deze opsomming ontbreken. Sommigen omdat ze nooit opnamen maakten. Maar: ze ontbreken meestal terecht, met reden!
De shortlist
Wie uit de opsomming hierboven met verdere inachtname van de reeks hieronder vermelde pianisten een definitieve shortlist wil samenstellen, wordt onherroepelijk met keuzedilemma’s en persoonlijke sym- en antipathieën geconfronteerd. Afgezien van het dubieuze ‘beter’ of ‘slechter’: is Glenn Gould interessanter en belangrijker dan Friedrich Gulda als het om Bach gaat? Wie verdient de voorkeur als Beethovenvertolker? Wilhelm Backhaus of Wilhelm Kempff? Wat Debussy en Ravel betreft deden Robert Casadesus en Walter Gieseking nauwelijks voor elkaar onder in superioriteit. Met het pistool op de borst zou ik Gieseking kiezen voor Debussy en Casadesus voor Ravel. Wie van de Amerikanen Byron Janis en Van Cliburn heeft het meest te zeggen? Veel luisteren, vaak vergelijken - klinkend materiaal is er genoeg - kortom vragen en nog eens vragen.
Zonder me ooit op pianomuziek en pianisten te hebben geconcentreerd, maar wel met de ervaring van een jarenlange omgang met repertoire en uitvoerenden, waarbij ik veel pianisten “live” heb gehoord, een aantal persoonlijk nader heb leren kennen en verder ontzettend veel muziekconserven heb gehoord, waag ik me aan mijn eigen shortlist van die pianokunstenaars die me het meeste hebben gegeven of zo men wil het meeste hebben gedaan in de loop der jaren.
Zonder vooreerst een andere dan alfabetische rangorde te willen aanbrengen bestaat mijn shortlist uit:
Martha Argerich, Claudio Arrau, Wilhelm Backhaus, Jorge Bolet, Alfred Brendel, Walter Gieseking, Emil Gilels, Glenn Gould, Clara Haskil, Vladimir Horowitz, Julius Katchen, Wilhelm Kempff, Dinu Lipatti, Arturo Benedetti Michelangeli, Murray Perahia, Maria João Pires, Ivo Pogorelich, Maurizio Pollini, Serge Rachmaninov, Svjatoslav Richter, Artur Rubinstein, Andras Schiff, Artur Schnabel, Solomon en Krystian Zimerman.
Als ik met het pistool op de borst uit hen een laatste selectie moet maken om tot mijn toegestane tien onbewoond eiland figuren te komen, dan zouden dat worden:
Martha Argerich, Glenn Gould, Clara Haskil, Dinu Lipatti, Arturo Benedetti Michelangeli, Murray Perahia, Maria João Pires, Maurizio Pollini, Serge Rachmaninov, Svjatoslav Richter, Artur Schnabel, Andras Schiff, Solomon en Krystian Zimerman.
Waarom juist zij? zult U vragen. Omdat zij me elk op hun manier met hun persoonlijkheid en hun specifieke repertoire jarenlang het grootste muzikale geluk in de vorm van opwekkende stimulansen, troost, ontroering, enthousiasme en tal van andere stemmingen en gevoelens hebben bezorgd.
Op het moment vlak voordat de potentaat met het pistool, niet tevreden met mijn onvermogen om me tot één favoriet te beperken, dreigt af te drukken, zou ik waarschijnlijk nog net met excuses voor de anderen Svjatoslav Richter stamelen, mede op basis van het beeld dat me sinds de filmdocumentaire The enigma over hem van Bruno Monsaingeon scherp voor ogen en oren staat. Richter was namelijk de meest complete pianist uit deze eeuw. Hij beschikte over een fabelachtige techniek, was even goed in Bach, Beethoven en Schubert als in Mozart, Moesorgski en Prokofjev. Hij beschikte over een unieke combinatie van persoonlijkheid, stijlbesef, techniek, individualiteit, inzicht en hartstocht. Voor mij de grootste.
Klinkende voorbeelden
Rachmaninov
Prelude nr. 1 in cis op. 3/2
Lipatti
Bach: Menuet uit Partita nr. 1 in Bes BWV 825
Solomon
Beethoven: 1e deel uit Pianosonate nr. 28 in A op. 101
Haskil
Mozart: 1e deel uit Pianosonate nr. 2 in F KV 280
Gould
Bach: Thema en variaties 1-3 BWV 988
Michelangeli
Debussy: Les collines d’Anacapri uit Preludes
Rubinstein
Chopin: Wals nr. 6 in Des op. 64/1
Arrau
Liszt: Meisjeswens uit Poolse liederen van Chopin S 480
Horowitz
Scarlatti: Pianosonate nr. 25 in fis K. 25
Gilels
Beethoven: Presto uit Pianosonate nr. 18 in Es op. 31/3
Brendel
Schubert: Scherzo uit Pianosonate nr. 20 in A D. 959
Pogorelich
Schumann: Variatie nr. 13 uit Etudes symphoniques op. 13
Pires
Schubert: Impromptu nr. 2 in Es D. 899
Perahia
Beethoven: Scherzo uit Pianosonate nr. 3 in C op. 2/3
Pollini
Chopin: Berceuse in Des op. 57
Richter
Beethoven: Thema en Var. 21-23 uit Diabellivariaties op.120
Moesorgski: De grote poort in Kiev uit Schilderijententoonstelling
Schiff
Schubert: Menuet uit Pianosonate nr. 2 in C D. 279
Argerich
Ravel: Le gibet uit Gaspard de la nuit
Zimerman
Debussy: Feu d’artifice uit Preludes
Literatuur
Harold C. Schonberg: The great pianists from Mozart to the Present (Simon & Schuster, New York, 1963).
Joachim Kaiser: Grosse Pianisten in unserer Zeit (Rütten & Loening, München, 1965).
Peter Hollfelder: Das grosse Handbuch der Klaviermusik (Nikol Verlag, Hamburg, 1996).
Turner: Viva la musica: de piano (Gottmer, Haarlem 1998).
Christoph Rueger e.a.: Hardenberg Klaviermusikführer (Hardenberg Verlag, Dortmund, 1998).
DVD MATERIAAL
Bruno Monsaingeon: Richter, the enigma. NVC Arts 3984-23029-2.
The art of piano. NVC Arts 3984-29199-2.
Glenn Gould: The alchemist. EMI 490.127-9.
Jan de Kruijff: Spraakmakende musici (ISBN 90-5410-690-5, uitgeverij Balkema, Rotterdam) (Balkema, Rotterdam, 1997). Portretten van c.q interviews met o.a. Martha Argerich, Alfred Brendel, Glenn Gould, Ivo Pogorelich, Maurizio Pollini, Svjatoslav Richter en Krystian Zimerman.
Jan de Kruijff: Spraakmakende pianisten (ISBN 90-76953-48-1, uitgeverij Balkema, Rotterdam). In 460 pagina's een uitgebreide beschrijving van de volgende pianisten: Geza Anda, Martha Argerich, Claudio Arrau, Vladimir Ashkenazy, Wilhelm Backhaus, Jorge Bolet, Alfred Brendel, Robert Casadesus, Clifford Curzon, György Cziffra, Brigitte Engerer, Edwin Fischer, AndrejGavrilev, Emil Gilels, Glenn Gould, Hélène Grimaud, Friedrich Gulda, Clara Haskil, Vladimir Horowitz, Cyprien Katsaris, Jevgeni Kissin, Alicia de Larrocha, Gustav Leonardt, Dinu Lipatti, Arturo B. Michelangeli, Murray Perahia, Maria João Pires, Ivo Pogorelich, Maurizio Pollini, Svjatoslav Richter, Artur Rubinstein, Andras Schiff, Rudolf Serkin, Wibi Soerdjadi, Solomon, Kathryn Scott, Mitsuko Uchida, Kristian Zimmerman. Tevens in dit boek een overzicht van een groot aantal pianisten met een profiel en een persoonlijke voorkeurslijst. Zeer aanbevolen voor elke pianoliefhebber.