ONVOLTOOIDE MUZIEKWERKEN
Onlangs schreef Marjolijn Februari een interessante bijdrage in De Volkskrant onder de titel ‘Een onvoltooid werk mag best onaf zijn’. Wanneer we ons tot de kunst beperken, komen onvoltooide werken in alle sectoren voor: in de literatuur, de bouwkunst, de schilderkunst, de beeldhouwkunst en natuurlijk ook in de muziek. Wanneer we ons hier tot de muziek beperken, zijn er ten minste drie voorbeelden van onaffe composities: Bachs Kunst der Fuge, Bruckners Negende symfonie, Mahlers Symfonie nr. 10 en Schuberts Symfonie nr. 8. Waarom sommige werken onaf blijven, kan allerlei redenen hebben. Het meest voorkomend is de voortijdige dood van de componist. Maar denkbaar is ook dat zijn inspiratie is opgedroogd, dat hij eenvoudig niet meer verder wist, dat hij domweg geen zin meer had, dat een opdracht werd geannuleerd, dat lucratiever bezigheden intervenieerden.Bij Bach, Bruckner, Mahler en Mozart was het de dood die maakte dat een compositie werd gestaakt, bij Schubert ligt het met zijn Achtste en Tiende symfonie gecompliceerder. Interessant is ook dat in de tweede helft van de twintigste eeuw de behoefte ontstond om zo mogelijk deze werken alsnog te voltooien of er althans uitvoerbare stukken van te maken.
Natuurlijk is er meer onvoltooids; Februari rept van een Fuga in van Bach waarvan het thema zo vreemd is dat hij er geen eind aan wist te breien. Laten we ons hier maar beperken tot de bekendste onvoltooide weken en inventariseren wat daarmee gebeurde. Misschien leidt het tot de conclusie dat menig werk beter onaf kan blijven. Wanneer is iets echt af? Wanneer is een kunstenaar er definitief klaar mee en tevreden over? Bruckner was iemand die daaraan voortdurend twijfelde en bleef herzien Maar onvoltooide dingen van waarde zullen altijd blijven uitnodigen om er toch een zo goed mogelijk geheel van te maken. Als dit al niet materiaal is voor een interessant proefschrift, dan ten minste toch voor een aardige scriptie.
Bach: Die Kunst der Fuge BWV 1080
In Die Kunst der Fuge wordt een thema voorgesteld dat moet zijn opgewassen tegen de meest gedurfde transformaties zonder daar zelf schade bij op te lopen. De afzonderlijke vormen heeft men Latijnse namen gegeven (Dux, Comes) en ook de verschillende veranderingsmogelijkheden (rectus, inversus, vergroting, verkleining) kregen bijzondere benamingen. Waar met vier thema’s tegelijk wordt gewerkt, spreekt men van een quadrupelfuga. Na de laatste tripelfuga waar het B-A-C-H thema moet optreden is het werk door Bachs overlijden plotseling afgebroken terwijl het in feite nog bekroond zou moeten worden.
Aan voltooiing van het werk heeft niemand zich gewaagd.Interpreten echter kregen de vrije hand want Bach liet ook geen aanwijzingen na over het te gebruiken instrumentarium. Instrumentalisten en arrangeurs kregen, of beter gezegd namen zo het heft in handen. Allerlei, soms heel verschillende uitgaven en bewerkingen (zoals die van Breuel, Berger, Van Merwijk) verschenen. Maar aan een voltooiing waagde zich niet onbegrijpelijk niemand.Ook bij de op cd verschenen uitvoeringen is de verscheidenheid groot. Ga maar na:
Versie 1 klavecimbel De lucide Moroney (Harmonia Mundi HMA 195.1169/70), de strikte Leonhardt (Harmonia Mundi GD 77103) die nr. 14 weglaat, de plooibare Tureck (Sony 63231), de man van de gulden middenweg Gilbert (Archiv 427.673-2) en de goedkoopste Guillot (Naxos 8.557796).
Versie 1 piano
De avontuurlijke Kocsis (Philips 412.729-2).
Versie 2 piano’s
De musicologisch verantwoorde Rosen en Archers (Sony 63231).
Versie 2 Klavecimbels
Van Asperen en Leonhardt (Harmonia Mundi GD 77013).
Versie orgel
Fagius (BIS CD 1034).
Versie strijkkwartet
Het wat kaal klinkende Juilliard kwartet (Sony 45937), het expressieve Keller kwartet (ECM 457.849-2), het tussenweg Emerson kwartet (DG 474.495-2) en mogelijk als beste het Delmé kwartet (Hyperion CDA 67138).
Versie saxofoonkwartet
Aurelia saxofoonkwartet (Channel Classics SACC 72148), Berlijns saxofoonkwartet. CPO 999.058-2). Versie blaaskwintet Celefax Reed (MDG 619.0989-2).
Versie gambasextet
Fretwork (Harmonia Mundi HMU 90.7296).
Versie strijkorkest
Marriner (Philips 442.566-2) met ‘traditionele’ en Goebel (Archiv 447.293-2) met ‘authentieke’.
Bruckner: Symfonie nr. 9 in d
Wat diens slechts als schetsen nagelaten finale betreft, leverden in elk geval Carragan, Samale, Phillips, Mazzuca en Cohrs pogingen tot afronding. In het gewone muziekleven wordt daar nauwelijks aandacht aan besteed, maar voor wie het interesseert, zijn er wel opnamen van voorhanden; ze zijn aan het eind van de discografie genoemd. Benjamin-Gunnar Cohrs is ook degene die tekende voor de Kritische Neuausgabe die in 2000 in Wenen in het kader van de Bruckner-Gesamtausgabe werd gepubliceerd en die in zoverre een (wederom?) laatste woord in deze materie schijnt te zijn.
Gesprächskonzert met fragmenten Phillips Harnoncourt. RCA 82876-54331-2.
Versies Samale, Phillips, Mazucca, Cohrs
Wildner. Naxos 8.555933/4.
Mahler: Symfonie nr. 10 in fis
In de zomer van 1910 maakte Mahler schetsen voor een nieuwe symfonie, maar die bleven goeddeels in een onvoltooide staat toen hij het volgende voorjaar overleed. Alle vijf bedoelde delen van deze Tiende symfonie vertoonden een continue muzieklijn, maar slechts drie daarvan – het beginadagio, en het daarop volgende scherzo en purgatorio – waren meer in detail uitgewerkt en gedeeltelijk georkestreerd. Twee delen werden in 1924 na bewerking door Krenek en anderen met goedkeuring van de lastige weduwe Alma Mahler voor uitvoering vrijgegeven en het duurde tot het begin van de jaren zestig voordat Deryck Cooke in 1964 een uitvoerbare versie van het volledige werk verzorgde door behoorlijk gewetensvol de passages en de orkestratie in te vullen waarvan Mahler slechts een enkele melodische lijn had nagelaten. Cooke’s in 1976 gepubliceerde partituur onderging nog wijzigingen, zoals blijkt uit de in 1989 verschenen revisie. De verschillen zijn het duidelijkst hoorbaar in de min of meer prominente bekkenslag uit het scherzo en de partijen voor xylofoon en kleine trom die in de revisie werden geschrapt.
Lang niet alle dirigenten accepteerden deze toevoeging: Abbado, Abravanel, Bernstein, Haitink, Kubelik, Maazel, Mehta, Neumann, Scherchen, Sinopoli Svetlanov en Szell.Anderen, zoals Chailly en Rattle waren minder scrupuleus in dit opzicht. Na Cooke kwamen er nog reconstructies van Wheeler, Carpenter, Barshai en Mazzetti sr. en jr., die ook op cd zijn vertegenwoordigd.
Versie Cooke 1
Chailly 466.955-2).
Versie Cooke 2
Rattle (EMI 456.972-2).
Versie Wheeler Olson (Naxos 8.444811/2).
Versie Barshai
Barshai (Brilliant Classics 92205).
Versie Carpenter
Farberman (Klassik Center DS 1044).
Versie Mazzetti sr.
Slatkin (RCA 09026-68190-2).
Versie Mazzetti jr.
Lopez Cobos (Telarc CD 80565).
Mozart: Requiem in d KV 626
Over de omstandigheden waaronder Mozarts Requiem onvolledig werd nagelaten is elders veel literatuur beschikbaar. Bijvoorbeeld in een notendop in de aan het werk gewijde Vergelijkende Discografie. Daarom hier slechts een bondige opsomming van de talloze pogingen om het werk op basis van nagelaten schetsen te completeren. De lijst vermeldt deze voltooiingen in alfabetische volgorde der voltooiers zonder een voorkeur voor een bepaalde versie uit te spreken. Interessant onderling vergelijkingsmateriaal genoeg!
Versie Beyer
Harnoncourt. Warner (0927-46739-2). Bernius. (Carus 83207).
Versie Druce
Norrington. (EMI 754.525-2, Virgin 561.520-2).
Versie Flothuis
Van Veldhoven. (Channel Classics CCS 18198).
Versie Levin
Rilling. (Hänssler 98979). Runnicles. (Telarc SACD 60636).
Versie Lichtental
Kuyken kwartet. (Challenge Classics SACC 72121).
Versie Maunder Hogwood (l'Oiseau-Lyre 411.712-2).
Versie Neukomm
Malgoire. (K 617 K617.180).
Versie Robbins Landon Weil. (Sony 60764).
Schubert: Symfonie nr. 8 in b D. 759
Naar de reden waarom Schubert deze symfonie fragmentarisch naliet wordt nog steeds gegist. De snel slechter wordende gezondheid van de aan syfilis leidende componist of een ongunstige honorering worden wel als argumenten aangevoerd. Het werk werd ook pas vier decennia na zijn ontstaan toevallig teruggevonden en daarom een tijd lang voor zijn laatste symfonie gehouden. In zijn tien laatste levensjaren produceerde Schubert een groot aantal ongebruikte, verworpen schetsen van orkestwerken. Daartoe behoorden die van een symfonie in E waaraan hij in 1821 begon. Dat zou de Zevende symfonie moeten worden. Ongeveer twee derde van dat materiaal is genoteerd op één muziekbalk voorhanden.
De Achtste die in het jaar daarop ontstond, biedt een heel andersoortig probleem: de twee begindelen zijn compleet voorhanden. Maar de orkestratie van het derde deel breekt na twee bladzijden en negen volledig georkestreerde maten af. Over het waarom heeft menig musicoloog zijn hersens gebroken. Duidelijk is wel dat Schubert het werk niet als af beschouwde na twee delen. Aangenomen mag worden dat Schubert ontevreden was over de artistieke waarde van het scherzo en dat hij daarna het werk terzijde legde om zich aan andere projecten, veelal op operagebied en ook geen echt succes, te wijden. Een hypothese van Brown luidt nog wel dat Schubert het werk als present aan Hüttenbrenner naar Graz wilde sturen en dat gedeelten zoekraakten. Nogal onwaarschijnlijk.
Het materiaal was hier zo karig dat niemand zich aan een voltooiing heeft gewaagd, ook niet aan toevoeging van voorhandene.
Schubert Symfonie nr. 10 in D D. 936a
Eigenlijk zou iemand een nieuwe (bij)naam voor Schuberts Onvoltooide moeten bedenken, want in feite liet hij wel zes ‘onvoltooides’ na. Er zijn twee volledig exposities voor D. 615, torso’s van drie delen, een vrijwel compleet scherzo voor D. 708a en voldoende schetsmateriaal voor Brian Newbould om te proberen een veronderstelde reconstructie van D. 936a te maken. Het werk suggereert dat Schubert in de ontstaanstijd van het werk nog nadacht over nieuwe ontwikkelingen, maar het driedelige resultaat klinkt hoe dan ook best overtuigend in zijn orkestratie.
In 1989 trok Berio die meer bestaande werken – zoals met een Hornpipe van Purcell en de 4 versies van Boccherini’s Ritirata notturna di Madrid - aan een ‘herziening’ onderwierp, zich weinig van musicologisch verantwoorde principes aantrok voor zijn Rendering. Hij maakte imaginaire sprongen van Schuberts wereld naar de zijne en terug met als resultaat een vrij raadselachtig, tegelijk respectvolle en subversieve uitkomst: een viering van het onverenigbare die de wereld van het oude en het nieuwe eerder verder uit elkaar dan dichter bij elkaar brengt. Dat de componist zijn werk vergelijkt met een restauratie van fresco’s van Giotti in Assisië zal de meeste luisteraars daarom ook wel een raadsel blijven.
Versie Newbould
Mackerras (Hyperion CDA 67000).
Marriner (Philips 470.886-2).
Berio: Rendering
Berio (RCA 09026-68894-2).
Chailly (Decca 476.2830).