Het begin de opera: Peri
Naarmate het laatste decennium van de 16e eeuw verstreek werd duidelijk, dat een nieuwe, opwindende periode in de muziek was aangebroken. In 1594 overleden de twee belangrijkste componisten uit die tijd - Orlando di Lasso en Pierluigi Palestrina - binnen enige maanden na elkaar en in dat jaar gebeurde iets in Florence, dat het gezicht van de muziek voor altijd zou veranderen.De Renaissance was teruggekeerd tot het oude Griekenland en Rome voor nieuwe inspiratie en in Florence was een briljante groep dichters, intellectuelen en musici druk bezig om een nieuw muziekgenre te scheppen, waarin de oude Griekse tragedies en fabels tot nieuw leven in een eveneens nieuwe vorm konden worden gewekt. De Camerata, zoals de groep zichzelf betitelde, kwam met het recitatief, waarin de woorden van het drama in nauwe samenhang werden gebracht met een gezongen 'reciterende' melodie, die door een paar instrumenten werd begeleid. Gedurende de jaren 1594-1596 werd de nieuwe vorm onderzocht, bediscussieerd en beproefd.In 1597 was Camerata klaar en Dafne, zoals het stuk werd genoemd (muziek van Jacopo Peri, tekst van O. Rinuccini), werd tijdens Carnaval in het Palazzo Corsi in Florence uitgevoerd. De opera was daarmee geboren. In de volgende paar jaar werd Dafne enige keren herhaald en verbeterd. In aanmerking genomen, dat Peri's Dafne verloren is gegaan, geldt zijn met inbreng van Giulio Caccini voltooide Euridice uit 1600 als de eerste opera. De Favola d'Orfeo van Poliziano uit 1471 diende daarbij rond 1600 diverse componisten als inspiratiebron. Peri gebruikte een door Rinuccini voorbereide tekst.Peri's opnieuw in de kring van de Florentijnse Camerata ontstane werk bevat zoals gezegd een paar zangbijdragen van Caccini. Peri en Caccini waren zelf zangers, geen wonder dat ze zich tot de Orfeuslegende aangetrokken voelden. Toch glorifieerden ze de menselijke stem niet. Hun vorm van spraakzang (parlar cantando) stond geheel ten dienste van het Dramma in musica en werd geen bel canto show. Bij Peri gaat het nog om een geconcentreerd, sober op muziek gezet toneelstuk, waarin de muziek een ondergeschikte rol speelde. Het werk beleefde 6 oktober 1600 zijn première ter gelegenheid van het huwelijk van Maria de Medici met Henri IV van Frankrijk. Het staat op het snijpunt van de vroege ontwikkeling van het genre, namelijk tussen de ook uit 1600 daterende Rappresentazione di anima et di corpo van Cavalieri en de Orfeo van Monteverdi uit 1607.Peri en zijn tekstdichter Rinucinni verlaten hier het terrein van het religieuze toneel in de volkstaal, waarop Cavallieri zich nog een keer in allegorisch aangeklede vorm aan speculaties over de conditio humana had begeven en wenden zich tot de mythe van de tot verlossing leidende muziek. Maar waar Monteverdi zeven jaar later zijn Orfeo met hulp van Apollo de weg naar de hemel wees en dankzij de kracht van zijn muziek een utopie schetste, verloopt bij Peri alles haast mechanisch. Aan het eind is alles weer zo als aan het begin. De dood van Eurydice en het offer van Orfeus vormen slechts een episode. De mensen en de muziek blijven onveranderd. Peri's muziek onderscheidt zich van die van Monteverdi negatief door een grote bleekheid in het karakteriseren, een begrensde expressie, een duidelijke monotonie van de recitatieven en het ontbreken van een pakkend muziekdramatisch concept.
Monteverdi
Bij de eerste opvoering van Peri's werk, 6 oktober 1600 zong een zanger uit Mantua de titelrol. Hertog Vicenzo Gonzaga was bij de bruiloft aanwezig, Monteverdi mogelijk ook. Hij verkeerde ook een jaar tevoren in het gevolg van de hertog, toen deze Vlaanderen bezocht. We weten niets van Monteverdi's reactie op Euridice. Het eeuwig mooie thema moet hem beslist hebben aangesproken, maar wat hij vond van Peri's elegant-eentonige muziek met zijn iele begeleiding is niet bekend. We mogen echter redelijkerwijs aannemen, dat de ervaring van die oktoberavond in 1600 de kiem legde van wat een paar jaar later in Mantua uitgroeide tot zo'n prachtige vrucht.De twee zonen van Vicenzo, hertog van Mantua en Monteverdi's broodheer, Francesco en Ferdinando waren ook enthousiaste theaterfans en Ferdinando, die in Pisa studeerde, schijnt de activiteiten van de Florentijnse Camerata groep met grote belangstelling te hebben gevolgd. Zou iets dergelijks niet in Mantua mogelijk zijn? Hij en Monteverdi voerden lange discussies en het leek de natuurlijkste zaak van de wereld om Orfeo tot onderwerp te kiezen. Een van de hovelingen, Alessandro Striggio jr. (wiens vader een gevierd musicus was aan het hof in Mantua), fatsoeneerde de tekst en honderd jaar na de dood van Andrea Mantegna in 1506 werd het waarschijnlijk op één na belangrijkste kunstwerk in de geschiedenis van Mantua geboren.Monteverdi's Favola d'Orfeo, die natuurlijk veel van zijn fysieke bestaan te danken had aan de inspanningen van de Florentijnse Camerata, stond mijlen ver af van de eerdere muziek van Peri en Caccini. Toen de pakkende toccata, waarmee Orfeo met trompetgeschal begint voor het eerst in Mantua klonk op 22 februari 1607, wisten de door erfprins Francesco aangevoerde cognoscenti, dat ze getuige waren van een heel nieuw soort opera. In plaats van Peri's iele begeleiding door klavecimbel en twee of drie strijkers zat daar een machtig orkest van zo'n veertig leden; koren streelden het oor, balletten het oog. Florentijns recitatief, Gabrieli-achtige intermedia voor blazers, zangerige ariosi en madrigaalachtige koorteksten volgden elkaar met adembenemende virtuositeit op."Orfeo is echt de eerste opera in termen van praktisch muziek maken... een compleet beeld van geluid, een muzikale kosmos die als een Januskop zowel naar het verleden als naar de toekomst van de lijn Gluck-Wagner met zijn 'geboorte van het drama uit de geest van de muziek' kijkt.", schreef de Monteverdispecialist Hans Redlich.Orfeo mist de dramatische rijkdom en muzikale subtiliteit van Monteverdi's eerder geschreven L’Incoronazione di Poppea. Het werk is in de vorm van een herdersspel gegoten, wat betekent, dat er weinig actie is ondanks het grote aantal van 17 rollen. Zoals het destijds usance was aan het hof, hebben dans en koorzang een grote betekenis.Muzikaal bezien berust de opera op afzonderlijke nummers en expressieve recitatieven. Behalve de talloze koren, die vaak nog langer worden tengevolge van interne aria's en duetten, zijn er diverse grote strofische aria's voor Orfeo zelf en grote declamatorische scènes. Met name de proloog van La Musica, het verslag van de door van Eurydice door de Boodschapper en Orfeo's eigen klachten. Ook het orkest van Monteverdi, dat op kosten van het hof festival optrad, verschilt in hoge mate van de later voor openbare theateruitvoeringen gangbare ensembles. Monteverdi bracht een rijke verzameling instrumenten bijeen: violen en celli, maar ook violini piccoli, een tenorviola, violone, barokharp, chitarroni, luiten, pardessus de viole, tenor- en basgamba's, dulciaan, zinken, renaissance blokfluiten, trombones en natuurtrompetten + pauken. Aan continuokant heeft elke figuur zijn eigen kenmerkende instrumentarium: Orfeo orgel en harp, de eerste herders klavecimbel, virginaal en twee chitarrones, gamba's. Verder komen we een regaal tegen. Vaak werden bepaalde instrumenten ook voor speciale effecten gebruikt. Het zoemende geluid van het regaal bijvoorbeeld kondigt de komst van Charon aan en als Orfeo hem toezingt, wordt hij begeleid door twee cornetti, twee harpen en twee violen.Om het werk voor de traditionele, eerste helft 20e eeuwse uitvoeringspraktijk geschikt te maken, verzorgde Respighi een moderne orkestratie, waarvan zojuist op Claves een opname is verschenen.De met deze middelen bereikte vrijwel volmaakte integratie van woord en klank komen we na Monteverdi eigenlijk alleen nog bij Mozart, Wagner, de late Verdi en Richard Strauss tegen. Monteverdi liet Orfeus tenslotte met Apollo naar de sterren opstijgen. Zo verleende hij de tragische stof iets verzoenends.Landi
Nieuwe accenten plaatste Stefano Landi met zijn La morte d'Orfeo uit 1619, wanneer hij net als in Ovidius' Metamorfosen Orfeus door kwaadaardige Maenaden laat verscheuren. Weer een andere weg ging Luigi Rossi, die op een libretto van Francesco Buti in zijn Orfeo een intrigespel tussen Venus en Juno integreerde.M.A. Charpentier
Marc-Antoine Charpentiers zetting van Ovidius’ gegeven uit 1687 in La descente d’Orphée aux enfers is heel compact en begint met luchtige, sprankelende delen in dansritme, maar verandert drastisch van toon met de dood van Euridice. De klacht van Orfeus is de eerste van een reeks treffende en expressieve soli, alle kort doch intens. Deze culmineren in een reeks waarin hij Pluto in de onderwereld smeekt om vrijgave van zijn beminde. Het werk eindigt met de klacht van Pluto’s onderdanen na het verlies van Orfeus en zijn muzikale magie.Gluck
In feite waren er al meer dan vijftig Orfeus-opera's voordat Gluck aan de slag ging. Eigenlijk niets daarvan heeft de tand des tijds doorstaan. Na Monteverdi was de Orfeusstof ruim anderhalve eeuw blijven rusten, totdat Gluck zich erover ontfermde. De werken van de operahervormer Gluck worden gekenmerkt door de eenheid van het onverenigbare, omdat hij de eenvoud van de Opéra comique, de grandeur van de Tragédie lyrique, de vocale bekoring van de Italiaanse Opera seria en de symfonische verworvenheden van de Italiaanse en Duitse school onder een noemer bracht. Hij maakte bewust de muziek ondergeschikt aan het drama en zette zijn ideale uiteen in het voorwoord bij Alceste. In zijn werk zijn nog wezenlijke elementen van ballet en oratorium terug te vinden. Zijn roem berust op vijf van zijn in totaal vijfendertig opera's, die zijn gebaseerd op thema's uit de Griekse mythologie. Ze verschenen in Wenen en Parijs tussen de jaren 1762 en 1779, nog voordat een rijpe opera van Mozart te horen was.Glucks aanvankelijke Orfeo ed Euridice was een haast contrarevolutionair werk, dat ook als zodanig werd herkend en erkend. Alleen bracht de hervorming, die Gluck op operagebied doorvoerde muzikaal en dramaturgisch niet een dusdanige ommekeer als wel wordt beweerd.In Glucks visie op de oude mythe van de almacht van de muziek is er een happy end; de god Amor persoonlijk heeft mededogen met de thrakische zanger die tenslotte zijn geliefde terugkrijgt uit de onderwereld.Raniero di Calzabagi's compacte en relevante libretto, Glucks melodische en eeuwig frisse partituur enerzijds en het feit, dat het werk relatief goedkoop op de planken is te brengen, hebben voor een grote populariteit van deze opera gezorgd. Want ga maar na: een orkest van 18e eeuwse dimensies, een bijpassend koortje en slechts drie solisten - een altcastraat (in dit geval specifiek Gaetano Guadagni) als Orfeus, een smeltende lyrische sopraan als Eurydice en een koele leggiera om Cupido te spelen. Dat is al wat Gluck voorschreef voor zijn Italiaanse versie, die hij in 1762 voor Wenen maakte. Er is wel een ander probleem met deze Orfeus: Gluck maakte een tweede versie. Later, in 1774 namelijk, herschreef hij het werk voor Parijs op een Franse vertaling van het libretto door Pierre Moline. Orfeo ed Euridice werd Orphée et Eurydice. Niet alleen werd de castraat vervangen door een hoge tenor (Joseph Legros), wat het nodige transponeren met zich meebracht, er werden ook verschillende nieuwe aria's en ensembles toegevoegd. In de tweede en derde akte verschenen bovendien - voor Parijs altijd een noodzaak voor operacomponisten - ballet en pantomime. Het gaat om de bekende Furiëndans en de Dans der zalige geesten met zijn mooie fluitsolo. Tempi, dynamiek, orkestratie zijn aangepast, zodat er bijvoorbeeld ook na de ouverture nog trompetten te horen zijn. Dat het werk door dit alles ook wat langer werd, spreekt vanzelf. In de loop van de tijd heeft het aanleiding gegeven tot heel wat compromissen, bewerkingen en vreemde oplossingen. De tegenwoordig vaak gebruikte versie is de Franse, die Berlioz in 1859 voor de mezzo Pauline Viardot construeerde uit Glucks oorspronkelijke Italiaanse- en zijn latere Franse versie werd door Saint-Saëns in 1890 definitief vormgegeven.Dan zijn er de mengvormen tussen de (revolutionaire) Weense versie van 1762 en de (verrijkte) Parijse van 1774.Meestal bezette men Orfeus in de Italiaanse versie met een alt of een mezzo van het type Kathleen Ferrier, Shirley Verrett, Grace Bumbry, Sena Jurinac, Elizabeth Gale, Giullietta Simionato, Maureen Forrester, Anna Moffo, Marilyn Horne, Helen Donath, Teresa Berganza, Janet Baker, Marjana Lipovsek, Agnes Baltsa, Nancy Argenta, Jennifer Larmore, Brigitte Fassbaender, Julia Hamari, Ewa Podles of Anne-Sophie Von Otter. Bij de tenoren heeft na Tito Schipa zich uiteraard ook Luciano Pavarotti aan deze Orfeus gewaagd. Het is verder gebeurd, dat de hele rol naar beneden werd getransponeerd om hem geschikt te maken voor Fischer-Dieskau’s bariton en recentelijk waagde ook bariton Victor Torres zich aan deze rol.Intussen beseft men, dat Gluck heel goed wist wat hij deed toen hij deze twee versies maakte. Elk daarvan heeft zijn eigen integriteit, maar de Weense (en dus Italiaanse) is het meest geconcentreerd en gefocusseerd. En dat een echte castraat toch heel wat anders is dan een mezzo wordt aangetoond door lieden als James Bowman, Michael Chance, René Jacobs, Jochen Kowalski en Derek Lee Ragin. In de Franse versie domineren op cd ook de alten: Von Otter, Raveau, Larmore, Podles en vormt tenor Léopold Simoneau een bijzonderheid.Maar interessanter is het om overbekende hoogtepunten als "Che puro ciel" of "Quel nouveau ciel" en "Che farò senza Euridice" of "J'ai perdu mon Eurydice" van verschillende uitvoerenden te vergelijken. Desnoods naast hun in het Duits gezongen vertalingen "Welch reiner Himmel decket diesen Ort" c.q. "Ach, ich habe sie verloren". De diverse beschikbare cd opnamen maken dat eenvoudig mogelijk.Offenbach
Weer verging zowat een eeuw totdat Orfeus nogmaals tot leven werd gewekt, maar nu wel op heel andere wijze door een operettecomponist, Offenbach. Hij was namelijk de grondlegger van de satirische operette. Geboren in Keulen en successen oogstend in Parijs dreef hij graag de spot met incompetentie, machtsmisbruik en corruptie aan de hand van onderwerpen uit de oude mythologie (Orphée aux enfers en La belle Hélène), de middeleeuwse legende (Barbe-bleu) of het moderne leven (La vie parisienne). Zijn parodie op de Orfeus mythe dateert uit 1858. Hij slaat een toon aan, die op het operatoneel tien jaar eerder nog nauwelijks denkbaar zou zijn geweest: sarcastisch, geestig, spiritueel, scherp, verwaand. Orfeus is hier een musicus, die alleen voor de muziek leeft. Zijn vrouw Eurydice is dat een gruwel; ze vlucht in de armen van de herder Aristeus, die Pluto, de koning van de onderwereld in vermomming blijkt te zijn. De oorspronkelijke Opéra bouffon uit 1858 was vrij bescheiden van opzet in twee aktes, maar in 1874 breidde Offenbach de vier scènes uit tot volwaardige aktes door personages, aria's en balletnummers toe te voegen.De personages die hij ten tonele voert: Aristeus Pluto, Jupiter, Orfeus, Hans Styx, Mercurius, Bacchus, Mars, Morfeus, Diana, Juno, Venus, Cupido, Minerva, Hebe en de Algemene opvatting wijzen er al op, dat hij ver afdwaalt van het oorspronkelijke gegeven. Behalve een sluimerscène is er een hellevaart en uiteraard een cancan. Het gaat dus om een parodie op de antieke wereld, een sprong van het verhevene naar het belachelijke, om antiek gecamoufleerde spot op eeuwige menselijke zwakheden en relaties. Offenbach tekent de sfeer knap met het orkest; vaak wordt men aan de zwier van zijn ballet Gaité parisienne herinnerd.Darius Milhaud en Ernst Krenek
Milhaud behandelde in zijn Les malheurs d'Orphée (1924) op tekst van Lumel het gegeven heel kort en bondig als kameropera in drie miniatuur aktes. Met Falla's El retablo de maese Pedro en Stravinsky's Renard behoort het in neoklassieke Stravinsky-achtige stijl gegoten werkje tot de opdrachtscomposities van de muziekminnende prinses De Polignac (geboren Winnaretta Singer uit de rijke naaimachine familie. Deze salonopera verraadt de gangbare sterke en zwakke punten van deze componist. Tenslotte is het werkje door gebrek aan inventiviteit wat eentonig.
Krenek schreef als drieëntwintigjarige met zijn Orpheus und Eurydike een van zijn beste en persoonlijkste werken. Zijn grootste handicap was de danig verwarde tekst van Kokoschka. Het werk wordt dan ook vrijwel nooit meer uitgevoerd.Liszt, Stravinsky, Birtwistle
Toch bezig met het onderwerp Orfeus, is het volledigheidshalve wel aardig om nog een paar niet-opera composities te memoreren. Liszt schreef geen opera's. Maar ter gelegenheid van de verjaardag van de groothertogin Maria Pawlowna (echtgenote van groothertog Carl Friedrich von Saxen-Weimar-Eisenach) dirigeerde hij 16 februari 1854 in het hoftheater te Weimar wel de eerste opvoering van Glucks Orpheus und Eurydike. Hij omlijstte de feestelijke première met een speciaal voor deze gelegenheid gecomponeerde inleiding en slot. De ouverture kreeg nader vorm als zelfstandig symfonisch gedicht Orpheus in driedelige liedvorm, dat hij afzonderlijk op 10 november van dat jaar liet horen. Hij gaf zo volgens eigen zeggen een eerbetoon aan "Die Orfeus, de eerste dichtermusicus, wiens naam zo majestueus en vol harmonie boven de poëtische mythes van de Grieken zweeft." Vandaar, dat menig muziekliefhebber in de harparpeggio's Orfeus' lier meent te herkennen. Later maakte August Wilhelm Gottschalg een orgelbewerking van het orkeststuk en reduceerde Saint-Saëns het in 1885 tot een pianotrio.Afgezien van The Rake's Progress wijdde Stravinsky zich niet echt aan opera, maar daarvoor schreef hij des te meer balletten. Zo ook Orpheus, dat 29 april 1948 in New York in première gaat. Net als bij zoveel van zijn eerdere balletten is de choreografie in handen van Balanchine. Het streng geconcipieerde werk is in drie scènes met in totaal 13 nummers. En dan is daar last but not least Birtwistle, de componist van o.a. de opera Punch and Judy. Hij ontfermde zich ook over Orfeus in de gedaante van de lyrische tragedie in 3 akten The mask of Orpheus en deed dat op een manier, die meer weg heeft van Stravinsky's fabel Renard dan van de grote lyrische tragedies van Monteverdi en Gluck. DISCOGRAFIEAuric (1899-1983): Orphée suite (filmmuziek). Slowaaks omroeporkest o.l.v. Adriano. Marco Polo 8225066. (1998).Bertoni (1725-1813): Orfeo (1776). Ambrosian operakoor en Solisti Veneti o.l.v. Claudio Scimone. Arts Music 471.182 (1990).Birtwistle (1934- ): The mask of Orpheus (1973-1986). Ian Dearden met de BBC Singers en het BBC symfonie orkest o.l.v. Andrew Davis. NMC NMCD 050 (3 cd’s). (1996).
Bishop (1786-1855): Orpheus and his lute. Musicians of the globe o.l.v. Philip Pickett. Philips 456.506-2. (1996).
Boyce (1711-1779): Orpheus and Euridice. Peter Medhurst en Nicholas Durcan. Aeterna AETC 911277. (1993).
Caccini (1545-1618): leverde zangbijdragen aan Peri’s Euridice (1600).
Cannabich (1731-1798): Orphée (?). Geen gegevens bekend, geen opname beschikbaar.
M.A. Charpentier (1643-1704): La descente d’Orphée aux enfers (1687). Sophie Daneman, Paul Agnew e.a. met Les arts florissants o.l.v. William Christie. Erato 0630-11913-2. (1995).
Clérambault (1676-1749): Orphée (1710). Jean-Paul Fouchécourt, Noèle Rime en Nicolas Rivenq met Les arts florissants o.l.v. William Christie. Harmonia Mundi HMA 190.1329. (1990).
Foss (1922- ): Orpheus and Euridice (1972/84). Yehudi Menuhin en Edna Michell met het Brooklyn filharmonisch orkest o.l.v. Lukas Foss. New NW 375-2. (1985).
Fux (1660-1741): Orfeo ed Euridice (1715). Cappella vocale en Clemencic Consort o.l.v. René Clemencic. PGM PGM 106 (ged.) (1995).
Glass (1937- ). Orphée (1992). Tussenspel. Stuttgarts kamerorkest o.l.v. Dennis Russell Davies. Nonesuch 7559-79496-2 (1996).
Gluck (1714-1787): Orfeo ed Euridice (1762). Derek Lee Ragin, Sylvia McNair, Cyndia Sieden met het Monteverdikoor en de English baroque soloists o.l.v. John Eliot Gardiner. Philips 434.093-2 (2 cd’s). (1991).
Gluck: Orfeo ed Euridice (idem). Jochen Kowalski, Dagmar Schellenberger-Ernst, Christian Fliegner, het Berlijns omroepkoor en het C.Ph.E. Bach kamerorkest o.l.v. Hartmut Haenchen. Capriccio 60.008-2 (2 cd's). (1989).Gluck: Orfeo ed Euridice (idem). Michael Chance, Nancy Argenta, Stefan Beckenbauer, het Stuttgarts kamerkoor en Tafelmusik o.l.v. Frieder Bernius. Sony 48040 (2 cd's). (1991).Gluck: Orphée et Eurydice (1774). Léopold Simoneau, Suzanne Danco en Pierrette Alarie met het Blanchard koor en het Lamoureux orkest o.l.v. Hans Rosbaud. Philips 434.784-2 (2 cd’s). (1956).Gluck: Orphée et Eurydice (1774). Jennifer Larmore, Dawn Upshaw en Allison Hagley met het ensemble van de Opera in San Francisco o.l.v. David Runnicles. Teldec 4509-98418-2 (2 cd’s). (1995).Gluck: Orphée et Eurydice (versie Berlioz). Barbara Hendricks, Anne-Sophie von Otter, Brigitte Fournier, Monteverdikoor en Orkest van de Opéra, Lyon o.l.v. John Eliot Gardiner. EMI 749.834-2 (2 cd's). (1989).Guadagni (1729-1792): ‘Men tiranne voi sareste’, ingelaste aria bij Glucks Orfeo ed Euridice (1785). Aris Christofellis met het Seicentonovecento ensemble o.l.v. Flavio Colusso. EMI 555.250-2 (1994).D. Handel (1933- ): Orpheus oracle (1998). Oronoque trio. Vienna Modern Masters VMM 3046. (1996)D. Handel (1933- ): Orpheus left his lute (1997). Suzanne Handel met het Cincinnati filharmonisch orkest o.l.v. Gerhard Samuel. Vienna Modern Masters VMM 3046 (1997).Hasse (1699-1783): Orfeo (1735). Aris Christofellis met het Seicentonovecento ensemble o.l.v. Flavio Colusso. EMI 555.250-2 (1994).Haydn (1732-1809): L’Anima del filosofo – ossia Orfeo ed Euridice (1791). Cecilia Bartoli, Uwe Heilmann, Ildebrando d’Arcangelo en Andrea Silvestrelli met de Academy of ancient music en koor o.l.v. Christopher Hogwood. Oiseau Lyre 452.668-2 (2 cd’s). (1996). Henze (1926- ): Orpheus behind the wire (1983). Deens nationaal omroepkoor o.l.v. Stefan Parkman. Chandos CHAN 8963. (1990).Landi (1586-1639): La morte d’Orfeo (1619). Vocaal ensemble Currende en Tragicomedia o.l.v. Stephen Stubbs. Accent ACC 8746/7 (2 cd’s). (1987).Liszt (1811-1886): Orpheus symfonisch gedicht no. 4 (1854). Londens filharmonisch orkest o.l.v. Bernard Haitink. Philips 438.751-2 (2 cd’s). (1968).Liszt, bewerking Gottschlag voor orgel: Orpheus. David Sanger. Meridian CDE 84060.Liszt: Orpheus als pianoduet: Boedapest pianoduet. Hungaroton HCD 31751 (1997).Liszt: Orpheus voor piano (1879 ?). Leslie Howard. Hyperion CDA 67414/7 (4 cd’ s). (1999).Milhaud (1892-1974): Les malheurs d'Orphée (1926). Malcolm Walker, Anna Steiger, Paul Harrhy, Patrick Donnelly, Matthew Best e.a. met het Matrix ensemble o.l.v. Robert Ziegler. ASV ZCDCA 758. Monteverdi (1567-1643): l'Orfeo (1607). Anthony Rolfe Johnson, Julianne Baird, Anne-Sophie von Otter, Mary Nichols e.a. met het Monteverdikoor en de English Baroque Soloists o.l.v. John Eliot Gardiner. Archiv 419.250-2 (2 cd's).Monteverdi: L’Orfeo. Julia Gooding, John Mark Ainsley en Catherine Bott met het New London consort o.l.v. Philip Pickett. Oiseau Lyre 433.545-2 (2 cd’s). (1991).Monteverdi: l'Orfeo (orkestratie Respighi). Paolo Coni, Nuccia Focile, Claudia Clarich, Enrico Facini, James Loomis met het Lucca kamerorkest o.l.v. Herbert Handt. Claves CD 50-9419 (2 cd's). (1984).Offenbach (1819-1880): Orphée aux enfers (1858/74). Mady Mesplé, Michel Sénéchal, Charles Burles, Michel Trempont, Jane Rhodes met koor en orkest van het Capitole theater, Toulouse o.l.v. Michel Plasson. EMI 749.647-2 (2 cd's). (1978).Pergolesi (1710-1736): Orfeo (1735). Julie Faulkner met Camerata Boedapest o.l.v. Michael Halász. Naxos 8550.766 (1994). Peri (1561-1633): Euridice (1600). Maria Antonietta Piovan, Luca Dordolo, Alessandro Gargiulo, Sylvia Pozzer e.a. met de Compagnia dei febi armonici en het Ensemble Albalonga o.l.v. Anibal Cetrangolo. Pavane ADW 7372/3 (2 cd’s). (1995).Rameau (1683-1764): Orphée (1719). Rachel Elliott met de New Chamber opera o.l.v. Gary Cooper. ASV CDGAX 234 (1998).Roger-Ducasse (1873-1954): Orphée (1919). Rijland Pals filharmonisch orkest o.l.v. Leif Segerstam. Marco Polo 8223501. (1987).Rosenberg (1892-1985): Orpheus in town (1938). Stockholm filharmonisch orkest o.l.v. B. Tommy Andersson. Phono Suecia PSCD 702. (1995).L. Rossi (1597-1653): Orfeo (1647). Les arts florissants ensemble o.l.v. William Christie. Harmonia Mundi HMX 290.1358/60 (3 cd’s) (1998).Sartorio (1630-1680): L’Orfeo (1672). Teatro lirico o.l.v. Stephen Stubbs. Vanguard 99194 (2 cd’s). (1998). Sigurbjörnsson (1938- ): Euridice (1979). Manuela Wiesler (fluit) met het Jutlands symfonie orkest o.l.v. Tamás Vetö. BIS CD 709 (1995).J. Strauss II (1825-1899): Orpheus quadrille (1860). Weens filharmonisch orkest o.l.v. Willi Boskovsky. Decca 455.254-2 (6 cd’s). (1969).Stravinsky (1882-1971): Orpheus (1948). Orpheus kamerorkest. DG 459.644-2. (1996).Telemann (1681-1767): Orpheus (1726). RIAS kamerkoor Berlijn en Akademie für alte Musik Berlijn o.l.v. René Jacobs. Harmonia Mundi HMC 90.1618/9 (2 cd’s). (1996).Nevenproducten
(Goeddeels liederen op teksten van Shakespeare uit Henry VIII en Twelfth night).
Castelnuovo-Tedesco (1895-1968): Orpheus. Anne Victoria Banks en William Wellborn. Marco Polo 8223729 (1994).Gabriel (1825-1877): Orpheus. Anthony Rolfe Johnson en Graham Johnson. Hyperion CDA 66709 (1992).Gurney (1890-1937): Orpheus (1912). Martin Hill en Clifford Benson. Hyperion CDD 22026. (1987).H. Lawes (1596-1662): Orpheus’ hymn. Consort of musicke o.l.v. Anthony Rooley. Hyperion CDA 66135 (1988).Lindblad (1809-1864): Orfeus sjöng. Lunds studentsängere o.l.v. Folke Bohlin. BIS CD 162. Linley (1771-1835): Orpheus with his lute. Peter Medhurst en Nicholas Durcan. Aeterna AETCD 911277. (1993).Rubbra (1901-1986): Orpheus with his lute (1923). Tracey Chadwell en Danielle Perrett. ASV CDDCA 1036. (1995).Schuman (1910-1992): Orpheus with his lute (1945). Robert White en Samuel Sanders. Hyperion CDA 66920. (1996).Somervell (1863-1937): Orpheus with his lute (1927). Patricia Rozario en Graham Johnson. Collins 1522-2 (1998).Sullivan (1842-1900): Orpheus with his lute (1864). Sarah Walker en Roger Vignoles. CRD 3473. (1991).Vaughan Williams (1872-1958): Orpheus with his lute (1901). Anthony Rolfe Johnson en Graham Johnson. Hyperion CDA 66480. (1991).