Fonografie Muziek

ORKESTTRADITIE: BERLIJN

ORKESTTRADITIES MET BERLIJN ALS VOORBEELD 

Belangrijke, grote instellingen horen steeds een goed inzicht te hebben bij het uitkiezen van zo bekwaam mogelijke leiders of anders ten minste voor zo goed mogelijke interim managers. Dit om de toppositie te bewaren en zo mogelijk nog te versterken. Wat voor de zakenwereld geldt, geldt ook voor de orkesten van wereldfaam.

Dicht bij huis is dat gedocumenteerd en wel te volgen bij het Concertgebouworkest met achtereenvolgens Mengelberg, Van Beinum, Haitink, de verrassende, maar goed uitpakkende keuze voor Chailly en Jansons. Zelf dacht ik daaraan bij het luisteren naar een aantal historische tot recente opnamen van het Berlijns filharmonisch orkest. Waarom zij? Omdat het de Berlijners waren die in 1913 de eerste volledige opname van een symfonie maakten.

Hans von Bülow die aan het begin van 1887 tot 1894 het ensemble vormde van een clubje rebelse, op commercie beluste musici tot een belangrijke culturele bijdrage aan de stad, schijnt een voorkeur te hebben gehad voor Richard Strauss als zijn opvolger. Maar slechts één concert onder de dwingende blik van Arthur Nikisch, de ex violist uit het Weens filharmonisch orkest, was voldoende om de opvolging te bestemmen.

In 1922 werd hij door een heel ander soort klanktovenaar opgevolgd: Wilhelm Furtwängler. Terwijl eigenlijk was voorzien dat Bruno Walter die rol op zich zou nemen hoewel er feitelijk geen vrije keuze was. Diep begraven in het onderbewuste van zo’n geweldig orkest was waarschijnlijk duidelijk dat alleen Furtwängler in aanmerking kwam.

In 1955 toen Karajan, zeker van zijn sterke positie, de voorkeur genoot boven Celibidache. Hij gunde zichzelf de tijd. In Londen had hij geholpen om vorm te geven aan het net opgerichte Philharmonia orkest van Walter Legge met als hoorbaar gevolg dat dit het beste toenmalige Londense orkest werd. Dat proces herhaalde hij in Berlijn.

De opnamen die rond 1960 zijn gemaakt, tonen een goede mix van het ‘aloude’ Berlijnse geluid met een helderder, lichtere stijl van fraseren en articuleren. In werken van Beethoven werd de klank briljanter, meer Italianesk in de geest van Toscanini. Franse muziek werd puntiger, met meer finesse uitgevoerd. Er waren legendarische uitvoeringen van de symfonieën en symfonische gedichten van Sibelius en het Russische repertoire werd gespeeld met een sinds Nikisch niet meer gehoorde felheid. Geen wonder dat dit de periode was van grote muzikale en commerciële successen.

Later richtte de dirigent zich helaas teveel op homogeniteit, gepolijste klankschoonheid en lag over alles een sfumato laag. Aan het begin van de jaren ’80 werd het nog erger toen het door lichamelijke kwalen geteisterde oude whizzkid een culturele monoliet werd en in confrontatie raakte met een stel jongere musici die gedurende de lastige jaren 1960 waren geboren of gevormd.

Na Karajan werd het orkest grondig opnieuw uitgevonden en het is een van de grote verdiensten van Abbado dat hij daar zonder fricties wonderwel in slaagde. Nieuwe kwaliteiten: openheid, nieuwsgierigheid, plooibaarheid, een zekere mate aan toegeeflijkheid werden aan het licht gebracht. Dat ging wel wat ten koste van het gemeenschappelijk geheugen.

In 1989 als nasleep van de laatste traumatische jaren met de voor het leven benoemde Karajan moet er wel enige twijfel hebben over de benoeming van Abbado tot verbazing van velen, ook van Abbado zelf. Sommigen denken dan aan een interregnum, maar dat is echt te weinig eer voor de Italiaan. Zijn tijd in Berlijn als vaste dirigent eindigde met de zelf genomen beslissing om bij het bereiken van zijn vijfenzestigste jaar terug te treden. Zijn pas overwonnen ernstige ziekte zal ook wel met die beëindiging te maken hebben.

Tijdens zijn dirigentschap veranderde in en aan het orkest meer. Hij straalde rust en zekerheid uit. Met zijn ‘pretentieloze objectiviteit’ zorgde hij voor een andere, meer Latijns-heldere klank, hij nam – hoog tijd – vrouwen op in het orkest dat als geheel dus ook een verjongingskuur onderging.

Ook in 1999 toen Rattle werd uitverkoren ten nadele van Barenboim moeten dezelfde oude instincten weer een dominante rol hebben gespeeld. Zo’n vier tot vijf generaties topmusici volgden elkaar op. Von Bülow vormde het ensemble in letterlijke zin met Nikisch die deze taak voltooide en tot verfijnder resultaten kwam. Hij was een fanaticus wat details betreft en had eerder met het alom bewonderde hoforkest uit Meiningen getoond hoe ver dat kon voeren. Nikisch bevrijdde de ritmen uit hun keurslijf en zorgde voor een destijds ongekende klankschoonheid.

Fred Gaisberg die in 1913 de allereerste volledige opname van Beethovens Vijfde symfonie maakte, noteerde daarover: “Nikisch legde zijn mensen wanneer hij een extreem nadrukkelijk rubato wenste, dat hij ze volkomen vrijheid gunde, maar dan wel steeds binnen de grenzen van de maat en hij stond erop dat men zich voortdurend aan hetzelfde ritme moest houden”.

Het orkest dat Rattle overnam, wordt haast op de pof gefinancierd door een vrijwel bankrupte stad, maar in Furtwänglers tijd was het haast nog erger. Zijn taak begon hij in de periode van de enorme inflatie in Duitsland in 1922/3 en eindigde bijna rond 1930 tijdens de naweeën van de crash in Wall Street. Het orkest overleefde ternauwernood om zijn vijftigste verjaardag in 1932. Rust was niet gegund, want kort daarop begon de Nazitijd. Furtwängler had het lang niet makkelijk tot 1945 en wordt om zijn laissez-faire houding terecht veroordeeld. De tragedie van die periode zorgde echter ook voor een soort psychische consolidatie van het karakter van het orkest dat zich vastzette in de geest van het ensemble en zijn publiek.

Tot voor kort kon je een oude Berlijner tegenkomen die de orkestgeschiedenis kende van Nikisch via Furtwängler en Karajan tot Abbado en die tevreden vaststelde dat er in wezen eigenlijk niets was veranderd. De kritische luisteraar van nu zal daar anders over denken. De onderlinge verschillen tussen deze dirigenten zijn namelijk groot en zelfs binnen de lange periodes van Furtwängler, Karajan en Abbado duidelijk hoorbaar.Waar die oudere concertganger vooral aan dacht, was echter vermoedelijk aan de klankkwaliteit en het kenmerkende speelkarakter en daarin kon hij wel eens gelijk hebben.

Toen Rattle voor het eerst kennismaakte met het orkest, was hij getroffen door “that sound which seems to come from the bowls of the earth, as though you are digging from beneath the tree, not just snapping off branches. If you get too close to this you could get burnt”.

Wie een poos de tijd heft, kan voor zichzelf eens de evolutie in de stijl en de klank van het orkest nagaan. Geen werk is daarvoor geschikter dan Beethovens Vijfde die immers door al deze dirigenten, nog met uitzondering van Rattle zijn opgenomen, soms zelfs meermaals. 

Discografie van Beethoven V door het Berlijns filharmonisch orkest:

1913 Nikisch1937 Furtwängler. Biddulph WHL 006/7, Naxos 8.111003.

1939 Abendroth. Tahra TAH 102.

1943 Furtwängler. DG 427.775-2, Tahra TAH 272.

1945 Jochum. Tahra TAH 229.

1951 Jochum. Tahra TAH 238.

1954 Furtwängler. Tahra FURT 1008/11.

…… Maazel. DG 477.5254.

1962 Karajan. DG 439.403-2.

1976 Karajan. DG 419.051-2, 439.089-2.

2001 Abbado. DG 469.000-2, 477.5864.