Fonografie Muziek

MALAISE IN DE MUZIEKINDUSTRIE

MALAISE IN DE MUZIEKINDUSTRIE?

 

Met sombere cijfers, opheffingen, ongelukkige fusies, dalende verkoopcijfers, klachten over het gratis downloaden van repertoire, thuiskopiëren van geleende cd’s of de onredelijk hoge BTW is de eertijdse Industry of human happiness de laatste jaren danig negatief in de publiciteit. Hoe groot is de malaise echt?

 

Tunnelvisie

Om te beginnen valt in de berichtgeving op dat de sombere verhalen vrijwel altijd uitsluitend zijn gebaseerd op de markt voor populaire muziek. Toegegeven die heeft tegenwoordig een marktaandeel van ongeveer 90% (medio jaren vijftig vorige eeuw was het aandeel ‘klassiek’ nog 20% maar het is helaas gestaag gedaald), maar het is onzin het geheel buiten beschouwing te laten omdat er andere criteria voor gelden.

Tussen haakjes opgemerkt: in die jobstijdingen wordt altijd gesproken over de verkoop van ‘albums’.  Wat is dat voor idiote omschrijving – vermoedelijk een anglicisme – van een broos, kwetsbaar kunststof doosje, fraai crystal box genaamd dat al bij de aanblik barsten en afbrekende scharniertjes oplevert en waaruit het flodderige boekje moeilijk en niet zonder risico op beschadiging uitneembaar is? Zelfs in de lp tijd waren albums (volgens Van Dale enigerlei van boekvorm) een zeldzaamheid. De door Soria voor RCA Italiana geproduceerde operaserie behoorde ertoe, de deluxe Decca uitgave van Strauss’ Fledermaus door Karajan, de Philips pianoconcerten van Beethoven met Arrau en Haitink. Maar verder….? Op cd gebied in elk geval niente, zero, zilk.

 

Appels die geen peren zijn

De wereld van de klassieke muziek op geluidsdragers is nooit exact vergelijkbaar geweest met de werelden van pop en rock. Om te beginnen gaat het bij die zogenaamd klassieke muziek steeds om herscheppingen van meestal vroeger werk van anderen, terwijl het in die andere wereld meestal om unicaten draait. Maar verder ligt het tempo in de klassieke wereld veel lager, zijn de verkoopcijfers geringer en duurt het veel langer voordat men eventueel uit de kosten komt. Het heeft wel iets van de wijnbouw: geduld en vakmanschap vormen vitale deugden.

Traditioneel hebben de klassieke takken van de muziekindustrie begrip (en verstand) getoond voor deze delicate bedrijfsethos; geïnspireerd en kundig A & R managent levert mettertijd meestal een goede oogst op in tegenstelling tot de mogelijk snelle successen en grote verdiensten in de popwereld. Het is natuurlijk ook niet niets, de opgave van die Artist & Repertoire mensen die veel creatiever moeten zijn dan vroeger wanneer ze nieuwe cd’s de wereld insturen. Ze moeten niet alleen opboksen tegen geduchte concurrenten, maar ook tegen het enorme repertoire dat hun voorgangers de afgelopen vier, vijf decennia produceerden. Uitgekiende marketing concepten, stroomlijning, concentratie van de activiteiten in centra en besparing op overhead kosten moeten de rest doen.

 

Andere prioriteiten

Voorbij is helaas de tijd waarin muziekgedreven mensen als Legge (EMI), Holschneider (Archiv), Van der Vossen en Glastra van Loon (Philips) het beleid bepaalden door een goed evenwicht te vinden tussen idealisme, feeling en instinct, knowhow op muziek- en repertoiregebied, artistieke visie, goed management en flair voor zakendoen.

Globalisering, de opkomst van multinationals, overnames door muziekvreemde bedrijven hebben hun tol intussen geëist. Managers die geen benul van en interesse voor klassieke muziek hebben, bepalen het beleid. In het beste (dus slechtste) geval passen ze de verkoopprincipes van rockmuziek toe op klassieke muziek in plaats van een lange termijn visie te ontwikkelen. En als ze met die visie geen succes hebben, zoeken ze het in cross-over repertoire, in een fusie met film-, betere pop- en hypemuziek als de tango of de musical. En gebruik te maken van cross-over musici als de tenor Andrea Bocelli.

 

Marktaanbod

Wie momenteel een goed gesorteerde speciaalzaak bezoekt, zal verbaasd zijn over het grote aanbod en de enorme verscheidenheid. De schappen en rekken kreunen bijkans onder het gewicht van elk soort cd’s in alle denkbare prijsklassen. Dus wat is het probleem? Onbekend met Nederlandse omzetcijfers is wel bekend dat de klassiekmarkt in de V.S. nog steeds goed is voor een omzet van €725 miljoen per jaar, maar in wezen is het wachten nog steeds op de invloed van de nieuwe prioriteiten.

De gevolgen van bijvoorbeeld de stoelendans der dirigenten en exclusieve of expirerende contracten – Chailly naar Leipzig, Jansons naar Amsterdam en München, Pappano naar Londen, Metzmacher naar Amsterdam, Maazel naar New York, Davis terug in Londen, Welser-Möst naar Cleveland en Eschenbach naar Philadelphia – zijn nog niet te overzien. Duidelijk is alleen wel dat het Concertgebouworkest qua toekomstige muziekconserven in een zwart gat dreigt te vallen. Uitgaven in eigen beheer lijken wat de productie betreft nauwelijks een probleem. Maar de distributie zou wel eens een onoverkomelijke moeilijkheid kunnen zijn.

Hoe het intussen wel zelfstandig producerende en distribuerende Londens symfonie orkest (met Colin Davis), WDR symfonie orkest (Semyon Bychkov) en San Francisco symfonie orkest (met Michael Tilson Thomas) dat zakelijk oplossen, is onbekend. Duidelijk is alleen wel dat in het algemeen steeds meer ‘live’ opnamen worden gemaakt met hooguit een paar correctiesessies. Niet zo nieuw, want bij onder andere de DG Mahlerreeks van Bernstein in de jaren tachtig was daar al sprake van. Als dit gelieerd is aan toch al in een concertserie geprogrammeerd repertoire waarvoor de repetities al plaatsvonden moet dat een stuk goedkoper zijn dan een nieuwe studioproductie door een orkest die om de speelduur van 1 cd redelijkerwijs te bereiken ongeveer €60.000 schijnt te bedragen. En die dus alleen om enigszins uit de kosten te komen in de full price categorie kan worden uitgebracht.

Anderen hebben het makkelijker. Pianist Ivo Jansen, alleen met zijn vleugel, een behoorlijke studio en een opnametechnicus moet vrij goedkoop cd’s in eigen beheer kunnen uitbrengen. Ton Koopman wiens contract met Erato werd verbroken, heeft het moeilijker en moest een (2e?) hypotheek op zijn huis nemen om de voortzetting met deel XIII van zijn reeks Bachcantates op eigen label – niet toevallig Antoine Marchand genaamd – voort te zetten; op dat label is intussen ook deel I herverschenen.

 

Opkomst en afgang

Hoe gaat het trouwens met de vanouds bekende grote labels? Niet zo best lijkt. Ga maar na:

Philips is een aflopende zaak omdat in het verkoopcontract met drankimperium Seagram een clausule was opgenomen dat deze merknaam verdwenen moet zijn in 2004 of 2005. De huidige eigenaar, de Franse multinational, het multi-media imperium Vivendi zal daar geen verandering in brengen; het Philipsmateriaal zal daarna door Decca op de markt worden gebracht. Philips drijft – dankzij een uitgekookt contract – vooral nog op Gergiev en nadruppels van Gardiner, Brendel en Mullova. De neergang zette al in met het halverwege staken van Haitinks Berlijnse tweede Mahlercyclus.

Decca is ook niet meer het florerende plaatmerk van vroeger, het nieuwe aanbod is vrij mager. Men moet het hebben van Chailly en de zangeressen Bartoli en Fleming.

DG lijkt er iets rooskleuriger voor te staan al zijn de gloriedagen voorbij toen Karajan, Böhm, Abbado, Giulini, Bernstein en Levine naast elkaar orkestrepertoire konden aandragen. Nu komt dat vooral, maar in veel mindere mate, van Abbado, Chung en Boulez. Ook hier zijn de zangers commerciële trekpaarden: Von Otter en Terfel. Bij Archiv lijken de zaken niet zo beroerd te gaan dankzij de inbreng van Minkowski, Goebel en Gardiner.

EMI opereert redelijk constant in alle genres, is sterk in opera met Pappano, Gheorghiu en Alagna en in de debuutserie van jong violistisch en pianistisch talent. Verder teert EMI in hoge mate op waardevolle geluidsarchieven en belangrijke heruitgaven in de reeks “Great Recordings of the Century”, een sterke troef.

RCA moet het ook vooral van historische opnamen hebben en speelt een langzamerhand onbeduidende rol bij nieuwe producties.

Sony – daar geldt hetzelfde voor. De vroegere CBS catalogus biedt interessant oud materiaal, maar verder leveren alleen Perahia en Ma substantiële nieuwe bijdragen, de Ligetiserie is voortijdig afgebroken en orkestopnamen zijn niet meer aan de orde blijkbaar.

Warner, met de labels Teldec, Erato en Nonesuch is het droevigste verhaal. De overname door AOL Time Warner lijkt een tragedie. Al in 2001 zijn de kantoren van Teldec in Hamburg na 90 jaar en van Erato in Parijs na net geen vijftig jaar gesloten De activiteiten zijn tot een minimum gereduceerd, Erato is feitelijk non-existent al mag Christie doorproduceren, Harnoncourt lijkt bij Teldec dat wel de van Sony overgenomen Ligetireeks continueert buiten spel te staan. De introductie van goedkope heruitgaven in de Elatus en Apex reeks komt wat laat.

 

Klein maar fijn

Intussen floreren de kleine labels naarmate hun ambitie en repertoire aanbod groeit. Ze kunnen de gaten vullen die de zich terugtrekkende traditioneel groten open laten of tenminste onvoldoende vullen. In dat verband wordt vaak (en terecht) de vraag gesteld of er nog behoefte is aan pak weg de 113e opname van Beethovens Vijfde. Nee feitelijk, tenzij een gedreven, verbeeldingsvolle, serieuze niet naar wezens- of stijlvreemde aspecten strevende kunstenaar zich over het bewuste werk ontfermt. Eens temeer denken we hierbij aan mensen als Harnoncourt, Gardiner, Brüggen, Aimard, McCreesh, Mullova die kloven tussen “authentiek” en “traditioneel” met interessante nieuwe visies overbruggen. Uit een beknopte inventarisatie blijkt al snel dat het kleinschalig opererende eigenaar/producers als Bob Hurwitz van Nonesuch, Manfred Eicher van ECM, Ted Perry van Hyperion (met de befaamde liedseries) en Brian Couzens van Chandos met een individuele kijk op de muziekwereld en de keuze van niche repertoire zijn die het beste slagen. Bijvoorbeeld door zich te richten op specifiek – meest eigentijds – repertoire of het slechten van grenzen tussen klassiek, jazz, eigentijds, film en theater. Ook BIS (veel Scandinavisch moois), Glossa, Opus 111 (veel oude Italianen), MDG (veel Duits repertoire met het Leipzigs kwartet heel prominent) en in mindere mate Jarred Sacks’ Channel Classics gaan op deze manier te werk. En Harmonia Mundi blinkt uit als nooit tevoren.

Hoewel de klassieke cd wereld de grote firma’s beslist nodig heeft om de branche spierkracht te tonen en zich behoorlijk te manifesteren, zijn het de kleine onafhankelijken die meer initiatief tonen, groter risico nemen en waarschijnlijk de beste overlevingskansen hebben.

 

Historisch moois

Dan is daar de ontsluiting van geluidsarchieven die vaak een nadere kennismaking met unicaten en bijzondere geluidsdocumenten uit het verleden mogelijk maakt. Zoals de door NM en Q-Disc verzorgde boxen met opnamen van Mengelberg, Van Beinum en Fournet en het begin van een Concertgebouworkest serie waarvan het eerste deel (periode 1935-1950) verscheen. Ook wat de BBC met zijn radio archief doet in de groeiende serie “BBC Legends” is geweldig.

Iedere generatie brengt wel een of twee musici voort met een reputatie (die altijd is gefundeerd op groot talent, maar ook is opgesierd met charisma of een soort mystiek) die bekendheid en populariteit binnen de klassieke muziekwereld overstijgt. Te denken valt aan Arthur Nikisch, Fritz Kreisler, Enrico Caruso, Yehudi Menuhin, Jascha Heifetz, Vladimir Horowitz, Alfred Cortot, Pablo Casals, Willem Mengelberg, Wilhelm Furtwängler, Arturo Toscanini, David Oistrakh, Mstislav Rostropovitch, Sviatoslav Richter, Maria Callas en Dietrich Fischer-Dieskau. Wat heerlijk dat zij – en velen meer – fonografisch zijn gedocumenteerd.

Evenzo heeft eigenlijk elke discofiel wel zijn favoriete cd label(s). Soms omdat deze het kwalitatieve vertrouwen bevestigen in de grote, continue traditie van de vastgelegde muziek. Soms ook omdat het uitgebrachte repertoire getuigt van goede, verfijnde smaak en een goede neus voor interessant repertoire en interessante interpreten. Daarnaast is er nog een groep die naast deze positieve eigenschappen ook grensverleggende ambities koestert en die vervuld wil zien.

 

De rol van internet

Het toenemend belang van internet mag ook niet worden onderschat. Het klassieke segment maakt weliswaar slechts een bescheiden percentage van de totale verkoop uit, maar het aanbod is groot en goedkoop. Naarmate de reguliere handel uit economische overwegingen niet meer investeert in bijzonder, moeilijk verkoopbaar repertoire en zich concentreert op geheide bestsellers en (goedkope) aanbiedingen, hebben de internet bedrijven het voordeel van een blijvend groot aanbod tegen aantrekkelijke prijs en kunnen zij handig alle geografische beperkingen tussen producent en klant overbruggen.

Klassieke muziek via het internet is daarentegen een veel minder interessante optie dan de pop-, rock- en dansvariëteiten in MP3 formaat. De lengte van de werken, de hoge eisen die normaal gesproken worden gesteld aan de geluidskwaliteit, problemen met datareductie en bandbreedte zijn daar te grote barrières. Napster en KaZaa hebben de klassiekliefhebber weinig te bieden. Toepassing van de door Sony en Dolby Labs ontwikkelde Advanced Audio Coding (AAC) kopieerbeveiliging maakt het er ook niet makkelijker en aantrekkelijker op en het initiatief van Sony, EMI en BMG om zelf cd’s via internet te verkopen is eigenlijk alleen interessant voor popklanten.

 

Buikriem aanhalen

De tijden van schijnbaar grenzenloze luxe en overvloed zijn voorbij, maar er is gelukkig geen gebrek aan grote, belangrijke en interessante musici in alle disciplines, aan mensen die ons steeds weer opnieuw boeien en fascineren. Boeiend is bijvoorbeeld alleen al hoe de invloed van de door mensen als Harnoncourt, Leonhardt, Norrington, Koopman, Brüggen, Herreweghe, Jacobs en Gardiner geïntroduceerde “authentieke” uitvoeringspraktijken invloed uitoefenden op de “traditionele” uitvoeringspraktijk van onder andere Abbado, Rattle, Van Zweden, Mullova en zelfs Vengerov.

Een ander positief verschijnsel is het recente fenomeen van de grote interesse voor kamermuziek bij jongere vertolkers. Een paar voorbeelden van eigen bodem zijn het Matangi-, Rubens- en Jenufa strijkkwartet, het Osiris-, Suleika en Storioni trio. Maar ook anderen, ouderen als het herrezen Parkanyi kwartet en het Utrechts strijkkwartet plus het Aurelia saxofoonkwartet dragen een steentje bij aan vernieuwing; Isabelle van Keulen met haar Delftse kamermuziekfestival en de jonge Janine Jansen met haar Utrechtse kamermuziekfestival in december.

En zoals de Prades/Perpignan festivals van Casals kort na de 2e Wereldoorlog en het Lockenhaus festival van Kremer in de jaren tachtig tal van – deels mooi geconserveerde en gedocumenteerde – vruchten afwierpen, zo biedt het Lugano kamermuziekfeest in Lugano met Martha Argerich als inspiratrice momenteel een prachtige voortzetting.

 

Bij wijze van conclusie

Over de inbreng van een alert, goedkoop label als Naxos met een interessant, veelzijdig aanbod van meestal heel behoorlijke artistieke en opnametechnische kwaliteit en muziek-per-kilo aanbieder Kruidvat hebben we het dan nog niet eens gehad. Het veld globaal overziend en een soort winst- en verliesrekening opmakend doemt een beeld op waarin de klassieke muziekwereld er op cd (en dvd-v) nog niet eens zo beroerd voorstaat. Tegenover een veelal best nuttige sanering door minder (over)productie van ‘de groten’ staat een welkome aanvulling met interessant, onbekend repertoire van ‘de kleintjes’ en van echte verschraling is zeker (nog) geen sprake.