MUZIKALE ZOMERACTIVITEITEN II
Het Nationaal Jeugdorkest en zijn afsplitsingen
In juli en augustus 20004 was de thuisbasis van het Nationaal Jeugdorkest van waaruit eerst in de provincie Gelderland werd geopereerd en later ook daarbuiten, in Utrecht en Amsterdam, met een apotheose in het Berlijnse Festspielhaus. Die naam ‘nationaal’ is intussen wel aan sterke devaluatie onderhevig, want van de rond 130 jonge musici – met een steeds verder oprukkend vrouwenbestand – maken 45% buitenlanders uit zeventien landen deel uit. Maar internationale uitwisseling is in menig opzicht belangrijker en interessanter dan lokaalpatriottisme; tenslotte brengen omgekeerd ook heel wat Nederlandse muziekstudenten een paar weken in buitenlandse ensembles door.
Nadat in 2001 György Kurtág als ‘composer in residence’ had gefungeerd, in 2002 Louis Andriessen en in 2003 Wolfgang Rihm, was dit jaar de Engelse cultcomponist Thomas Adès (33) aan de beurt. Dit multitalent kon zich ontpoppen in zijn hoedanigheden als componist, dirigent en coach; alleen zijn ook grote capaciteiten als pianist kwamen niet aan bod hier (zie op de website www.audio-muziek.nl in de rubriek Fonografie/Muziek een aan hem gewijd portret).
De Nederlandse première van Adès’ Asyla (1997) werd niet zolang geleden door het Radio Symfonie orkest onder leiding van de componist in Utrecht gegeven; daarna volgde in januari 2004 de Amsterdamse première door het Concertgebouworkest onder Daniel Harding en nu was de componist als ‘composer in residence’ te gast bij het NJO om zijn eigen werk in combinatie met Tschaikovsky’s zesde symfonie een aantal keren uit te voeren.
De optredens in Utrecht vormden voor de geïnteresseerde bezoeker een boeiende momentopname, waarin eerst het orkest in kleinere bezetting, om te beginnen in een rijk geschakeerd programma met vrijwel onbekende werken met alleen strijkers in Telemann’s Don Quichotte suite, later aangevuld met vrij uitgebreid slagwerk in Sjtsedrins Carmen suite en tenslotte in Turina’s La oración del torero onder leiding van Alexandru Lascae en ’s avonds in volledige bezetting onder Thomas Adès in diens Asyla en de zesde symfonie van Tschaikovsky te bewonderen was.
Eén van de aardiger kanten van het project was ditmaal dat het slagwerk zulke uitgebreide kansen kreeg om zich te profileren. Eén vrouw (Gerda Tuinstra, 2e jaars Rotterdam) en vier man opereerden in de uitgebreide slagwerkkeuken, die bij Adès van het meeste gerei was voorzien. Tuinstra torende later ook soeverein boven het orkest uit als ad rem paukeniste in de symfonie van Tschaikovsky.
Zoals Saint-Saëns reeds in zijn derde symfonie naast het orgel een vleugel inzette ‘pour diamanter l’orchestre’, zo gebruikte Sjtsedrin het slagwerk om de bekende melodieën uit Bizets Carmen te elektriseren, balletmatig verder te ritmiseren en aan te scherpen. Vuurwerk genoeg en de coördinatie met het strijkorkest klopte uitstekend.
Maar er was meer. Per traditie worden bij dergelijke NJO projecten in de Kerst- en Zomervakantie spontaan allerlei kleinere ad hoc formaties gevormd. In het Apeldoornse ontstonden allerlei kamermuziek groepen die naast het grote orkestwerk ook eigen repertoire instudeerden.
Van Adès’ aanwezigheid werd bijvoorbeeld door afgesplitste groepen of andere gasten dankbaar gebruik gemaakt. Zo werkt het Matangi kwartet met pianist Michael Wendeberg zich nijver aan het vooral in ritmisch heel lastige pianokwintet, terwijl een ander groepje zich aan zijn strijkkwartet Arcadiana wijdde.
Er zijn van die dagen dat men zich tijdelijk een soort fysieke gespletenheid zou toewensen: de mogelijkheid om op twee plaatsen tegelijk aanwezig te zijn. In het Utrechtse speelden zich namelijk in het kader van een Culturele Zondag op drie toch wat op onderling verre loopafstand gelegen locaties – het Stadhuisplein, Karel V en Paushuize – onder het motto Hartstocht! ’s Middags zeventien van een half uur tot een vol uur durende manifestaties af, waarvan het leeuwendeel door ensembles uit het NJO voor de rekening werd genomen, aangevuld met studenten van het lokale conservatorium.
Dat begon om 13:30 met het dixtuor van Enescu en eindigde rond 17:15 met een geïnspireerd clubje dat Milhauds La création du monde lekker jazzy uitvoerde. Daar tussenin kwamen onder andere Schuberts octet – typisch muziek voor een loommakende zomermiddag buiten – werken voor saxofoonkwartet, koperkwartet, een ensemble met Thuille’s sextet voor piano en blazers, een slagwerkgroep met werken van Loevendie, Kabelac, Kondo, Porselijn en Cage, Shostakovitch’ 8e strijkkwartet en een blaaskwintet met voornamelijk leuke bewerkingen aan bod.
Er werd vooral veel en mooi geblazen. Wat telkens vooral opviel, was het schijnbare technische gemak waarmee de jongelui opereerden. Wat eventueel aan ‘interpretatie’ ontbrak, werd ruimschoots door inzet gecompenseerd. Frappant was telkens in hoe korte tijd zulk een goede ensemblecultuur tot stand was gebracht. De muziek inderdaad als gemeenschappelijke taal voor bijvoorbeeld de Nieuw Zeelandse, in Manchester studerende Julia Dibley als primarius in de werken van Schubert en Shostakovitch, de Oekraïnse fagottiste Emilia Zinko en de Nederlandse dames Gretha Tuls (fagot), Annemijn Bergkotte (altviool), Ilse Eijsink (klarinet).
Uiteraard ging na alle lekkere hapjes vooraf de grootste belangstelling uit naar de hoofdschotel, het grootschalige avondconcert. De vertolking van Adès voorlopige opus magnum droeg het stempel van authenticiteit en autoriteit vanaf de aan Britten herinnerende hoornsolo tot het Sibeliusachtige slot. De enorme dynamiek frappeerde, waarbij het belangrijker is vast te stellen, dat zo’n zwaar bezet ensemble met nog dragende toon heel mooi zacht kan spelen dan dat in het derde, orgiastisch-extatische deel, Ecstasio, moest worden gevreesd voor overbelasting van de oren en het vel van de grote trom dat tot het uiterste werd belast in het housemuziek gedeelte. Hoewel passend robuust en contrastrijk was de aanpak nergens buitensporig. Aan allure geen gebrek en ook de lyrische momenten kwamen mooi uit de verf. Opvallend waren vooral de mooi uitgewerkte details.
In de symfonie van Tschaikovsky heerste een goede balans tussen kracht en pathos. Het homogene orkestspel had een dwingend karakter en te beginnen met de solofagot vielen veel mooie solotrekjes op. Raffinement genoeg, de emoties werden in toom gehouden zodat de gevoelsmatige connectie bij de gehuldigde vrij lichte, maar best dramatische toets tussen de vier delen in goed evenwicht werd gehouden en de wanhoop uit het laatste deel draaglijk bleef en van voldoende weemoed werd voorzien.
In het ensemble onderscheidden zich strijkers, houtblazers, hoorns en slagwerkers het positiefs; het koper ageerde soms wat grofstoffelijk.
Natuurlijk is het ook de moeite waard om niet alleen de ervaringen van een buitenstaander te signaleren, maar om ook wat indrukken van een actief meedoende instrumentaliste, in dit geval fagottiste Gretha Tuls (20) te vermelden.
“Dit was de eerste keer dat ik aan de Summer Academy heb deelgenomen. Afgelopen winter heb ik meegespeeld in het NJO, maar dat was een veel korter durend project met voornamelijk Nederlanders. Het is pas sinds vier jaar dat het NJO deze nieuwe vorm aanneemt in de zomer. Vroeger gaf het een aantal concerten in eigen land en ging het tot slot op tournee naar het buitenland het had toen dus ook een echt nationaal karakter. Intussen werd vrijwel alles veranderd en ontstond de Summer Academy met afwisselende projecten binnen Nederland die ook voor buitenlanders toegankelijk zijn en een gastcomponist. Voor elk project moet je opnieuw auditie doen, elke zomer en winter, om het zo eerlijk mogelijk te houden voor nieuwe deelnemers. Een auditie doen is altijd zwaar, voor fagot is de concurrentie niet zo bijster groot; er waren dit jaar ongeveer vijftien auditanten voor vijf plaatsen.
Ik heb er wel veel van geleerd om met buitenlanders samen te spelen. Je merkt toch dat ze een hele andere manier van spelen kunnen hebben die veel aanpassing eist, maar ook nieuwe ideeën oplevert. Ik heb zelf aan veel leuke projecten meegedaan, o.a. aan dat Octet van Schubert, Moessorgsky’s Schilderijententoonstelling voor blazers en Tchaikovsy’s Zesde. Er was wel erg weinig tijd om alles in te studeren. In het begin zat ik vaak negen uur per dag te repeteren bij drie verschillende projecten. Later kreeg ik meer tijd voor zelfstudie en ontspanning. Maar met het symfonie orkest is slechts ongeveer vier dagen gerepeteerd, veel te weinig voor zo'n zwaar programma, dus dat vond ik wel jammer. Adès is een zeer sympathieke man en zijn stuk vond ik erg interessant, maar het was jammer dat hij nog niet zo ervaren was als dirigent. Af en toe moesten er dingen worden opgevangen door het orkest en door de andere coaches.
Ik ga zeker weer meedoen. Je krijgt de kans om hele gave stukken te spelen en al is het inspannend: het is ook erg gezellig. Je houdt er bovendien veel leuke contacten aan over.”
Een andere impressie geeft de Belgische violiste Kirsten Uytterhoeven (20):
“Voor het eerst meedoen aan de NJO Summer Academy was voor mij in alle opzichten een onvergetelijke ervaring. Spelen met zulke gemotiveerde medestudenten, onder dirigenten van enorm kaliber met elk een zeer persoonlijk aandeel in de muziekwereld! Kortom ik heb een heerlijke tijd gehad waarin ik ook veel heb geleerd. Mijn motivatie om me daadwerkelijk te engageren is nooit ver te zoeken. Elke kans om meer ervaring op te doen is er één.
Zeker niet voor zo'n project als dit. Een maand lang intensief musiceren op hoog niveau, heel wat concertzalen afreizen, een stukje van de wereld zien (eerst in Nederland en als apotheose Berlijn), interessante mensen ontmoeten, eventueel ook nog mensen vinden waarmee je een kamermuziekensemble kunt oprichten (ik heb bijna een strijkkwartet!), en natuurlijk bijna elke dag concert en zoniet toch intensief repeteren en in de muziek kruipen. Als dat niet genoeg is!
Vooral het project met Philippe Herreweghe met wie we de Zesde symfonie (de Pastorale) en het Vijfde pianoconcert van Beethoven uitvoerden, vond ik zeer leerzaam en diepgaand. Het was al een uitdaging op zich om op darmsnaren en met klassieke strijkstokken te spelen, op een A van 430Hz, wat niet zo vanzelfsprekend is. Maar dan kwam de heel inspirerende Herreweghe met zijn geprononceerde opvattingen zelf daar nog bij; toen was het helemaal compleet (behalve de aanvoerder van de tweede violen die zijn werk niet deed, dat durf ik zonder blozen zeggen, want dat was dan ook maar het énige echt negatieve) Zo'n interessante man, zoveel ideeën, een aparte manier van dirigeren die ook uitnodigend is om diep in de muziek te duiken. Niet zozeer die maatslag die we elke dag zien maar wel het uitbeelden van de lijnen in de muziek, een uitnodigend gebaar. Ik hoop nog vaker met hem te kunnen samenwerken. Het project van Adès was ook een groot succes. Zijn manier van dirigeren inspireerde me, hij deed dat met zo'n overtuiging en overgave, je kon niet anders dan meedoen. Asylla op zich was ook al een hele uitdaging!”
Tenslotte is daar nog een impressie van de in Brussel studerende Oekraïnse fagottiste Emilia Zinko (22): "Het was een geweldige ervaring om niet alleen in het NJO te kunnen spelen, maar juist ook om in diverse kamermuziekformaties te mogen meedoen. Ik vind het nog een wonder dat ik door de audities kwam en het was een bijzondere ervaring om deel uit te maken van zo'n internationale, gelijkgestemde gemewenschap. We hadden voortreffelijke coaches en dirigenten, er werden nieuwe banden gesmeed en het publiek reageerde overal dankbaar en enthousiast. Bovendien heb ik nu de moed om in de nabije toekomst te auditeren voor andere hoogwaardige ensembles. Aan het eind van die intensieve periode voelde ik me een stuk rijper geworden: goed voor het zelfvertrouwen. Een ander leerzaam facet was dat ik leerde samenwerken met onbekende, goede andere musici, dat ik leerde wat intensief repeteren inhoudt en leerde mijn tijd zinvol in te delen en ook nog tijd over te houden voor contacten met de anderen in onze vrije tijd. Tenslotte was het de moeite iets meer van Nederland te leren kennen en te ervaren dat het muziekniveau daar een stuk hoger is dan in België".Het is tot slot een geruststellende gedachte dat een grote schare uitstekend gevormde, talentvolle, tot veel aanpassingen in staat zijnde schare jonge musici klaar staat om een belangrijke rol in het muziekleven te gaan vervullen. Als nu eerst maar het orkestwezen overeind blijft, is dat een zorg minder.