De grote Tartarof
Een eerste aardig voorbeeld vormt een optreden van de grote pianist Antoni Sergeijewitsj Tartarof. Deze gaf 16 april 1968 in de Tonhalle in Zürich een recital. De in 1936 geboren Georgiër, die onder armelijke omstandigheden in de Oekraïne opgroeide en die waarschijnlijk vanaf zijn geboorte doofstom was, kreeg met goed gevolg pianoles van een Duitse krijgsgevangene en "ontwikkelde zich tot een pianist van uitzonderlijk formaat" volgens het programmaboekje. Na zijn emigratie naar het Westen woont de pianist teruggetrokken in Parijs; het optreden in Zürich was zijn grote debuut.Het programma van de bewuste avond behelsde de 2e Toccata van Prokofiev, een niet in de Köchel catalogus vermeld Rondo over een Zwitsers volksliedje van Mozart, een postuum sonatefragment van de late Beethoven en Liszts Grote fantasie over Les Préludes. In het programmaboekje werd uitvoerig over de avontuurlijke herontdekking van deze tot dan toe volkomen onbekende werken bericht. Over de oorzaken van de gebrekkig overgeleverde manuscripten en over de reconstructies van Tartarof vanuit zijn herinnering.Na het recital maakte de "concertagent", de muziekliefhebbende Zwitserse technicus en producent van duikersuitrustingen Hannes Keller bekend, dat de pianist Tartarof helemaal niet bestaat. Binnen tien dagen had hij met handig PR werk, waarbij de pers en de omroep braaf meededen, de bedachte Tartarof bekendheid verleend: "Ik heb me veroorloofd voor de duur van dit optreden de negatieve vooringenomenheid van het publiek in een positieve om te turnen, waarbij ik dat publiek in wezen een volledig onbekende, maar unieke en grote kunstenaar beloofd heb..."Die geweldige pianist, die tot dan toe weliswaar bij diverse concoursen succesvol was en die her en der tweehonderd optredens achter zich had, was niettemin blijkbaar nog zo onbekend, dat hij zich zonder het risico op voortijdige ontdekking blijkbaar voor Tartarof kon uitgeven. Het ging om de toen 36-jarige Jean-Jaques Hauser, die volgens berichten met een hoog waarheidsgehalte, voortreffelijk kon improviseren en die zelf ook componeerde.Natuurlijk was niet alleen de grote Tartarof fictie, ook de in opgeklopte termen beschreven werken van het programma waren fictief, in werkelijkheid door Hauser geschreven stijlkopieën. Wat de grote Tartarof een extra dimensie geeft (of extra beangstigend maakt), zijn de groteske details rond zijn optreden. Niet alleen bleef de pianist onherkend, ook de parodie op de programmatoelichting en de niet bestaande werken werden voor zoete koek geslikt. Hauser was de eerste om toe te geven, dat als hij onder eigen naam met hetzelfde programma zou zijn opgetreden, hij slechts een fractie van de aandacht en de opbrengst zou hebben gekregen.
Nog mooier is, hoe hij beschrijft, dat de door de mystificatie ontketende fantasie zijn eigen werkelijkheid schiep. Zo vertelde een man bij de voorverkoop trots aan de omstanders, dat hij "al vaak had gehoord van Tartarof uit Parijs". Een Russin, die Kellers onthulling aan het eind van het recital niet had verstaan, heeft hem na afloop van het concert enthousiast gelukgewenst: het was zo "typisch Russisch". Toen de doofstomme Tartarof haar niet alleen antwoord gaf, maar dat bovendien nog in het Züri-Dütsch deed, viel ze bijna flauw.Hannes Keller, die het geheel als een farce ontwierp, beschreef zijn uitgangspunten als volgt: "We moesten een pianist scheppen, die overeenkwam met het verwachtingspatroon van juffrouw Müller op straat, èn liefst meteen met haar wensdromen. Wat de details betreft, bestaan veel clichévoorstellingen en die hebben we eenvoudig overgenomen en versterkt, deels ook grover gemaakt. Wie een pianist wil creëren, moet voor een Rus zorgen. Het cliché van de Russische (of Georgische) vitaliteit - zo nauw let het niet als het om clichés gaat - wordt uitgebuit: de naam Tartarof geeft meteen aanleiding tot de associatie met Tartaren (bedoeld zijn natuurlijk Tataren), verder met Steak tartare, een heel manlijk voedsel. Verder lieten we hem uit Georgië komen, omdat Stalin daar ook vandaan kwam - Tartarof had ook eenzelfde soort snor."Rosemary Brown en het hiernamaals
Anders dan de grimmige Zwitserse satire, die in zijn vertwijfelde poging om zich los te maken uit de vastomlijnde hokjes en rituelen van het commerciële muziekleven een behoorlijke brok agressieve kritiek bevat, is een destijds per grammofoonplaat (Philips lp 6500049) aangeboden collectie postume pianowerken eerder een door commerciële overwegingen gesanctioneerde uiting van typisch Engelse zelfspot rond vermeende muziekkennis.Centraal staat de eenvoudige huisvrouw Rosemary Brown, die "direct contact met het hiernamaals heeft opgenomen, meer in het bijzonder met een aantal van de beroemdste overleden componisten (juist met diegenen, die in Engeland het meest worden gespeeld), die haar werken dicteerden, welke ze braaf opschreef.Waar Keller en Hauser zich bepaalden tot de echte clichés onder het motto, dat het onmogelijk is te ver te overdrijven, bevestigt de lp van Brown dit fenomeen op andere manier. Muzikaal bijvoorbeeld zo, dat aan de Prélude in C op. 28/1 het thema wordt ontleend, dat de arpeggio's worden vereenvoudigd tot accoorden en dat het verloop wat wordt gewijzigd. En ziedaar een nieuw Impromptu is Es van Chopin, dat in zijn vervreemde vorm zodanig is uitgebalanceerd, dat het duidelijk aan Chopin herinnert, maar dat het - zeker voor mensen met een minder toegespitst pianistisch geheugen - het basismateriaal handig versluiert.Voor de juiste context zorgt de toelichting: een biografie, waarin de "kloppende" gegevens op dezelfde manier zijn voorgekookt als bij Tartarof. Het geheel aangevuld met uitingen van vermeende autoriteiten, die het project een schijn van werkelijkheid verlenen; ze bezweren de absolute betrouwbaarheid en oprechtheid van de occulte bezigheden van Mrs. Brown. Onder hen de zich met een knipoog ironisch uitende Humphrey Searle. En verder de in 1940 gestorven Engelse musicoloog Sir Donald Tovey, die dertig jaar na zijn dood de spoken ziende vrouw nog wat programmatoelichtingen influisterde.Interessant is natuurlijk vooral, hoe deze parodie op het occultisme werd ontvangen. Heel ambivalent eigenlijk. Wie door Searles stiekeme sarcasmes attent reageert (door zinsneden als: "De harmoniek van dit stuk is, hoewel als geheel erg chromatisch van opzet, is typisch heel 19e eeuws - dus ook heel erg à la Liszt"), zal prompt aannemen, dat de Chopin-, Grieg- en Liszt nabootsingen handig in elkaar zijn geknutseld en dat soms niet eens zo bar goed.Peter Katin neemt de moeilijker speelbare stukken voor zijn rekening, Rosemary Brown zelf speelt de simpelere items. Of hij, Katin, zelf de stijlkopieën bedacht? En of een aantal van de geciteerde autoriteiten niet een naam hebben, die in werkelijkheid een anagram van hun ware naam is? Nog altijd zijn deze raadsels niet afdoende opgelost.Echt Mozart
De omgekeerde situatie kan even goed voorkomen. Bijvoorbeeld met een zich als autoriteit manifesterende insider (musicus of musicoloog), die luid roept, dat hij onmiddellijk herkent of een werk van Mozart echt is of niet.Maar naar verwachting vergist hij zich in een blinddoektest door bewezen ondergeschoven werken voor echt te verklaren en daarentegen volkomen zekere stukken als onmogelijk van Mozart bestempelde. Hij deelde daarmee het noodlot van heel wat muziekwetenschappers, die zich onder invloed van overweldigende gevoelens laten verleiden om aan historisch bronnenmateriaal, dat ze definitief beschouwen, oordelen te verbinden, die in werkelijkheid de projectie van bibliografische feiten op muzikale details zijn.Zo werd bijvoorbeeld - men kan er ter vergelijking het best de diverse drukken van de Köchel catalogus op naslaan - bij aanzienlijke twijfel aan Mozarts of Haydns auteurschap alleen al op basis van een ontbrekende uiterlijke legalisering menig dubieus werk vastbesloten als "onmozartiaans" of zelfs als "Mozart onwaardig" afgedaan. Vooral wanneer veel trekken van zo'n werk niet pasten in het geretoucheerde heldenbeeld.Bijna grotesk slaat de aarzelende scepsis van Alfred Einstein in voorzichtigheid om als hij in de derde druk van de Köchel tot de volgende uitspraak over KV Anh. 225 komt: "het werk is Mozartiaans, maar nauwelijks van Mozart... Ondanks heel aardige trekken ontbreekt het toch aan de specifieke Mozartgeest en aan Mozarts levendige gratie..." en wanneer hij wat KV Anh. 225 betreft, een ander blazersdivertimento vindt, "dat zich de imitatie van Mozartiaanse wendingen nog sterker opdringt; deze imitatie loopt al vooruit op de kennis van de latere, de Weense Mozart".Men hoeft de bewuste partituren niet eens nader te kennen om Einstein op logische willekeur te betrappen. In het onwaarschijnlijke geval, dat ooit een autograaf opduikt, waaruit zou kunnen blijken, dat de echte en quasi geïmiteerde kenmerken van Mozart identiek zijn, staat dit oordeel echt op losse schroeven. Nu al denken Einstein en klarinettist Dieter Klöcker van het Consortium classicum verschillend over deze kwestie. Dat verschil van opvatting wordt hoorbaar gemaakt via het lp album Mozart - Original oder Fälschung (EMI 1C 183-30.168/70).Zoals de kunsthandel geen al te groot belang hecht aan de scheiding tussen esthetische- en markt criteria (signatuur, rariteitswaarde, expertise), zo zijn onder musicologen de grenzen tussen kritisch bronnenonderzoek en esthetische constateringen glijdend. Het feit, dat de onderzoeker ook psychisch in zijn werk opgaat, draagt niet altijd bij tot een nuchter oordeel. Het is natuurlijk veel bevredigender om een onbekend manuscript van Bach te ontdekken dan om overtuigend en minutieus aan te tonen, dat de auteur eigenlijk Johann Ludwig Krebs is. Het allerergste in natuurlijk wanneer men alleen met een vraagteken blijft zitten: Pater incertus.
Daarom is de bedoelde of onbedoelde vervaging van de bronnen, het tijdens het leven onderschuiven van werken, de poging van compositiestudenten om zich onder de naam van hun leermeester te presenteren en vooral de poging van uitgevers om op tal van manieren munt te slaan uit een beroemde naam, een soms onontwarbare kluwen geworden.Franz Xaver Niemetschek uit Praag heeft in zijn Mozartbiografie uit 1789 (die pikant genoeg in 1826 door een zekere Grossner uit Breslau met een andere titel onder eigen naam nogmaals verscheen) al de foefjes van muziekuitgevers aan de kaak gesteld:"Mit seinen Werken wird nun von den Uebersetzern und Musikhändlern ein wahrer Unfug getrieben, wobey das Publikum oft angeführt, und der Name des grossen Meisters grösstentheils geschändet wird. Man hängt ihn erstens als Anempfehlungsschild so manchen Machwerk vor, das seines Geistes ganz unwürdig ist; noch häufiger ist der Fall, dass unbefugte Uebersetzer aus seinem grösseren Werken Klaviersachen zusammenstoppeln, die dann als Originalwerke verkauft werden und nothwendig schlechter seyn müssen, als seine übrigen Klavierkompositionen."De muzikale triviale cultuur trekt zich daar niets van aan. Wie interesseert het, dat een hele reeks auteurs louter in de Köchel catalogus overleeft omdat ze onder valse vlag werken van stapel lieten lopen? Zo wordt het liedje Schlafe, mein Prinzlein, schlaf' ein in menige huisuitgave nog aan Mozart toegeschreven. De ware componist, een zekere Bernhard Flies, moet men in een betrouwbaar lexicon opzoeken.