MUZIEKREIZEN In de periode 1955/9 toen ik bij Luister adjunct hoofdredacteur en medewerker was en (tot 1968) ‘grammofoonmedewerker’ van Elseviers Weekblad was, waren de zomermaanden een stille tijd omdat nauwelijks nieuwe platen werden uitgebracht. Ik kon voor wat kopij vooraf zorgen en verder van veel vrije tijd genieten (zwemmen, tennis, studeren). Maar ik kon met mijn perskaarten ook gemakkelijk toegang krijgen tot evenementen in binnen en –buitenland, zoals de NRU dirigentencursus, een andere van Eduard van Beinum, opnamesessies van Philips Baarn, voorbereidingen optredens Holland Festival, waaruit o.a. mijn grote bewondering voor Carlo Maria Giulini voortkwam. Als verlegen jongeling hield ik me daarbij nogal op de achtergrond, absorbeerde alles, maar sprak nauwelijks met beroemdheden. Gemiste kansen…… Op eigen initiatief Maar ook het buitenland lokte. Ik had een heel schema dat eind mei begon in Bergen met het Grieg Festival en in september eindigde in Lausanne en Montreux (veel Clara Haskil). Bayreuth echter bleef ontoegankelijk. Hoogtepunt was Luzern, vooral omdat daar binnen een paar weken de beste orkesten (eigen Festspielorchester, Berlijners, Weners, Philharmonia, Chicago, Concertgebouw e.a.) met beroemde dirigenten langskwamen. Met een vriendelijk praatje en een sigaartje voor de cerberus aan de artiesteningang wurmde ik me naar binnen bij repetities en maakte zo van nabij o.a. Ansermet, Keilberth, Fricsay, Maazel, Karajan, Schuricht, Reiner, Giulini, Von Matacic, Beecham, Barbirolli, Böhm, Szell, Kubelik, Klemperer. Kubelik woonde in Luzern en was een heel aimabel man met een belangrijk verleden bij het Concertgebouworkest eind jaren veertig. Met hem had ik wel een aantal gesprekken, maar ik heb niets opgeschreven en toen ik het concrete wel op band/cassette aanwezige andere materiaal eind jaren negentig voor m’n 5 boeken met Spraakmakenden ging uitwerken, kon en wilde ik niet terugvallen op vage herinneringen. Szell (gevreesd in A’dam waar hij behalve in Cleveland ook lang werkte) om zijn perfectionisme was geweldig. Zelfs bij het uitstekende, volgzame Londense Philharmonia orkest bracht hij een hutkoffer met alle voorbetekende partijen van Schuberts Negende mee: dat spaarde tijd. Beroemde uitspraak van hem: “Waar anderen ophouden met repeteren, begin ik”. Dat is goed hoorbaar in zijn opnamen met het Cleveland orkest. Beecham zorgde voor een anachronistisch feest: Händels Messiah in zijn eigen romantische orkestratie met bekkens, triangel, grote trom et al. Niettemin een feest, zo uitbundig, zwierig als het ging. De man zelf een en al bonhommie, optimisme, vol grappige anekdotes. Ook schuwde hij niet op makkelijke pantoffels bij een repetitie op te draven. Ontroerend was de granieten, stugge oude Klemperer, zelf lichamelijk gehandicapt door een paar beroertes en brandwonden en een tot grimas verwrongen gelaat, met een stok lopend en zittend dirigerend heel galant Clara Haskil, ook lichamelijk gehandicapt hielp om haar pianokruk op passende hoogte te brengen. Ansermet die in een uiteraard Frans programma zijn beroep als wiskundeleraar niet verloochende in de vereiste precisie, Giulini, every inch an Italian gentleman compleet met mooie Borsolino hoed, die zijn temperament de vrije baan liet. Matacic die een geweldige Bruckner neerzette…. Enzovoorts: dierbare herinneringen. De repetitie met Kubelik was daarom zo belangrijk, omdat ik toen mijn vrouw Annemarie leerde kennen. Het ging om Bartóks Muziek voor snaren, slagwerk en celesta, een van zijn lijfnummers. Ik was voorin de zaal gaan zitten om vooral niets van zijn discussies met het ensemble te missen. Verder naar achter in de zaal zat een hele rij jongelui. Na de pauze in de repetitie (toen Nathan Milstein opdraafde voor het Vioolconcert van Dvorak) vroeg een official me om verder naar achter plaats te nemen ‘omdat mijn aanwezigheid voorin storend zou zijn’ terwijl ik erg koest was en niet eens kuchte. Ik schoof een rij in waar al anderen zaten tot ik op iemand stuitte: dat bleek Annemarie te zijn, die vanuit het conservatorium Biel waar ze zang en piano studeerde een masterclass zang volgde bij prof. Lohmann. De rest van het verhaal dat in augustus 1959 speelde, luidt kort samengevat: verloving 1960, huwelijk 1961. Terug naar Luzern, waar ik toen nog de grootste bewondering had voor Karajan en hem absoluut zoveel mogelijk van nabij wilde meemaken. Dat lukte in ’59 eigenlijk vrij gemakkelijk. De dirigent controleerde eerst wel de hele zaal en het orgel of er geen fotograaf aanwezig was. Maar een paar toehoorders tolereerde hij. Het geluk was me nog welgezinder toen het repetitieschema werd omgezet zonder dat alle musici van het Philharmonia orkest geïnformeerd waren: Strauss’ Don Quichote (met Pierre Fournier) met z’n zware orkestratie werd naar voren gehaald terwijl sommige noodzakelijke orkestleden waarschijnlijk op het Rigibaantje slingerden. Onder andere de windmachine was onbezet. Het was een rolletje dat ik op me kon nemen. Curieus was ook nog het optreden van Glenn Gould bij Karajan voor repetitie en uitvoering van Bachs Eerste klavierconcert in d in ‘59. Bij de repetitie verscheen hij niet: hij was te verkouden op die prachtige zomerdag. De dirigent liet hem opbellen met de mededeling: “Als je er niet binnen een kwartier bent, kun je vergeten nog ooit samen met me op te treden”. Twintig minuten later kwam hij het podium op, sjaal om de hals, glas water in de hand, gevolgd door een hulpje met zijn speciale lage stoeltje. Repetitie en uitvoering die avond verliepen daarna glänzend. Wenen Wenen is natuurlijk een muziekmekka dat iedere liefhebber bezocht hoort te hebben. Aanvankelijk was het toeval me hier welgezind. Luister had een ruilabonnement met het Oostenrijkse zusterblad Phono. Hoofdredacteur was prof. Kurt Blaukopf, van huis uit een der bekendere muzieksociologen. Hij vond mijn ‘Vergelijkende discografieën’ interessant genoeg om in zijn blad over te nemen en nodigde me in 1957 uit voor een bezoek aan Wenen. Hij bezorgde meteen een stel vrijkaarten voor Musikverein, Staatsoper en Volksoper. Het leidde er niet alleen toe dat ik bij hem al met al twee semesters muzieksociologie kon volgen, maar ook dat ik sinds die tijd regelmatig voor de Festwochen naar Wenen terugkeerde en daar heel wat moois zag en hoorde, opnieuw met Karajan en Böhm, maar bv. ook met Pollini, later met Maazel, Fischer en Abbado om slechts een paar namen te noemen. De persafdeling van het festival was destijds erg gul met kaarten en ik had geen enkele verplichting om ook over het gehoorde te schrijven. Een ideale situatie waar ik tot begin jaren negentig dankbaar misbruik van maakte. Lockenhaus Aan het Lockenhaus festival is in de rubriek Fonografie Muziek al een apart verhaal gewijd. Toch is het de moeite om ook hier nog even te releveren hoeveel genoegens dit spontane, open festival me sinds 1981 bood. De omgeving was idyllisch aan de rand van het Oostenrijkse Burgenland, vlak bij het toen nog 3/4 gesloten ijzeren gordijn naar Hongarije. Met de vaak op het laatste moment definitief samengestelde programma’s en de drie lokaties – de Burg met zijn ridderzaal op een heuvel, de gymzaal van de Secundarschule en het Zwiebelturmkerkje van pastoor Herowitsch die liever naar grote festivals reisde dan zijn parochianen van geestelijke hulp te voorzien – was het een ideale plaats waar Gidon Kremer met een wisselend aantal vrienden en collega’s eind juli voor een klein publiek een rijke variëteit aan muziek kon laten horen. En alsof de gewone concerten al niet genoeg waren, ontbrak het ook niet aan tot laat na middernacht durende marathonconcerten. Overdag, als niet werd gerepeteerd of gerust, kon iedereen in de kring van kunstenaars in de plaatselijke Konditorei- en Restaurant etablissementen nagenieten, discussiëren en smullen van Palatschinken, Kaiserscharren, Schitzels in gezelschap van de makkelijk aanspreekbare artiesten. Ter vermijding van overgewicht volgde tot slot altijd een mooie fietstocht naar het pension van een schattige kunstmoeder die louter van verwennen wist aan de andere kant van een heuvel. Arvo Pärt en Sofia Goebaidoelina behoorden in de vijf jaar van mijn bezoeken tot de composer’s in residence. De lijst met musici die op een of meer momenten acte de présence gaf, leest als een bron van muzikaal Luilekkerland met de pianisten Martha Argerich, András Schiff, Deszö Rámki, Krystian Zimerman, Alois Kontarsky, Oleg Maisenberg, Hélène Grimaud, Robert Levin, de violisten Gidon Kremer (als initiatiefnemer), Philip Hirschhorn, Thomas Zehetmair, de altviolisten Gérard Caussé, Nobuku Imai en Tabea Zimmermann, cellist David Geringas, hoboïst Heinz Holliger, klarinettiste Sabine Meyer, hoornisten Marie-Louise Neunecker en Radovan Vlatkovitch, het piepjonge Hagen kwartet met afsplitsingen en uit Nederland Isabelle van Keulen, Han de Vries en Robert Holl. Voor meer gegevens en impressies zij verwezen naar het andere artikel. Muziekreizen In de eerste helft jaren tachtig was ik muziekmedewerker bij Elsevier. Jaarlijks werd een lezersreis naar het operafestival in de arena van Verona georganiseerd. Ik mocht gratis mee om vooraf voor de geïnteresseerden een inleiding op het werk in kwestie te houden. Leuke snoepreizen waren dat vanuit een mooi hotel aan het Comomeer met iedere ochtend voor het ontbijt een zwemrondje. En die Verona opvoeringen hebben natuurlijk iets speciaals. Ook in combinatie met een persconferentie over een nieuw product van Sony werd Verona nog een keer aangedaan. Persconferenties In de gloriedagen van de muziekindustrie waren er nogal eens uitnodigingen van de grote multinationals (voorop DG, Philips, Decca) om Europese persconferenties te organiseren in combinatie met opnamen. Dat bracht een heel eigen, ander type reizen bijvoorbeeld naar Londens Covent Garden mee (Philips’ Berliozserie met Colin Davis in Les Troyens). Hamburg, de waar de hoofdvestiging van DG is, stond ook nogal eens op het programma, o.a. met Rostropovitch en Serkin in een complete Brahmssersie, Michelangeli met Debussy, de viering van 100 jaar grammofoonplaat met Peter Ustinov. Andere opnamen voerden naar Berlijn (Karajan met Bruckner), Wenen (Abbado met opera’s van Berg en Lohengrin) München, Rome en Parijs. Een bepaalde periode in de jaren zeventig bracht BASF onder eigen naam lp’s uit. Veel barokmuziek met het Keulse Collegium musicum, Gustav Leonhardt e.a. Dat betekende enige jaren een aangenaam verblijf in en rond een ex Fuggerslot in het landelijke Zuid-Duitse Kirchheim. Interviews Vaak konden korte interviews of langere gesprekken worden gecombineerd met optredens van de gevraagde musici, soms ook moesten die apart worden georganiseerd, liefst door bemiddeling van een platenfirma. De aardigste ontmoeting was met Alfred Brendel in zijn Londense woning. Wetend dat hij kitsch verzamelt had ik in een Amsterdamse souvenirwinkel wat ergs voor hem gekocht. Omgekeerd toonde hij fraaie dingen. Daaronder een Amerikaanse druk van Brahms’ Deutsches Requiem. Omdat de ‘zetter daar niet in staat was de ß van ‘für großes Orchester te produceren, stond er ‘für grobes Orchester’. Voor het eerste contact met Abbado moest ik me in 1986 naar een Keuls hotel reppen van waaruit ik hem tijdens een tournee van de Wiener Philharmoniker naar Düsseldorf kon interviewen. Daarmee was het ijs gebroken voor latere ontmoetingen in Wenen: de opvoering van Mozarts Nozze in het knusse Theater an der Wien, de opnamen van het Europees Jeugdorkest (Prokofiev: Peter en de wolf met Barbara Sukova) en het filharmonisch orkest (Orkeststukken van Berg). Aardig was de ontmoeting op het Weense Westbahnhof met Ernest Bour die de avond tevoren de hoofddirigent was in de Weense première van Stockhausens Gruppen für drei Orchester. Onder aangenaam gepraat reisden we samen tot Salzburg. Giulini was daar een ander bijzonder geval. De avond nadat hij Bruckner VIII had uitgevoerd, trof ik hem op vliegveld Schwechat omdat hij in de wachtkamer voor de vlucht naar Milaan zat en ik in de naastliggende voor die naar Amsterdam. De vraag is dan: durf je hem brutaal aanspreken of niet. Ik waagde het, maakte een compliment, waarop hij zei: “Ja ik herinner me u. U zat destijds naast me aan het diner in het Amstelhotel nadat ik in 1964 een Edison voor de opname van Verdi’s Requiem had gekregen. Een kwestie van een perfect en vooral uitstekend fotografisch geheugen? We spraken nog even waarbij hij me verklaarde dat hij nog slechts korte engagementen aannam om zoveel mogelijk tijd te kunnen besteden aan zijn aan ms lijdende vrouw. De hardste noot om te kraken was niet onverwacht Karajan. Alleen via DG was hij benaderbaar en zelfs dan nog moest vooraf voor niets heen en weer worden gereisd, bijvoorbeeld naar Salzburg waar het niet lukte, maar als spin-off tijdens het Paasfestival wel een paar mooie concerten (met Krystian Zimerman als solist) en een bijzondere Parsifal te beleven waren. Later, najaar 1980, lukte het wel in Berlijn. Maar was het wel een race met hindernissen zoals ook weer in Spraakmakende dirigenten uit de doeken is gedaan. Wat eerst na de pauze van een repetitie voorbij leek, werd eerst tussen de middag en later ’s avonds tot al met al enige uren verlengd. Eenvoudiger waren gesprekken met bijvoorbeeld Harnoncourt en Jansons in Amsterdam. En over Krystian Zimerman gesproken: die werd haast huisvriend toen hij tijdens zijn sabbatical in Engeland Nederland bezocht en logeerde bij het hoofd Radio 4. Hij was op zoek naar opnamen van Hans Henkemans en de NOS discotheek kon hem daar onvoldoende aan helpen. In mijn platenkast stond ongeveer alles van Henkemans en tijdens een lustiges Zusammensein der Landleute hebben we dat samen gekopieerd. Geen wonder dat we altijd wel een rendez-vous bedachten bij latere optredens in ons land. Voorafgaand aan een Mozartrecital in Utrecht vroeg hij mijn vrouw en mij om mede de keus van de te gebruiken vleugel te bepalen. Het werd enigszins verrassend een Yamaha. Bij de lunch in een etablissement in Hoog Catharijne manifesteerde zich ineens een pianist met Für Elise achtig repertoire. Ik stelde voor naar een rustiger omgeving te verhuizen. Maar Krystian zei “Och, laat maar want ik ben dit gewend: mijn vader had ooit dezelfde taak”. Het is zomaar een greep uit mijn herinneringen voordat ze mogelijk vervagen.