Fonografie Muziek

MUSICI ALS WEGWERPARTIKEL VAN DE MUZIEKINDUSTRIE

MUSICI ALS WEGWERPARTIKEL VAN DE MUZIEKINDUSTRIE

 

Toen de muziekindustrie nog in de kinderschoenen stond, kregen de grote, succesvolle musici die opnamen gingen maken een exclusief contract voor het leven. Goede voorbeelden hiervan zijn Enrico Caruso, Jascha Heifetz en Arthur Rubinstein.

Daarna kwam een lange periode waarin jongere èn oudere musici van huis uit merkentrouw waren omdat ze zich daar thuis voelden, mooie kansen kregen en de mogelijkheid kregen om die te verwezenlijken waarnaar ze streefden en waarin ze uitblonken.

Maar nu de Gouden Eeuw van de muziekindustrie voorbij is, heerst blijkbaar in veel gevallen een ander, harder regiem. 

In de jaren vijftig waren de spelers op de klassieke muziekmarkt relatief klein in aantal en zelfstandig al bestonden er via contracten wel samenwerkingsverbanden, bijvoorbeeld tussen het Nederlandse Philips en het Amerikaanse Columbia. Decca, Argo en L’Oiseau Lyre werkten binnen één verband, EMI was de thuisbasis van His Master’s Voice, Columbia en Capitol. In die tijd werd de muziekindustrie nog voor een belangrijk gedeelte gedreven door musicologen of tenminste door bevlogen mensen met een muzikale achtergrond.

Daarna trad het verschijnsel van overnames, van de zogenaamde noodzaak tot ‘groter groeien’ op dat op zoveel andere maatschappelijke terreinen – onderwijs, bouwwereld, zorg, banken – tot vrij desastreuze gevolgen leidde. Er kwamen nieuwe spelers met wisselend succes als Sony; RCA, ooit een grootmacht, schrompelde tot iets onbetekenends. De EMI labels werden één, Universal overkoepelde ineens Decca, Argo, L’Oiseau Lyre, Deutsche Grammophon, Archiv en Philips waarna laatstgenoemde al snel het loodje legde. Warner slokte Teldec en Erato op zonder het vele bestaande moois ter beschikking te houden en beduidende nieuwe initiatieven te ontwikkelen.

Die grootschaligheid betekende meer, groter management met aan het hoofd vaak mensen die alleen commercieel dachten en handelden en bij wijze van spreken net zo goed een internationaal concern in geconserveerde groenten hadden kunnen leiden. Affiniteit met muziek was geen voorwaarde meer.

Die kwamen eerder van nieuwkomers als ECM, BIS, Ondine en Onyx die welbewust klein en overzichtelijk bleven. Norman Lebrecht wijdde er in zijn boek uit 1997 toen de ellende pas goed begon Who killed classical music?: Maestros, managers and corporate politics de nodige aandacht aan. 

Een verzachtende omstandigheid voor die veelgesmade industrie is natuurlijk wel dat de markt al is overladen met vaak tientallen en soms honderden prachtige opnamen van beroemdheden en dat je daar alleen nog bij komt als je op een of andere manier meerwaarde te bieden hebt, zoals pianiste Yuja Wang (rond wie het op DG ook alweer stil is geworden). Strovuurtjes die snel worden verstookt dreigen. Soms helpt de overstap naar een ander label even: violiste Hilary Hahn van Sony naar DG, pianiste Hélène Grimaud van Denon via Erato ook naar DG.

Philippe Herreweghe en John Eliot Gardiner begonnen, blijkbaar uitgekotst door de labels waarvoor ze veel verdienden, maar voor zichzelf.

Anderen – man, blijkbaar bescheiden, niet met escapades in het nieuws – als Severin von Eckardstein zijn blijkbaar kansloos.

Voeg daar aan de andere kant bij dat de muziekindustrie als het gaat om de verspreiding van zijn producten in sommige opzichten altijd vrij ver achter nieuwe technologische ontwikkelingen aanloopt. De strijd om auteursrechtbeschermende maatregelen na de komst van de muziekcassette zal ouderen nog voor de geest staan. De invoering van een Copycode om het digitaal kopiëren van cd’s onmogelijk te maken werd een debacle. 

Iets minder dramatisch en wat vlotter verliep de belangenstrijd bij het gebruik van internet om handig en goedkoop – ongeacht de kwaliteit – muziek te verspreiden via bijvoorbeeld YouTube, Spotify en andere bronnen hoewel de muziekindustrie daar ook tot de verliezende partijen behoort.

Verrassend is wat aan moois en interessants tevoorschijn komt wanneer eenmaal de naam van een  bekende musicus wordt ingetypt. Maar nog belangrijker zijn die download bronnen voor jonge musici die zich duidelijk willen manifesteren. Als ze geluk hebben worden ze daar gespot en kunnen ze ‘officieel’ cd’s gaan maken. Het overkwam bijvoorbeeld pianiste Valentina Lisitsa die voor Decca pianoconcerten en de Paganinrapsodie kon opnemen met het Londens symfonie orkest o.l.v. Michael Francis.

Een tegenvoorbeeld dicht uit de buurt is pianiste Mariëtta Petkova die niet sexy is, de veertig gepasseerd, maar wel prachtig Schubert, Schumann, Chopin, Rachmaninov en Prokofiev speelt maar geen kans krijgt bij de ‘groten’ en geluk heeft dat ze haar artisticiteit kan tonen op het kleine Nederlandse label Bloomline. 

Als je jong bij voorkeur een fotogenieke vrouw bent en wat boven de middelmaat presteert, krijg je nog wel kansen. In de popwereld gaat het niet anders. Veel twitteren en voor je het weet kom je via de achterdeur toch bij je potentiële fans binnen. Het voordeel: je hoeft je niet in een sexy avondjurk te hijsen en mee te doen aan reclamecampagnes die niet bij je passen of erger nog een promotie uitputtingsslag te leveren door in korte tijd rond de globe te worden gejaagd zoals Janine Jansen!

Het winnen van grote, belangrijke concoursen (Moskou, Genève, Warschau) kan helpen net als meedoen aan een belangrijk festival.

Bij kleinere labels als Hyperion en Harmonia Mundi zijn wel trouw aan musici die eenmaal in hun stal belandden, ook wanneer ze geen verkoopsucces zijn. Ook andere, meest kleinere firma’s gedragen zich in dit opzicht fatsoenlijker.

 

Wanneer we ons beperken tot de violistes, dan is het interessant om eens het volgende, bepaald niet volledige lijstje te bezien.

 

Geboortejaar periode 1970-1980  

Anne-Akiko Meyers (1970)

Tedi Papavrami (1971)

Lara St. John (1971) 

Midori Gotö (1971)

Akiko Suwanai (1972)

Jennifer Koh (1976)

Viviane Wagner (1977)

Hilary Hahn (1977)

Leila Josefewicz (1977)

Janine Jansen (1978)

Vanessa Mae (1978)

Tanja Becker-Bender (1978)

Lisa Batiasvilli (1979)

Frederieke Saeys (1979)

Liza Ferschtman (1979)

 

Geboortejaar na 1980

Sarah Chang (1980)

Rachel Kolly d’Alba (1981)

Baba Skride (1981)

Arabella Steinbacher (1981)

Julia Fischer (1983)

Jessica Linnebach (1983)

Alena Baeva (1985)

Alina Ibragimova (1985)

Simone Lamsma (1985)

Mayuko Kamio (1986)

Anna Tifu (1986)

Chloé Hanslip (1987)

Tianwa Yang (1987)

Nicola Benedetti (1987)

Francesca Dego (1989)

 

Van nabij hebben we het geval van commerciële uitbuiting van de hoogbegaafde, hooguit misschien wat te naïeve, te willige Janine Jansen door bikkelharde managers van Decca kunnen volgen. Ze leek fysiek en mentaal redelijk sterk, maar werd blijkbaar pecunia causa rusteloos van hot naar haar over de aardkloot gejaagd. Minder om zelf een behoorlijk inkomen te vergaren, maar om de Universal kassen te spekken.

Van Midori (ex Sony, waar het ook helemaal niet goed ging), Akiko Suwanai (ex Philips), Leila Josefewicz (ook ex Philips) horen we weinig meer, al maakte laatstgenoemde gelukkig in 2012 in Finland een opname van Salonens Vioolconcert ‘Out of nowhere’ (DG 479.0628).

De Canadese Lara St. John begon moedig met een eigen label: Ancalagon. Ze zal hebben gemerkt dat het produceren van nieuw klinkend materiaal een stuk eenvoudiger gaat dan het wereldwijd distribueren daarvan.

De al oudere Viktoria Mullova vond een onderdak bij Onyx en produceert deels voor eigen rekening.

Het beleid van de groten in de muziekindustrie met ongetwijfeld gigantische overhead kosten lijkt erop gericht groot jong, hoogbegaafd talent dat liefst van het vrouwelijk geslacht moet zijn voor het dertigste levensjaar uit te melken. Daarna wordt het als verder onbruikbaar afgeschreven.

Ouderen spelen tenzij heel succesvol en kassasuccessen geen rol van betekenis. Als je de veertig bent gepasseerd is het over en sluiten. Als nieuwkomer heb je boven de leeftijdsgrens geen kans, hoe bewezen goed je ook bent.