MENGELBERG OPNAMEN
Nu het Berlijns filharmonisch orkest zijn 100-jarige presentie op muziekconsrven viert en kan bogen op de eerste volledige opname van een symfonie – Beethoven V onder Nikisch – is het best interessant om eens te speculeren over de gedachte: wanneer zouden we de eerste opname van het destijds al roemruchte Concertgebouworkest hebben gehad, wanneer in Nederland net als in de V.S., Engeland en Duitsland een groep mensen zoals Fred Gaisberg en Emil Berliner was geweest? Dan had ons land van meet af aan over een door zeer competente, inventieve, initiatiefrijke leiders beschikt die een eigen muziekindustrie met eigen opnamemensen had beschikt en niet tot na W.O. II hoeven wachten totdat Philips in Baarn op stoom kwam.
Nu waren we in de begindagen afhankelijk van anderen, die best heil zagen in de wereldberoemdheid van orkest en dirigent Mengelberg. In mei 1926 werden de eerste opnamen gemaakt: Wagners ouverture Tannhäuser en de ‘Hongaarse mars’ uit Berlioz’ Damnation de Faust. Ze verschenen op twee 78t. platen Columbia L 1770/1 c.q. L 1810, later ook op Odeon O 8589/90 en O 8303.
Nog in dezelfde maand volgden Beethovens ouvertures Egmont (Columbia L 1799, Odeon O 8300), Coriolan (Columbia L 1848, Odeon O 8595), het adagietto uit Mahler V (Columbia L 1798, Odeon O 8591).
In de jaren daarna van 1927/32 volgden elk voorjaar een stel nieuwe sessies.
Najaar 1935 vond met Glucks ouverture Alceste de overstap plaats met deze door Philips technici gemaakte opname die in Duitsland door DG werd uitgebracht met nummer 35024 en in Engeland door Decca als K 771. Meteen volgde als eerste volledige werk Bach’s Concert voor 2 violen en orkest met Louis Zimmeermann en Ferdinand Helmann als solisten. En weer daarna nam Telefunken het over het inderdaad ook Beethoven V op SK 2210/3. Het is allemaal gedetailleerd verantwoord in Discografie van het Concertgebouworkest door Jan van Bart (Walburg Pers 1989).
Gestaag werd het opgenomen repertoire bij Telefunken ook met grotere, complete werken uitgebreid, totdat met de komst van Eduard van Beinum als tweede dirigent in mei 1943 de Variations symphoniques van Franck (met Géza Anda als solist) bij Deutsche Grammophon verschenen. Gedurende de oorlogsjaren, met name in 1943, werden voor dat label ook nog opnamen met Paul van Kempen, Eugen Jochum en Herbert von Karajan gemaakt. Na september 1943 (met Smetana’s De Moldau onder van Beinum) volgt een hiaat tot maart 1946 toen opnieuw Van Beinum drie orkestrale delen uit Berlioz’ Damnation de Faust voor Decca registreerde. Decca behield dat initiatief tot 1951 toen Philips voor het lange vervolg het heft in handen naam.
Zie over de gebeurtenissen in tussen 1933 en 1945 ook Muziek in de schaduw van het Derde Rijk van Pauline Micheels (Walburg Pers, 1993).
Wanneer we ons even tot de era Mengelberg beperken, zien we dat parallel naast de muziekindustrie ook de opkomende radio eigen initiatieven ontplooide. Het was vooral de AVRO die de donderdagavond abonnementsconcerten en menig zondagmiddagconcert rechtstreeks uitzond en in de studio op beschrijfbare, van een gevoelige laag voorziene glasplaten vastlegde. Het bewuste archief bevond zich donker en koel bewaard in de bunker op het oude AVRO terrein en in mijn twee jaar bij de NRU discotheek was één van mijn taken het begeleiden van het kopiëren van dat kwetsbare materiaal naar (analoge) tape. Dat vergde de nodige manuele handigheid van de technici die met twee op 78t. draaiende professionele draaitafels via de uitloopgroeven van de ene naar de inloopgroeven van de volgende plaat moesten regelen om een continu muziekverloop te krijgen. Later werden de belangrijkste items natuurlijk gedigitaliseerd en daaraan zijn de Q Disc opnamen te danken. Wellicht had dit met de mogelijkheden die anno 2013 ter beschikking staan beter gekund.
Waar allereerst EMI als beheerder van het Columbia archief een deel van de opnamen uit de periode 1926/31 uitbracht, deed Pearl dat grondiger op drie cd’s. Bij History verscheen op 10 cd’s een belangrijk deel van de commerciële- en radio opnamen, en Q Disc deed dat vollediger wat de AVRO radio opnamen betreft.
Selectieve discografie
Opnamen 1926/1931. EMI CDH 769.956-2.
Volledige Columbia opnamen. Pearl GEMMCDS 9018 (3 cd’s).
Opnamen 1927/1942. History 205253/4 (10 cd’s).
Opnamen 1926/1943. Q Disc 97016 (10 cd’s).
Opnamen 1939. Schubert: Symfonieën nr. 8 in b D. 759 en 9 in C D. 944; Brahms: Ein deutsches Requiem op. 45; Franck: Symfonie in d; R. Strauss: Don Juan op. 20. Met Jo Vincent (s) en Max Kloos (b). Philips 48.099-2 (3 cd’s).
Opname 1939: Bach: Matthäus Passion BWV 244. Met Jo Vincent, Ilona Durgo, Karl Erb, Louis van Tulder, Willem Ravelli, Hermann Schey en het Amsterdams Toonkunstkoor. Philips 416.206-2, 462.871-2 (2 cd’s).
Opname 1940. Beethoven: Symfonieën nr. 1-9. Met To van der Sluys, Suzanne Luger, Louis van Tulder, Willem Ravelli en het Amsterdams Toonkunstkoor. Philips 462.526-2, Dante Lys 222/6, Music & Arts 1005 (5 cd’s).
Opname 1939. Mahler: Symfonie nr. 4 in G. Met Jo Vincent. Philips 416.211-2, 462.096-2.