DE KUNST VAN HET VIOOLSPEL
Pietro Antonio Locatelli (1695-1764) was een iets jongere tijdgenoot van Vivaldi, Bach en Händel die in 1733 een reeks van twaalf vioolconcerten schreef onder de titel L’Arte del violino. Elk daarvan bevat in zijn hoekdelen een uitgebreid Capriccio vol enorme technische moeilijkheden voor de solist met snelle, gecompliceerde en soms stratosferische hoge tessitura. Deze uitbreiding en opwaardering van de techniek van het vioolspel werd later onder andere door zijn leerling Leclair voortgezet. Het waren tenslotte de hoogtijdagen van de beroemde vioolbouwers in Cremona: Stradivarius, Amati en Guarneri. Dit wat betreft de 18e eeuw.
In 2000 documenteerde Bruno Monsaingeon in zijn filmdocumentaire The art of violin (NVC Art 8573-85801-2 dvd en 8573-85801 vhs, 2000) niet de kunst van de vioolbouw, maar de kunst van het vioolspel zover daar tenminste uit de afgelopen anderhalve eeuw beeld- en geluidsmateriaal van bestaan. Ooit begonnen met een reeks van vier indringende filmportretten van Glenn Gould, had hij eerder al van de pianist Sviatoslav Richter (The enigma, 1998 NVC Arts 3984-23029-2 dvd, 3984-23029-3 vhs), de zanger Dietrich Fischer-Dieskau (Autumn journey, 1998, NVC Arts 3984-23031-2 dvd, 3984-23031-3 vhs) en de violisten David Oistrakh (Artist of the people? 1998, NVC Arts 3984-23030-2 dvd, 3984-23030-3 vhs) en Yehudi Menuhin (Violin of the century, 1994, EMI DVB 492.363-9 dvd) boeiende documentaires gemaakt.
Met Menuhin had Monsaingeon het betrekkelijk makkelijk. Vermoedelijk bestaat van geen violist zoveel film- en fotomateriaal als van hem. Opnamen die zijn gemaakt tijdens concerten, repetities, interviews. En toch mist men sommige belangrijke momenten uit zijn loopbaan, zoals zijn samenwerking met Elgar in diens Vioolconcert uit 1932. Het grootste deel van die documentaire is verder echter besteed aan gesprekken.
Bij de nieuwe violisten documentaire was Monsaingeon natuurlijk aangewezen op het beschikbare materiaal en om te beginnen moet men bewondering hebben voor de vasthoudendheid en het geduld van zijn speurwerk in allerlei archieven. Het heeft de moeite geloond en er is een schat aan materiaal uit voortgekomen. Hij wist zelfs Isaac Stern die aanvankelijk geen materiaal ter beschikking wilde stellen, te overtuigen om mee te doen aan het project. Een voordeel hierbij is ongetwijfeld dat de filmmaker zelf violist is (hij bezit zelfs een Stradivarius en Vuillaume altviool). Zo kon hij aan de hand van materiaal op stomme film van Eugène Ysaye, Fritz Kreisler en Mischa Elman uitmaken wat zij toen speelden.
In wezen bestaat de hele documentaire uit twee gedeelten: het eerste, The devil’s instrument is puur gewijd aan verfilmde violisten aan het werk, het tweede, Transcending the violin is meer commentariërend en laat grootheden als Menuhin aan het woord. In gesprekken met verder onder andere Ida Haendel, Ivry Gitlis, Itzhak Perlman en Hilary Hahn worden achtergronden belicht. Te beginnen met de nuchtere vaststelling van Perlman, dat het echt moeilijk is om goed viool te spelen, alleen al doordat je zelf het instrument moet stemmen en zelf de toon moet maken in al zijn gradaties. Naar verhouding hebben pianisten het veel makkelijker. Leuk ook de nuchtere vaststelling van Hilary Hahn, die heeft waargenomen dat Elman de vingernagels van zijn linkerhand extra lang heeft laten groeien en zo bijzondere klanken kon voortoveren.
Opnieuw bijt Menuhin het spits af met een brokje van Mozarts Vioolconcert in G uit 1966 (waarmee het geheel ook eindigt). Daarna volgt een typisch Monsaingeon trucje: een vrijwel naadloze montage van het eerste deel uit “het” vioolconcert van Mendelssohn door achtereenvolgens David Oistrakh (Moskou 1966), Isaac Stern (Parijs 1967), Christian Ferras (Parijs 1963), Fritz Kreisler (een stomme film fragment uit 1927 van geluid voorzien via zijn opname uit 1935), Nathan Milstein (Stockholm 1966), Yehudi Menuhin (Monte Carlo 1979 en Hollywood 1947), Arthur Grumiaux (Nice 1961), Jascha Heifetz (filmfragment uit 1957 met RCA lp geluid uit 1959) en tenslotte Mischa Elman (Londen 1962). De onderlinge verschillen zijn niet slechts hoogst interessant, ze zijn ook enorm. Gelukkig maar, want als er slechts één gestandaardiseerde interpretatie van elk werk bestond, zou het muziekleven doodsaai worden. De meeste opvattingen kunnen ook naar huidige maatstaven en ervaringen nog bewondering wekken. Alleen Elman – door de aan het woord komende commentaren van vooral Perlman en in wat mindere mate de – vaak geestige – Gitlis, Haendel en Hahn zeer bewonderd – roept gefronste wenkbrauwen op. Ik herinner me ook hem in 1956 of daaromtrent een enorm slechte recensie voor bekend repertoire te hebben gegeven. Van Elman was tenslotte bekend hoezeer hij met klank was gepreoccupeerd. Opgemaakt en wel zien we hem in een filmfragment uit de jaren twintig in Dvoraks Humoreske en een flard uit het Tschaikovskyconcert (1932).
Een teken des tijds is zeker ook dat menig coryfee zich zestig jaar of langer geleden bij voorkeur voorstelde met spectaculair virtuoos repertoire, dat tegenwoordig vrijwel niemand meer speelt: veel Paganini (niet alleen La campanella en Caprices maar ook de Variaties over God save the king), Drdla (Souvenir), de àndere Franz Schubert (1808-1878, Die Biene), Dvorak (Humoresque), Wieniawski (Polonaise), Bazzini (Ronde des lutins) en Kreisler.
En passant zien we ook een aantal beroemde dirigenten (Dorati) en begeleiders (Lipatti) aan het werk en reizen we de wereld der bekende concertzalen langs. Bij de ouderen is het natuurlijk interessant eindelijk eens iets van de massieve aanwezigheid van Ysaye te ervaren of de sympathie te voelen die een Kreisler uitstraalt. Boeiend ook de bewust nagestreefde contrasten door pal na elkaar twee uitgesproken virtuozen te tonen, eerst de jonge Alexander Markov en vervolgens de oude rot Ivry Gitlis. Joseph Szigety horen we helaas niet in iets van Bartók, maar in Souvenir van Drdla. Elman en Heifetz schitteren in de beruchte 24e Caprice van Paganini. Milstein zien en horen we in Bach, Brahms en Paganini, de jonge Fransman Laurent Korcia in Ysaye en Ginette Neveu in het slot van Chaussons Poème, weer een getructe opname met achteraf van een lp bijgevoegd geluid. Van Thibaud zijn er twee fragmenten Spaanse muziek, een Spaanse dans van Granados en een Malaguena van Albeniz. Georges Enescu zien en horen we in zijn eigen 3e Vioolsonate. Ruggero Ricci is op twaalfjarige leeftijd te bewonderen in een gedeelte uit het 5e Vioolconcert van Vieuxtemps; Zino Francescatti is vertegenwoordigd met Bazzini’s La ronde des lutins. Koeltjes als altijd speelt Milstein Bach en Paganini.
Wat is het bijzondere van een goede viool? Overeenkomsten en verschillen tussen Stradivarius en Guarneri komen kort aan bod en worden in de praktijk hoorbaar gemaakt aan de hand van weer zo’n continu doorlopend fragment uit een Hongaarse dans van Brahms/Kreisler door Ida Haendel en Leonid Kogan.
En er is zoveel meer moois en waardevols: Heifetz in Wieniawski’s Polonaise, Stern in Brahms’ 1e Vioolsonate, Oistrakh en Menuhin samen met Bach Dubbelconcert in Boekarest (1958), Oistrakh alleen 2x in het Khatchatoerianconcert, een keer onder de componist en de andere onder Kondrashin. Dit bewuste Russische werk wordt ook gebruikt om verschillen in stijl tussen Oistrakh en Kogan te illustreren.
Dan zijn er ook nog hier vrijwel onbekenden, zoals de later door het Sovjet systeem in de knop geknakte jonge Boris Goldstein met een veelbelovende Poupée valsante van Poldini/Kreisler uit 1937. Bij het fragment van Michael Rabin uit 1951 – Kreislers Tambourin chinois op bedroevend mechanische wijze afgewikkeld – voelt men zijn naderende catastrofe al aankomen: hij stierf in 1972 aan een overdosis drugs. Hoogtepunten van geëngageerd spel zien we met name van beide Russen: Leonid Kogan in een stukje uit Khatchatoerians Vioolconcert uit 1959, Menuhin in twee Bachfragmenten, “Erbarme Dich” uit de Matthäus Passion (Hollywood, 1947) en de Chaconne uit Bachs 2e solo Partita (Gstaad,1972) en Oistrakh sr. Heftig transpirerend onder de TV lampen in de lange cadens uit Shostakovitch 1e Vioolconcert.
Ook anekdotes ontbreken natuurlijk niet. En commentaren, waarbij wat onaardige opmerkingen van Perlman over Szeryng opvallen; Hahn relativeert dat vervolgens. En terecht, want tot nu toe speelde bijvoorbeeld niemand het Vioolconcert van Schumann zo mooi.
Onvermijdelijk ontbreken beroemde lieden op het appèl: Bronislav Huberman, Zoltan Szekely, Adolf Busch en Georg Kulenkampff bijvoorbeeld. Dat de meeste jonkies – op onder andere Hilary Hahn en de hier vrijwel onbekende Fransman Laurent Korcia en Alexander Markov na - ook onzichtbaar en onhoorbaar blijven, is minder verwonderlijk. De documentaire is tenslotte bewust op het grote 20e eeuwse verleden gericht.
Het is niet moeilijk een lijstje van de belangrijkste ontbrekenden aan te leggen. Op dat lijstje prijken (helaas) onder meer Kremer, Accardo, Chung, Gertler, Grindenko, Mutter, Mintz, Hudecek, Mullova, Suk, Zehetmair Schneiderhan, Bell, Kennedy, Repin, Vengerof, Midori, Shaham, Hoelscher, Zimmermann en “onze eigen” Herman Krebbers, Theo Olof en Isabelle van Keulen. Om voor de vuist weg maar een stel te noemen. Maar goed, binnen een bestek van slechts 113 minuten kun je onmogelijk alles omvatten. Laten we maar blij zijn met wat er wèl is.
Het bijzondere van Monsaingeons werkwijze is dat hij zelf als componist/dirigent te werk lijkt te gaan. Ritme en harmonie zijn heel wezenlijke bestanddelen van zijn manier van werken. Geen wonder dat hij ooit een filmportret van de tennisspeler Andrei Chesnokov onder de titel Portrait d’un joueur maakte die ook alles met ritme te maken had (hij gebruikte daar de muziek van de karakterstukjes uit Tschaikovsky’s De jaargetijden op. 37b). Ook verfilmde hij de pianist Pjotr Anderszevsky in Beethovens Diabelli variaties beeld voor beeld, variatie na variatie zonder verdere effecten.
Al deze beroemdheden van vroeger aan het werk te zien en te horen, het vaak interessante commentaar te absorberen: deze documentaire is heel leerzaam en uitstekend tegen herhaling bestand. Hij is niet alleen belangrijk voor de vioolwereld, maar voor elke muziekliefhebber die snakt naar achtergronden.
DISCOGRAFIE
The art of violin. Een beeld en geluidsportret door Bruno Monsaingeon van de violisten Elman, Enescu, Ferras, Frabcescatti, Goldstein, Grumiaux, Hassid, Heifetz, Kogan, Klreisler, Menuhin, Milstein, Neveu, Oistrakh, Rabin, Stern, Szeryng, Szigerti, Thibaud en Ysaye. NVC Arts 8573-85801-2 (dvd). (uit Spraakmakende strijkers, Gopher 2002).