HUMOR IN DE MUZIEK
“De culturele ernst (hoge eerbied voor het boek, voor alle kunsten, de frons als bewijs van begrip en zicht) heeft heel lang aangehouden. En in de klassieke muziek heerst zij nog altijd. Behalve een crematorium is er niets ernstigers en humorlozers denkbaar dan een concertzaal. Zie de gezichten, verstrakt als in een kerkdienst, de houdingen van de hoorders, de roerloosheid. Hier wordt de cultuur gevierd als iets hoogstaands. Wie lacht is verdacht” (blz. 23)
En even verderop:
“Waardoor is muziek onhumoristisch? Het absolute karakter van deze kunst moet er veel mee te maken hebben. In ernst en ernstige beleving doet ze voor het goddelijke niet onder. De muziek heeft in de loop van de vorige eeuw definitief de plaats van het geloof ingenomen, zoals George Steiner heeft geschreven. De eeuwige kunst is daar. Ik geloof dat. Het maakt de ernst alleen nog maar groter (Steiner is misschien het superieurste voorbeeld van de volslagen humorloze geleerde. Het geluk om zijn gelijk is de oorzaak van; geen enkele humorist heeft ooit gelijk gekregen, de ruimte van de tegenstrijdige mogelijkheden blijft zijn wereld).
Wie over de onvermijdelijke humorloosheid van de muziek spreekt, wordt altijd met de Kaffeekantate van Bach terechtgewezen. Wat een grap. Of daar worden pianisten opgeroepen die aan de piano de Vijfde van Beethoven naadloos in ‘Hand in hand kameraden’ laten overgaan. Ik hoor een zaal lachen en ik word met uiterst zware droefheid gevuld. Muziek is per se onhumoristisch omdat ze geen betekenis heeft, Dat heeft ze met God gemeen. Ik heb mijzelf enkele keren op een heel lichte glimlach betrapt bij het luisteren naar grootse orgelmuziek, als de muren van de kerk als eens die van Bericht dreigen te vallen. De lach is geluk om de ervaring, maar ook een uiting van grote bewondering voor de magistrale uitsloverij van de componist, zijn bijna goddelijke grootdoenerij.” (blz. 33)
Citaten uit het essaybundeltje Op weg naar het schavot van Kees Flens – zelf groot muziekliefhebber – bij gelegenheid van de Boekenweek 2007 met het thema “Humor, scherts, satire”. Hij heeft zeker een punt. Niet voor niets heet het Concertgebouw wel een Muziektempel. Klassieke muziek werd ook lang als ‘serieuze muziek’ aangeduid. Maar de situatie is niet alleen maar treurig stemmend. Er is meer en betere humor dan die tussen Lynchen en haar vader in de Café-chantant. Alleen moet men er naar zoeken en erop attent worden gemaakt.
Dat is het nadeel van muziek ten opzichte van literatuur en beeldende kunst, waarin blijken van humor in de tekst of de tekeningen met tekst (cartoons) goed duidelijk meteen expliciet worden, terwijl deze in de muziek altijd impliciet zijn en nader ontdekt moeten worden.
Kan muziek humoristisch, satirisch en dus grappig zijn anders dan wanneer bijvoorbeeld een instrumentalist slachtoffer wordt van een duidelijk hoorbare uitglijer of een verkeerde inzet? De hoorns zijn berucht in dit opzicht. De fagot daarentegen heeft vaak iets komisch, want hij kan zo mooi een scheet nabootsen. De ondeugende klarinettist die aan het eind van het tweede deel, de ‘Szene am Bach’ uit Beethovens Pastorale een extra koekoeksroep inlaste, kon rekenen op waardering bij zijn mede orkestleden, maar onbegrip bij de Kenner und LIebhaber onder het concertpubliek. Niet kenners in dat publiek namen het geheel niet waar. Helaas blijft herkenning en genieten van muzikale humor dus beperkt tot insiders.
Is er geen duidelijke semantiek nodig om een pointe te produceren? Waar een tekst en of een beeld is, ligt dat dus duidelijk. Ook waar de muziek verbale humor begeleidt of onderstreept - in lied, opera of operette - heeft de muziek een geestig, maar meestal alleen ondersteunend effect. Een mooi voorbeeld is het ‘Largo ad factotum’ uit Rossini’s opera Il barbiere di Siviglia. In zijn Le comte Ory en andere opera’s komen ook van die razendsnelle aria’s voor. Ook in het cabaret wordt vaak met humoristische muzikale middelen gewerkt.
Heeft u ooit gelachen tijdens de uitvoering van een strijkkwartet of een symfonie? Misschien wanneer er een snaar van een violist knapte of een glimlach bij een geënsceneerde uitvoering van Haydns Afscheidssymfonie wanneer de musici een voor een het podium verlaten en de laatste het licht (een kaars) uitdoet om zo de wens tot salarisverhoging kracht bij te zetten, het tweede deel uit de Kloksymfonie en de paukenslag als wekker in de Symfonie nr. 94. Subtieler al is de onnatuurlijke wisseling tussen de vier maten en driekwartsmaat en de drie maten in vierkwartsmaat in het menuet van de Symfonie nr. 66.
Dat menuet is in de symfonie sinds Beethoven vervangen door het scherzo, afgeleid van scherts, trouwens al te beginnen bij de Scherzi musicali van Monteverdi. Bedoeld zou zijn grillige, virtuoze, luimige, dartele muziek – net als bij het capriccio (met zijn bedoelde ‘geestige staccato effecten’) Maar veel te lachen valt daarbij niet. Al helemaal niet bij de zwaar stampende scherzi uit Bruckners symfonieën.
Natuurlijk zijn er grappige liederen en gelach is ook niet helemaal ongewoon in de opera, maar ook daar zijn het meer de geestige situatie of de tekst die iemand aan het lachen maken en niet de muziek zelf. Neem Wolfs drieënvijftigste en laatste lied van de Mörike Lieder ‘Abschied’. Toen ik vijftig jaar gelden luidop lachte tijdens een uitvoering van Fischer-Dieskau tijdens het Luzern Festival op het moment dat mijn vakbroeder de recensent de trap werd afgeschopt, veroorzaakte dat boze blikken van de rest van het publiek. Menig lied heeft een komische inhoud die steeds te danken is aan de tekst. Dat gaat tot Moesorgsky’s ‘Lied van de vlo’ tot ‘Verlor’ne Müh’, ‘Des Antonius von Padua Fischpredigt’ en ‘Lob des hohen Verstands’ uit Mahlers Des Knaben Wunderhorn toe.
Het valt bovendien verder niet te ontkennen dat de grappen in de liedkunst en de opera een nogal flauw gehalte hebben. Tijdens een TV serie zou er nauwelijks om worden gegniffeld. We reageren eerder met een mengeling van verrassing en opluchting, dat er mag worden gelachen in de concertzaal of het theater. Dat is overigens wel een van de basis ingrediënten van humor: de komisch absurde tegenspraak in het verwachtingspatroon.
Een hulpbron, een katalysator kan de programmamuziek zijn: muziek waaraan een buitenmuzikaal gegeven ten grondslag ligt. Een verhaal, een beeld, een situatie of – inderdaad – een komische situatie. En als die er niet is, kun je er eentje creëren. Zoals in de film Fantasia van Walt Disney uit 1940, waarin acht bekende klassieke muziekstukken in een tekenfilm werden gevisualiseerd. Met behalve Stokowski’s massale bewerking van de bekende orgeltoccata en fuga in d van Bach ook Moesorgsky’s Nacht op de kale berg. Maar de humoristische momenten zaten in de ‘Urendans’ uit Ponchielli’s La Gioconda met het ballet van nijlpaarden en olifanten en in Dukas’ L’apprenti sorcier waarin Mickey Mouse zwoegde met de emmers water van de hulpeloze tovenaarsleerling.
Iets dergelijks overkwam me in de plechtige Weense Staatsopera toen ik het daar dertig jaar geleden waagde te lachen bij een opvoering van Jiří Kyliáns ballet Symfonie in D waarin op de muziek van Haydns Kloksymfonie als komisch ballet de acht manlijke en vrouwelijke dansers een ironische, parodistische kijk op het klassieke ballet gaven. Dansers die een hoekig stijve indruk maken. te laat op het podium verschijnen, op de verkeerde voet beginnen, met het gezicht naar de verkeerde kant landen, dreigen om te vallen, door elkaar worden gehusseld. Vooral tijdens het tikken van Haydns meedogenloze klok.
Bij programmamuziek valt voor wie het verhaal kent ook veel aan humoristische effecten te beleven. Met name in de symfonische gedichten van Richard Strauss met Till Eulenspiegels lustige Streiche als hij bijvoorbeeld een lange neus trekt tegen de monniken voorop, maar ook in Don Quixote, Heldenleben, de Alpensinfonie en de Sinfonia domestica komen grappige momenten voor. Je moet alleen weten waar en waarom het gaat.
Lachen in de concertzaal is eenvoudig not done, zeker als het luidop gebeurt. Het gaat daar tenslotte om 'serieuze muziek' en dus beluisteren we Beethovens ‘Rondo a capriccioso’ Die Wut über den verlorenen Groschen en Kupkovics twintigste eeuwse Souvenir voor viool en orkest met een uitgestreken gezicht. In de zeventiende eeuw, toen de wereld nog was onderworpen aan meedogenloze plagen en ziektes en de lach vaak desondanks klonk en toen de expressiemiddelen nog veel beperkter waren dan in de romantiek, gaf Biber (1644-1704) echter ook al een paar prachtige voorbeelden van muzikale humor. Zijn Pauern Kirchfahrt eindigt met kroegjool na de kerkdienst en zijn Battalia begint met ‘Die liederliche Gesellschaft von allerley Humor’.
Mozart ontbrak het ook bepaald niet aan gevoel voor humor. De figuur Osmin in Die Entführung aus dem Serail is een en al komische figuur. Humoristisch is ook het trio van beide zangeressen met de theaterdirecteur uit Der Schauspieldirektor. Notarissen in komische opera’s van Pergolesi en Donizetti via Mozart tot Johann Strauss (Die Fledermaus waarin de minnende tenor trouwens ook een belachelijke indruk maakt) zijn ook altijd komische figuren.
Makkelijker te vatten humor blijkt uit Moesorgsky’s Schilderijententoonstelling, bijvoorbeeld met de discussie tussen ‘Goldenberg en Schmuyle’ of de ‘Dans van de kuikentjes in hun eierschalen’. Bij Saint-Saëns Carnaval des animaux wordt weer meer muzikale voorkennis verlangd om te kunnen grinniken om de deeltjes ‘schildpadden’ als zeer vertraagde can-can uit Offenbachs Orphée aux enfers, olifanten als dito van Berlioz’ ‘Danse des sylphes’ en ‘fossielen’ als spot met de eigen Danse macabre. De haperende pianisten die het niet lukt om in snel tempo toonladders te spelen, zijn vanzelf duidelijk.
Grappig met een opgelegd pseudokarakter zijn bijvoorbeeld ook de Chinese-, de Arabische- en de Spaanse dans uit het Divertimento van Tschaikovsky’s Notenkraker, maar een van de leukste chinoiserieën komt voor in Ravels L'enfant et les sortilèges als de gemaltraiteerde theepot gaat dansen. Ook de foxtrot van de bijbehorende theekopjes heeft een Chinese inslag. En dan de op hol slaande staande klok, ook erg geestig. Dat Ravels La valse is bedoeld als satire, beseffen maar weinigen.
Kodály was heel bondig met humor toen hij zijn Háry János liet beginnen met een orkestrale niesbui om aan te toen dat de rest van het verhaal beter niet aux sérieux moest worden genomen. In de rest van het werk ontbreekt het trouwens ook niet aan komische effecten (de opkomst van de Fransen als begrafenismuziek). Prokofievs Luitenant Kijé over een imaginair soort Kapitein van Köpenick is ook duidelijk humoristisch bedoeld.
Dat er zo weinig wordt gegrinnikt, ligt dus zowel aan de vaak verborgen eigenschappen van de muziek als aan de conventies van het concertleven. Strauss' Till Eulenspiegels lustige Streiche zowel als Mozarts Musikalischer Spaß (het zg. Dorfmusikanten Sextett) worden tot de ernstige muziek gerekend, terwijl zelfs de treurigste Blues en Fado's, de melancholiekste tango’s als amusementsmuziek zijn gerubriceerd.
Wat in de bioscoop en de schouwburg vaak al is ingecalculeerd, zondigt tijdens een concert blijkbaar tegen een omineus duistere waardigheid. Het vervelende is, dat de muzikale humor er meestal erg dik moet op liggen, wil de leek deze herkennen.
Bij deze Muzikale grap KV 522 van Mozart herkent iedereen de valse hoornklanken aan het slot, maar om ook te ervaren hoezeer hij het amateuristisch zondigen tegen wetmatigheden uit de muzikale grammatica op de hak neemt, moet men zelf die regels van die grammatica kennen. Het is humor die om uitleg vraagt. Er valt niets te lachen om een incompetent geschreven fuga tenzij men de wetmatigheden van de fuga kent. Mozart wilde de slechte, primitieve gewoontes van mindere componistengoden aan de kaak stellen. Bovendien is dit soort humor vaak tijdgebonden. Natuurlijk vraagt dergelijke humor kundigheid en een lichte toets. Menig luisteraar zal zich schuldig hebben gevoeld wanneer niet alle humor duidelijk was en zich hebben afgevraagd of hij geen gevoel voor humor heeft
Niemand lacht meer om het slot “Quodlibet” uit Bachs Goldbergvariaties, maar Bach wilde vermoedelijk wel dat dit gebeurde. De frase die telkens terugkeert wanneer we zijn eigen thema verwachten is een nogal vulgair kroeglied met de titel “Kool en rapen hebben me verjaagd”. We herkennen het deuntje niet als zodanig. Toch gaat de grap niet geheel verloren. De sfeerverandering ten opzichte van de eerdere variaties is duidelijk, de manier waarop Bach fraseert eindigt altijd bij de kool en de rapen in een aardige demonstratie van contrapuntische mogelijkheden.Over het eerste van Beethovens drie Rasoemovsky strijkkwartetten is bekend, dat het Schuppanzigh kwartet daarom bij de eerste uitvoering moest lachen omdat de musici dachten, dat hen een poets werd gebakken. Er moet dus iets nieuws, iets grappigs aan dat kwartet met dat kwartet aan de hand zijn geweest, waarvan we nu zelfs niet meer het flauwste vermoeden hebben.
De onheilspellende orkestinleiding aan het begin van Dohnányi’s Variaties over een kinderliedje is bedoeld om een maximaal contrast te verkrijgen met het naïeve, kinderlijke thema wanneer dat tenslotte opduikt. De pointe van de grap is overduidelijk omdat overal in Europa die melodie van Kortjakje in de een of andere vorm bekend is. De Engelstalige wereld kent het als “Baa, baa black sheep”. Ook Mozart gebruikte het met de Franse titel “Ah vous dirai-je maman” voor een reeks variaties. Met een beetje inventiviteit had Dohnányi de ballon van zijn orkestinleiding kunnen doorprikken met een eigen melodie en het was vermoedelijk de humor van die soort, die keizer Joseph II voor de geest stond toen hij met zoveel dédain sprak over Haydns “muzikale grappen.” Haydns grappen zijn vaak wispelturig, op een handige manier geestig. We kunnen ons zijn grijns voorstellen als hij frasen niet laat eindigen zoals we verwachten of wanneer ze een maat korter of langer zijn dan verwacht. Soms ook leiden ze in heel onverwachte richting. Er zijn tientallen voorbeelden, maar de finale uit het Strijkkwartet in D op. 20/4 is een leuk geval omdat er boven staat “Presto e scherzando”. Hier zet Haydn ons telkens op het verkeerde been door nooit datgene te doen wat we verwachten. Dit deel volgt trouwens op een “zigeunermenuet” waarin de syncoperingen zo tegendraads zijn dat iedereen die tracht op deze muziek te dansen waarschijnlijk zou omvallen.
Beethovens grappen zijn robuuster; zelf moet hij er gul om hebben gelachen. In de allereerste van zijn Eroica variaties (voor piano, niet uit de finale van de symfonie) is het thema geheel afwezig; alleen de baslijn is hoorbaar en alles moet hetzij heel luid, hetzij heel zacht worden gespeeld met bovendien een stel onverwachte stille maten. De humor is hier haast alarmerend, alsof Beethoven een practical joke met ons uithaalt.
Omdat van huis uit blijkbaar niet zoveel muziek bestaat, die de lachspieren in beweging brengt, is langs diverse wegen getracht toch iets vervangends te bieden.
Over onbedoelde, onvrijwillige humor van zich vergissende, fout inzettende en vals intonerende musici hadden we het al. Of probeer nog maar eens ongegeneerd naar hits uit de vijftiger jaren met hun afgetrapte clichés te luisteren Het meest krasse voorbeeld van onbedoelde humor is waarschijnlijk het opera-album van Florence Foster Jenkins, een schatrijke Amerikaanse vermeende sopraan, die regelmatig Carnegie Hall afhuurde om familie, vrienden en andere belangstellenden op haar gekrijs te onthalen.
Natuurlijk zijn er ook andere zang- en operaparodieën. Maar daar dient niet zozeer de muziek als wel het gebaar, de gemaniëreerdheid en de ijdeltuiterij als onderwerp van spot. Neem een Victoria de los Angeles en Elisabeth Schwarzkopf die zich met pianobegeleiding van Gerald More wijdden aan het Duetto buffo di due gatti. het ‘kattenduet’ van Rossini in een arrangement van Berthold uit Otello en dat echt geestig laten klinken. Anna Russell, Dame Edna en Michael Aspinall storten zich ook letterlijk vals zingend met succes op de gekwelde coloratuurkunst.
Leuke, elementaire en goed uitgekiende vormen van muzikale humor demonstreerden onder andere Portsmouth Sinfonia die Beethovens heilige Vijfde symfonie totaal vervormde en het op dezelfde manier te werk gaande Linksradicale blaasorkest. Wat beide ensembles gemeen hebben, is een enorme musiceervreugde. Daarna val je als vervolg in handen van muzikale entertainers als Danny Kaye en later Victor Borge en Hans Liberg over wie aanstonds meer.
Alfred Brendel schreef een paar essays over muzikale humor. Hij heeft waarschijnlijk gelijk door te beweren dat hij geen sprankje humor kon ontdekken bij Chopin, Liszt of Berlioz, romantici die met hun muziek afhankelijk zijn van het onverwachte en de dichterlijke verrassing. Wanneer modernere componisten geestig of vlot willen doen, baseren ze zich liever op grappige toespelingen en citaten, bij voorkeur in een absurde context, zoals Debussy die in Golliwogg’s cakewalk Wagners Tristan aanhaalt. Het vulgaire walsje voor trompet en fagot uit Stravinsky’s Petroesjka is natuurlijk best geestig, net als het walsje en de polka uit zijn Tweede suite. En dan is er zijn Circus-polka voor een jonge olifant. Ook Pulcinella zit vol humoristische en satirische fragmenten. In zijn ballet Il sombrero de tres picos gebruikt Falla geestig het noodlotthema uit Beethovens Vijfde symfonie. Bartók daarentegen nam in het ‘intermezzo interrotto’ een loopje met Shostakovitch’ Zevende of Leningrad symfonie.Maar een autonome muzikale humorist bij uitnemendheid was Eric Satie. Titels van zijn pianowerken als Aperçus désagréables, Avant-dernière pensées, Chapîtres tournés en tous sens, Choses vues à droite et à gauche, Croquis et agaceries d’un bonhomme en bois, Descriptions automatiques, Embryons desséchés, Enfantillages pittoresques. Heures séculaires et instantanées, Menuet propos enfantins, Peccadilles importunes, Pièces froides, Préludes véritables flasques (pour un chien), Sonatine bureaucratique en Vieux séquins et vieille cuirasses duiden dat wel aan. Alleen: wat er te lachen valt aan de muziek als men die titels niet kent en kan interpreteren? Dan spreekt de Stripsody die Berio voor Cathy Berberian spreekt directer aan.Bij Shostakovitch zitten de scherts, satire en ironie noodgedwongen door de Sovjet repressie meer in het verborgene. Maar barsten soms uitbundig uit de knop, zoals bijvoorbeeld in de ‘galop’, het tussenspel van de eerste akte van De neus, de satire op de bureaucratie naar Gogol. Natuurlijk zijn bij deze componist meer voorbeelden te vinden.Ook Britten was een meester van de parodie. Hij schreef in zijn Frank Bridge variaties aardige karikaturen van de Weense wals, de Italiaanse opera-aria en neoclassicistische uitingen. Een ander fraai voorbeeld van Brittens humor is te vinden in zijn opera Albert Herring met ‘The first suggestion on my list’ uit de eerste akte.
Naar een atonale komedie zoeken we vergeefs. Wel schreef Schönberg met zijn 3 Satires een boosaardige en best grappige parodie op Stravinsky. En dan is daar Charles Ives met zijn Hallowe’en waarin verschillende instrumenten gelijktijdig C, B, D, Des spelen in geen enkele toonaard. György Ligeti’s Aventures “mimt” een groep stemmen emotionele situaties met behulp van alle mogelijke vocale geluiden met uitzondering van woorden. Ook Peter Maxwell Davies mag niet worden vergeten als satiricus. Zijn opera Resurrection is een encyclopedie van de parodie op alles van gewijde gezangen tot commerciële muziek. Maar zijn humor is wat bitter. De veel voorkomende gillende foxtrots zijn vaak woedekreten. Ook Alfred Schnittke schuwde de vaak wat wrange humor niet. Speels is hij nog in het op de ‘Schetsen’ KV 416d van Mozart gebaseerde Moz-Art, sardonischer wordt hij in sommige Concerti grossi, maar in de Faust-cantate gaan de remmen los. Trouwens ook bij Shostakovitch is het vaak moeilijk om de bijtende humor te onderscheiden van verbitterde woede. Over foxtrot gesproken: wat te denken van het dansje van het Wedgwood theeservies uit Ravels L’Enfant et les sortilèges waarin veel meer blijken van subtiele humor schuilen. Dit zijn maar een paar voorbeelden uit vele. Met enig nadenken en zoeken zijn er veel meer te vinden.
Misschien het leukst waren wel de heel geschakeerde en geraffineerde concerten in Londens Royal Festival van de helaas te vroeg gestorven cartoonist Gerard Hoffnung. Zijn truc bestond daaruit, dat hij onder andere overbekend materiaal vervreemde of eenvoudig verkeerd liet uitvoeren: een Chopin Nocturne door 4 tuba's, een brok 6e Tschaikovsky op blokfluit: alle pathetiek verdwijnt als sneeuw voor de zon. Om te lachen waren ook de persiflages of Beethoven met eindeloze slotmaten van een symfonie, een ouverture voor 3 stofzuigers, vloerwrijver en schemerlamp, het Concert om een eind te maken aan alle concerten met een onverwachte potpourri van alle overbekende en het Concert voor tuinslang met trechter en orkest. De discrepantie tussen het bedoelde en het gerealiseerde overbekende materiaal roept lacherigheid op. Soms gaat het helaas wel om goedkope humor, overeenkomstig onderbroekenlol op het toneel.
Weer anders pakt Professor Peter Schickele van de Universiteit van Zuidelijk Noord Dakota in Hoople het aan. Hij wijdde zijn leven aan de research en de popularisering van het werk van P.D.Q. Bach, Hij parodieert bijvoorbeeld Elisabethaanse madrigalen met hun traditionele "Fa la la" doordat hij zich steeds verder van de eerst geïmiteerde voorbeelden verwijdert, waarbij de weinig respectvolle tekst een belangrijke rol speelt. Want My bonnie lass she smelleth heeft weinig meer van een liefdeslied. De tegenspraak tussen tekst en muziek zorgt hier voor het komische effect; het gaat om een variant op de travestie.
Ook deze vorm van muzikale humor beheerst Hoffnung meesterlijk, bijvoorbeeld wanneer hij in zijn Metamorphosis on a Bed-Time Theme (Allegro commerciale in Modo televisione) een reclamekreet voor een Ovomaltine-achtige drank - Sleep sweeter Born-vita - achtereenvolgens in de muzikale stijl van Bach, Mozart, Verdi, Schönberg en Stravinsky bewerkt. Dit overigens technisch uitstekend gerealiseerde stuk parodieert tegelijk de genoemde componisten en de TV reclame, die helaas sindsdien deze parodie royaal heeft ingehaald.
Hoffnungs humor is sophisticated Engels. Duidelijk platter, maar ook Amerikaanser zijn de muziekgrappen van Spike Jones. Ook hij zwelgt in getrivialiseerde vormen en bijna dadaïstische klankexperimenten. Kennelijk leerde hij het vak bij een muzikale circusclown en gebruikt dienovereenkomstig autoclaxons, pistolen, politiefluitjes, flessen en boksring gongs.
Een techniek, die onder andere ook Viktor Borge en Hans Liberg - twee van de laatste en intelligentste muziekclowns - bezigt, is de overgang van een bekend stuk in een ander met behulp van een toonaard welke beide gemeen hebben. Het humoristische is hier blijkbaar, dat eerst ons verwachtingspatroon wordt verstoord omdat het begonnen werk niet logisch doorgaat en dat vervolgens herkenning optreedt: dit heel andere stuk staat in dezelfde toonsoort.
Van dit effect hebben ook de King's Singers gebruik gemaakt in hun briljante versie van de Beatles Song Ob-la-di ob-la-da. In hun interpretatie van Ellingtons It don't mean a thing klinken Chopin, Elgar en Tschaikovsky, maar ook de Sgt. Pepper van de Beatles en de Riff uit Sunshine of your love van de legendarische Cream door.
Zou het een teken aan de wand zijn, dat bijna al deze blijken van muzikale humor op lp verschenen en waarschijnlijk niet op cd zijn verdoekt? En dat er niets wezenlijks aan is toegevoegd? Anders gezegd: bestaat er nog muzikale humor? Gerede twijfel lijkt gerechtvaardigd.
DISCOGRAFIE(De lp's zijn vermoedelijk alleen nog antiquarisch te bemachtigen.....)
Bach: Goldbergvariaties. Andrei Gavrilov. DG 463.019-2.
Bach: Cantate nr. 211 Koffiecantate. Emma Kirkby en George Thomas met de Academy of ancient music o.l.v. Christopher Hogwood. Oiseau Lyre 417.621-2.
Bartók: Concert voor orkest. Londens symfonie orkest o.l.v. Georg Solti. Decca 467.686-2.
Beethoven: Symfonie nr. 6 Pastorale. Berlijns filharmonisch orkest o.l.v. Claudio Abbado. DG 471.489-2.
Beethoven: Eroica variaties. Alfred Brendel. Philips 412.227-2.Beethoven: Die Wut über den verlorenen Groschen. Jevgeny Kissin. RCA 09026-68911-2. Biber: Battalia; Pauern Kirchfahrt. Concentus musicus Wenen o.l.v. Nikolaus Harnoncourt. Warner 2564-61031-2.Britten: Frank Bridge variaties. Pools kamerorkest o.l.v. Jerzy Maksymiuk. MDG 321.0180-2.Britten: Albert Herring. Solisten en ensemble van Covent Garden o.l.v. Benjamin Britten. Decca 475.6020.Debussy: Golliwoggs cakewalk. Arturo Benedetti Michelangeli. DG 449.438-2.
Dohnanyi: Variaties over een kinderliedje. Howard Shelley met het BBC filharmonisch orkest o.l.v. Mathias Bamert. Chandos CHAN 9733.
Dukas: De tovenaarsleerling. Ulster orkest o.l.v. Yan-Pascal Tortelier. Chandos CHAN 8852.
Falla: De driekanten steek. Philharmonia orkest o.l.v. Yan-Pascal Tortelier. Chandos CHAN 8904.
Haydn: Symfonie nr. 45 Afscheid. Cappella Istropolitana o.l.v. Barry Wordsworth. Naxos 8.550382.
Haydn: Symfonie nr. 66. Esterházy sinfonia o.l.v. Béla Drahos. Naxos 8.554406.
Haydn: Symfonie nr. 94 Paukenslag. Concertgebouworkest o.l.v. Nikolaus Harnoncourt. Warner 2564-60337-2.
Haydn: Symfonie nr. 101 Klok. Concertgebouworkest o.l.v. Nikolaus Harnoncourt. Warner 2564-61175-2.
Haydn: Strijkkwartet nr. 34 in D op. 20/4. Quatuor mosaïques. Astrée E 8786. Ives: Hallowe’en. New York filharmonisch orkest o.l.v. Leonard Bernstein. DG 429.220-2.Kodály: Háry Jánossuite. Cleveland orkest o.l.v. George Szell. Sony 48162.Kupkovic: Souvenir. Gidon Kremer met Kremerata Baltica. Nonesuch 7559-79657-2.Ligeti: Aventures. Phyllis Bryn-Julson met het het Philharmonia orkest o.l.v. Esa-Pekka Salonen. Sony 62311.Mahler: Des Knaben Wunderhorn. Elisabeth Schwarzkopf en Dietrich Fischer-Dieskau met het Londens symfonie orkest o.l.v. George Szell. EMI 567.236-2.Maxwell Davies: Resurrection. Schots kamerorkest o.l.v. Peter Maxwell Davies. Collins 7034-2.Moesorgsky: Nacht op de kale berg; Schilderijententoonstelling. Weens filharmonisch orkest o.l.v. Valery Gergiev. Philips 468.526.2.Monteverdi: 3 Scherzi musicali. Lautten Compagney. Capriccio 10.470.Mozart: Muzikale grap. Boskovsky ensemble o.l.v. Willi Boskovsky. Decca 430.259-2.Mozart: Die Entführung aus dem Serail. Solisten en koor met het Dresdens Staatsorkest o.l.v. Karl Böhm. DG 429.868-2.Mozart : Der Schauspieldirektor. Solisten met het Londens symfonie orkest o.l.v. Colin Davis. Philipos 422.536-2. Prokofiev: Lt. Kijésuite. Cleveland orkest o.l.v. George Szell. Sony 48162. Ravel: La valse. Montréal symfonie orkest o.l.v. Charles Dutoit. Decca 460.214-2. Ravel: L’Enfant et les sortilèges. Vocaal ensemble en Orkest van de Franse omroep o.l.v. Lorin Maazel. DG 449.769-2.Rossini: Kattenduet. Victoria de los Angeles, Elisabeth Schwarzkopf en Gerald Moore. EMI 567.990-2.Rossini: Il barbiere di Siviglia. Solisten met het Ensemble van het Teatro comunale di Bologna o.l.v. Giuseppe Patanè. Decca 425.520-2.Rossini: Le comte Ory. Solisten met het Ensemble van het Teatro comunale di Bologna o.l.v. Jesus López-Cobos. DG 477.5020.Saint-Saëns: Carnaval des animaux. Solistenensemble o.l.v. Michel Dalberto. Virgin 545.602-2. Satie : Pianowerken. Anne Queffélec en Cathérine Collard. Virgin 562.363-2.Schnittke: Moz-Art. Oleh Krysa en Alexander Fischer. BIS CD 697. Schnittke: Faust-cantate. Solisten en koor met het Malmö symfonie orkest o.l.v. James DePreist. BIS CD 437.Schönberg: 3 Satires. Ensemble InterContemporain o.l.v. Pierre Boulez. Sony 44571.
Shostakovitch:
Strauss: Tijl Uilenspiegel. Berlijns filharmonisch orkest o.l.v. Herbert von Karajan. DG 447.441-2.Stravinsky: Petroesjka; Pulcinella. Solisten met het Concertgebouworkest o.l.v. Riccardo Chailly. Decca 443.774-2Stravinsky: Circus polka. Martin Jones. Nimbus NI 5519/20. Tschaikovsky: Notenkrakersuite. Berlijns filharmonisch orkest o.l.v. Mstislav Rostropovitch. DG 449.726-2.Wolf: Mörike Lieder. Dietrich Fischer-Dieskau en Daniel Barenboim. DG 447.515-2.Portsmouth Sinfonia plays the Popular Classics. Transatlantic TRA 275Linksradicaal blaasorkest. Trikont US-36.Hoffnung Music Festival Concert. Columbia (GB) CX 1406 (lp).Hoffnung Interplanetary Music Festival. Columbia (GB) CX 1617 (lp).The Wurst of P.D.Q. Bach with Professor Peter Schickele. Vanguard VSD 719/20. Spike Jones and his City Slickers: That old black Magic. RCA HY 1006Victor Borge live in Hamburg. Philips 6305.369 (lp).Victor Borge: Cokedy in music. Columbia (USA) CCL 554.The King's Singers: A Capella. Aves INT 161.523.Florence Foster Jenkins: The Glory (???) of the Human Voice. RCA VIC 1496.The Anna Russell Album. Columbia (USA) MG 31.199.Michael Aspinall: Die Kunst der Koloratur. Decca 6.42300 (lp).