Fonografie Muziek

HUMOR IN DE MUZIEK, GEWILD EN ONBEDOELD

HUMOR IN DE MUZIEK: GEWILD EN ONBEDOELD 

In de rubriek Fonografie Muziek staat al een tijdlang een verhaal over Humor in  de muziek, maar dat heeft vooral betrekking op compositorische grappen en grollen, meestal in de vorm van klanknabootsing en zondigen tegen de muzikale grammatica, maar soms ook als spot op populaire collega componisten.

Daarnaast is er natuurlijk de muzikale humor bij de uitvoering van muziek. Die kan zijn bedoeld voor insider collega’s – niet zelden om ze uit hun concentratie te brengen – of om het publiek te vermaken. Dergelijke humor kan bewust bedoeld zijn, zoals de hoboïst die in het tweede deel van Beethovens Pastorale een extra kwartelslag laat horen of de klarinettist die een extra koekoeksroep toevoegt. Onbedoelde humor kan ontstaan wanneer verkeerde inzetten worden gegeven, een fagot een overluide scheet geeft of de hoorns kiksen. Maar daarbij gaat het om incidenteel kleingoed.Echt langduriger leuk wordt het pas als iemand zorgt voor ‘gecomponeerde’ humor.

Het is opvallend dat daarvan juist in de tweede helft van de jaren vijftig zoveel voorbeelden ontstonden. Het begon bijvoorbeeld met de Engelse immigrant Gerard Hoffnung, zelf ooit tubaspeler, die in de jaren 1956/8 bij Dobson een viertal boekjes op zakformaat kon uitgeven met muzikale cartoons: The maestro, The Hoffnung companion to music, The Hoffnung symphony orchestra en The Hoffnung Music festival. Dat laatste werd op een gegeven moment in de Londense Royal Festival Hall echt tot stand gebracht. Daar werd een opname van gemaakt die bij Engelse Columbia verscheen, maar die helaas nooit op cd werd heruitgegeven. Wel is er van Decca een verwant afleggertje van het Hoffnung Festival Bottle orkest o.l.v. Tom Bergman (Decca 444.921-2).

Van dat eerste Hoffnung Festival herinner ik me niet alles, maar wel de op sombere toon door de directeur van de zaal uitgesproken inleiding op ongeveer de manier: “Tot mijn leedwezen moet ik u melden …. (iedereen in de zaal verstijft tijdens een adempauze) dat het feest gewoon volgens plan zal doorgaan”.Wat daarna muzikaal volgt, is best hilarisch. Ik herinner me een door Hoffnung bewerkte Nocturne van Chopin voor vier tuba’s, een Concert voor stofzuiger, schemerlamp en orkest, een Hoornconcert van Mozart op tuinslang met trechter uitgevoerd en een “Pianoconcert om een einde te maken aan alle concerten” waarin de solist overkomt wat iedereen vreest (niet lang geleden nog Maria Joao Pires in Amsterdam die op het podium snel moest overschakelen van het voorbereide Mozartconcert naar een ander).

Hierin werd begonnen met het Eerste concert van Tchaikovsky, ineens overgeschakeld naar Grieg, daarna naar Rachmaninov II, Schumann enzovoort. Dat verliep zo naadloos dat degenen die deze werken niet kenden, moeten hebben gedacht dat het zo hoorde. Dit betekent meer in het algemeen dus dat van het publiek wel enige repertoirekennis werd verwacht om ten volle van de grappen en grollen te genieten. Ook was er een interview met een componist van de seriële richting die met een zwaar Duits accent en verkeerd woordgebruik opmerkte: 'Ve Germans, ve do it otherwise".

In dezelfde tijd trad de Deense pianist Viktor Borge op met een solistisch muzikaal spotprogramma waarin hij allerlei gebruiken en werken op de hak nam. Philips maakte daar opnamen van die evenmin ooit zijn heruitgegeven. Borge rekte echter zijn optredens met nieuwe programma’s wat te lang op, vandaar dat zijn grappen steeds gezochter, ordinairder en platter werden.

Hans Lieberg die als een late opvolger van Borge kan worden beschouwd, begon jaren geleden voortreffelijk, maar lijkt intussen ook wat uitgeput in de mogelijkheden om zijn optredens nog fris en echt vermakelijk te houden. Niettemin: leuk en knap wat hij presteerde.

Van duidelijk onbedoelde, dus ongewilde humor, die een element van muzikale tragiek bezit, was sprake bij de Amerikaanse sopraan Florence Foster Jenkins(1868-1944). Omdat ze puissant rijk was als erfgename van het imperium van een zakenman uit Pennsylvania. Ze leek een wonderkind, maar presteerde muzikaal nooit echt iets, zocht vergeefs naar een carrière die roem bracht, een man en status. Ze leefde in een droomwereld, viel op in de New Yorkse society, werd blijkbaar gefêteerd en beperkte haar zingen niet tot de galmende badkamer en zelfs niet tot bescheiden huisconcerten, maar huurde als 76-jarige Carnegie Hall af voor een optreden met beroemde opera-aria’s zoals de gevreesde aria ‘Der Hölle Rache’ uit Mozarts Zauberflöte, de juwelenaria uit Gounod’s Faust, Liadovs ‘Muzikale snuifdoos’ en de ‘Klokjesaria’ uit Lakmé van Delibes.

Een begeleidend orkest kon ze niet krijgen of wilde ze niet betalen, dus trad pianiste Cosme McMoon als pianobegeleidster op. Als dank zong ze haar liedje ‘Like a bird’. Andere medewerkers waren de sopraan Jenny Williams en de bariton Thomas Burns. RCA luisterde met microfoons mee en bracht het recital later eerst uit op een elpee uit, daarna onder de waarschijnlijk niet eens zo bedoelde ironische titel The glory of the human voice. Later herverscheen dit alles op cd als RCA GD 61175 en intussen ontfermde Naxos zich over dit programma in de serie Nostalgia.

Interessant is daarnaast ook de door Video Artists parallel hieraan uitgebrachte dvd ‘Florence Jenkins – A World of her own’ waarop haar levensloop zo goed mogelijk met al haar waandenkbeelden en mislukkingen is gedocumenteerd. Ze woonde in hotels, bestuurde muzikale en culturele verenigingen zoals haar Verdi Club. Maar of ze echt gelukkig was?Intussen is dat operarecital achteraf nog steeds rijp voor een vermelding in het Guinness Book of Records: valser, onritmischer, amateuristischer zang dan hier is zelden met zoveel pretenties geregistreerd.

Al luisterend dreigen de echte muziekliefhebber het glazuur van de tanden en de schoenveters los te springen.Is dat humoristisch? Een voorbeeld van onbewuste humor? Of is het juist diep tragisch en getuigend van een volkomen ontbrekende zelfkennis? Was er niemand in de omgeving van de ‘zangeres’ die haar tegen zichzelf in bescherming nam? Blijkbaar niet. Het publiek in de zaal kwam beslist niet om van hoogstaand bel canto te genieten, maar eerder zoals je naar een stierengevecht gaat, in de stellige zekerheid dat de stier ten slotte het onderspit delft. Speelde leedvermaak daarbij een overheersende rol? We zullen het nooit precies weten.