FILMMUZIEK MET HET ACCENT OP KORNGOLD
Saint-Saëns was waarschijnlijk de eerste beroemde componist die voor de cinéma schreef toen hij erin toestemde om de muziek voor het kostuum melodrama L’Assassinat du Duc de Guise te schrijven in 1908. Hoewel er natuurlijk wel muziek was gebruikt sinds het begin van de film was dat ook voornamelijk bedoeld om het geluid van de projector te camoufleren en om sfeer te scheppen.
Een bestelde partituur was eerder uitzondering dan regel. De norm was het gebruik van een live inzet van een pianist of een strijkje. Men speelde of improviseerde aan de hand van cues waarmee vrij schaamteloos brokken klassiek repertoire of tophits van het moment werden geplunderd.
Een grote stap voorwaarts werd in 1915 gedaan toen de zogenaamde ‘zwijgende films’ in zwang kwamen. Director D.W. Griffiths schiep toen met hulp van de componist J.C. Breil een partituur voor het filmepos over de Amerikaanse burgeroorlog, The birth of a nation. Het materiaal bestond zowel uit oorspronkelijke als uit bestaand moois dat precies op tijd ten gehore kon worden gebracht, synchroon met de handeling op het filmdoek.
Vervolgens werd die partituur gepubliceerd zodat hij overal bij vertoningen elders ten gehore kon worden gebracht. De eerste muziekstukken die in Hollywood ontstonden waren vaak grof lapwerk. In Europa ging men omzichtiger met de filmmuziek te werk en schuwde men het experiment niet. Avant-garde figuren van destijds, zoal Erik Satie togen met veel fantasie aan de slag. Zijn moderne, geestige muiziek vormde bijvoorbeeld een volmaakte aanvulling op René Clair’s surrealistische korte film Entr’acte (1924). Ook Shostakovitch liet zich niet onbetuigd. Naast tal van andere filmmuziekpartituren schreef hij krachtige muziek bij Nieuw Babylon (1929) over de Parijse Commune. Hier gaan bijtende satire en diepere gevoelens hand in hand (Polyansky, Chandos CHAN 9600). Maar er is heel wat meer filmmuziek van hem, zoals Chailly aantoonde met het Concertgebouworkest (Decca 460.792-2).
Met de komst van de geluidsfilm in 1929 beseften de producenten in Hollywood dat ze voortaan nieuwe, eigen filmmuziek konden bestellen. De studio’s wedden daartoe uitgebreid en veel muzikaal talent uit Europa werd geëngageerd. Als gevolg van het Nazioptreden in de Duitstalige wereld vestigden zich vooral veel Duitsers en Oostenrijkers rond de vleespotten van Hollywood. Zij hadden een grote, eigenlijk beslissende invloed op dat genre en op de ‘sound’ van de Amerikaanse film. In de jaren 1930 en 1940 waren het componisten als Erich Korngold, Max Steiner, Franz Waxman, Miklós Rózsa en Dimitri Tiomkin die letterlijk de toon aangaven.
Al deze componisten werkten in een betrekkelijk smalle, essentieel romantische stijl die door Rózsa werd omschreven als ‘Broadway cum Rachmaninov’. Hij werd vooral bekend dankzij zijn muziek bij Ben Hur en Quo vadis (Rózsa, Dutton CDLK 4332). De muziek van Max Steiner is terug te vinden in films als The adventures of Don Juan, Dodge Cityen They died with their boots on (Gerhardt, RCA GD 80912). Verder natuurlijk met Casablanca (Steiner, EMI 823-502-2) en Gone with the wind (Alwyn, Decca DECTV 019), maar natuurlijk ook met tal van andere rolprenten waarvan de muziek is uitgebracht op RCA (GD 80136, 80183, 80422).
Franz Waxmann is de grote man achter onder meer The bride of Frankenstein (Alwyn, Silva Screen FILMCD 726), Rebecca (Adriano, Marco Polo 8223399), The spirit of St. Louis (Waxman Varese Sarabande VSD 5212) en Taras Bulba (Bateman, Silva Screen FILMXCD 187). Maar daarnaast bestaan heel wat andere opnamen van zijn verdere filmmuzieken, net als bij Rózsa.
Tiomkin was natuurlijk vooral de man achter The guns of Navarone, The Alamo, Dial M for murder (fragmentarisch verschenen op Silver Screen FILMCD 136, 320) en Friendly persuasion (Tiomkin, Varese Sarabande VSD 5828).
Veelbetekenend genoeg weerstonden de belangrijkste figuren uit het Europese modernisme Schönberg en Stravinsky (die beiden in Hollywood leefden) en Bartók de roep van de snelle dollar, terwijl de bittere Hanns Eisler slechts moeizaam overleefde totdat hij door een communist werd ontdekt. In de jaren 1930 werkte hij samen met linkse documentairemakers en verwerkte achteraf die muziek in orkestsuites. Het gaat daarbij om stukken als Niemandsland, een anti oorlogsfilm van Victor Trivas, Kuhle Wampe, een film van Brecht over een vakantiekamp voor arbeiders en Die Jugend hat das Wort van Joris Ivens die in de Oeral handelt (Gruber, RCA 74321-56882-2). Op zijn naam staan onder meer Hangmen also die (1942), None but the lonely heart (1944). Hij werkte samen met Alain Resnais in Nuit de brouillard (1955). Bij hem is duidelijk sprake van objectieve Gebrauchsmusik, die door componisten als Hindemith en Weill was ingevoerd als alternatief voor het zwelgen in een subjectief emotioneel expressionisme.
In de V.S. was de componist de onderdaan van de studio en slechts weinig componisten in Hollywood kenden het soort nauwe samenwerkingsverband dat Prokofiev had met Serge Eisenstein. Het resulteerde in meesterwerken als Alexander Nevsky (Abbado, DG 447.429-2) en Iwan de Verschrikkelijke (Gergiev, Philips 475.778-2) en andere filmcomposities als de muziek bij Ivan Grosny en Luitenant Kijé (ook Abbado, DG).
Alleen iemand als Bernard Hermann lukte het om zich autonoom op te stellen in Hollywood. Zijn gevoel voor drama en tempo was dusdanig dat Alfred Hitchcock hem consulteerde voordat hij met de filmopnamen begon. Herrmanns partituren voor Hitchcock, met name de hypnotiserende slaapwandelscène uit Vertigo (Mathieson, Varese Sarabande VSD 5759) en de scherpe nervositeit uit Psycho (McNeely, Varese Sarabande VSD 5765) vormen de belangrijkste en beste elementen uit zijn werk. Maar denk ook aan Citizen Cane (Gerhardt, RCA GD 80707), Garden of evil (Stromberg, Marco Polo 8223841), Jane Eyre (Herrmann, Twen 07822-11006-2), North by Northwest (Bateman, Silver Screen FILMXCD 320).
Herrmann bezat een krachtige muzikale identiteit en was niet benauwd om zich te ontworstelen aan de quasi romantische dwangbuis. Hij hanteerde vaak eenvoudige motieven die zo vaak en zo nadrukkelijk werden herhaald dat ze je niet zo gauw meer loslieten.
In de jaren 1950 werd geleidelijk meer vrijheid gelaten aan de componisten die filmmuziek schreven. Zo kwam nu ook de jazz naar voren. Bijvoorbeeld in Elmer Bernsteins bijdrage aan The man with a golden arm, The great escape, The magnifient seven en To kill a mockingbird, alle slechts fragmentarisch voorhanden (Varese Sarabande VSD 5244, 5531, 5754) en Duke Ellingtons inbreng bij Anatomy of a murder (1959). In het schoolklas drama The blackboard jungle (1955) figureerde zelfs rock’n'roll.
In Frankrijk daarentegen gebruikte Alan Melville pianomuziek van Bach als achtergrond voor zijn Les enfants terribles, een besluit dat op zijn beurt invloed had op filmmensen als Truffaut en Rivette, maar ook op de Amerikaan Stanley Kubrick die in zijn beroemde epos 2001 – A space Odyssey voor grote contrasten zorgde door gebruik te maken van muziek van Richard en Johann Strauss, Ligeti en Berio. In 1940 had Walt Disney hem dat met hulp van dirigent Leopold Stokowski al voorgedaan in Fantasia).Ondanks de grote verscheidenheid aan muziek die we tegenwoordig in de bioscoop horen, zijn het nog steeds de echte componisten die het geluidsbeeld bepalen. Hun taak is in de afgelopen zeventig jaar niet zoveel veranderd. Ze moeten vooral de emotionele hoogtepunten met hun muziek ondersteunen. Iemand die daar de afgelopen tijd goed in slaagde, is bijvoorbeeld John Williams met zijn muziek bij Jaws (Williams, Sony SK 62788), de serie Star wars (Williams, Sony 51333, 61816, RCA 09026-68774-2) en Schindler’s list (Sony 51333). Hij bracht veel meer bekende filmpartituren uit. Denk aan Black Sunday (Motzing, Silver Screen FILMCD 147), Close encounters of the third kind (Williams, Arts 07822-19004-2), E.T. (Chertock, Telarc CD 80357), de Harry Potter’s (Rainer, Virgin VTDCD 437, 642), Iniana Jones and the last crusade (Williams,WEA 925883-2), Jurassic park (Kunzel, Telarc CD 80342), Saving private Ryan (Williams, Sony 51333) en Superman (Williams, Sony 51333).Hij zegt zelf niet alleen in het krijt te staan bij zijn belangrijkste voorgangers uit Hollywood, Korngold en Steiner, maar evenzeer bij romantische componisten uit een verder verleden als Tchaikovsky en zelfs Elgar.
Erich Wolfgang Korngold, wiens vijftigste sterfdag eind 2007 wordt herdacht, verdient tot besluit uitgebreider aandacht. Hij vestigde zich in 1934 als door het Naziregime verdreven Oostenijkse componist in Hollywood waar hij zich vrij exclusief toelegde op het schrijven van filmmuziek. Hij kwam tot een gemiddelde productie van één filmmuziek per jaar en beschouwde dat wek als het schrijven van een ‘opera zonder woorden’ met een lengte van rond de honderd minuten.
In zijn filmmuziek hanteerde Korngold een stijl waarmee hij al was vertrouwd uit zijn opera’s Violantha (1916) Die tote Stadt (1920), Das Wunder der Heliane (1927) en Die Kathrin (1939). Ietwat bescheiden waren de eerste twee pogingen nog pastiches, gebaseerd op werk van respectievelijk Bach en Mendelssohn, maar al gauw vond hij met een van nature warmbloedig romantisch idioom een eigen stijl. In tenminste vier van de eerste avonturenfilms speelde Errol Flynn de hoofdrol.
In aanmerking nemend hoe snel en onder hoeveel druk Korngold meestal voor Warner Bros moest werken is het verrassend hoe hoog het kwaliteitsgehalte is. Deels orkestreerde hij zelf, waarmee hij zich onder het corps hulpkrachten in Hollywood niet populair maakte, deels liet hij dat deel van zijn opdracht over een bekwame vakkrachten als Hugo Friedhofer en Milan Roder.
Hoe groot de kwaliteit van deze muziek is, blijkt uit het feit dat deze ook los van de film zeer onderhoudend en genietbaar is. Dat is een zegen, want vrijwel geen sterveling kent die films uit de tweede helft jaren dertig en eerste helft jaren veertig vorige eeuw nog.
Later, weer terug in Europa, hergebruikte Korngold niet zelden thema’s uit zijn filmmuzieken in ‘onprogrammatische, dus ‘absolute muziek’ als zijn vioolconcert (zie de Vergelijkende discografie die aan dat werk is gewijd).
In chronologische volgorde schreef hij:
1934: The great waltz; A midsummer night’s dream
1935: Captain Blood
1936: Anthony Adverse
1937. The prince and the pauper; Another dawn
1938. The adventures of Robin Hood
1939. Juarez; The private lives of Elizabeth and Essex
1940. The sea hawk
1941. The sea wolf
1942. The constant nymph; King’s row
1943. Devotion
1944. Between two worlds
1945. Of human bondage 1
1946. Escape me never
In de Discografie wordt een aantal aan zijn filmmuziek gewijde opnamen genoemd. Daarnaast werden ook sommige losse deeltjes vaak populair. Voorbeelden: ‘Robin and Marian’ uit The adventures of Robin Hood (Itzhak Perlman, Sony SK 60773), de titelmuziek uit Captain Blood (Kunzel, Telarc CD80168), ‘Dogberry and verges’ uit Much ado about nothing (Shaham, DG 439.886-2) en ‘Reunion’ uit The sea hawk (De Preist, Delos DE 3234).
Discografie
Captain Blood; Elizabeth and Essex; The prince and the pauper; The sea hawk. Londens symfonie orkest o.l.v. André Previn. DG 472.347-2.
King’s row. Nationaal filharmonisch orkest o.l.v. Charles Gerhardt. Varese Sarabande VCD 47203.
A Midsummer night’s dream. Solisten met het Berlijns omroepkoor en het Duits symfonie orkest Berlijn o.l.v. Gerd Albrecht. CPO 988.449-2.
Much ado about nothing. Filharmonisch orkest van de NDR o.l.v. Werner Andreas Albrecht. CPO 999.150-2.
The sea hawk. Alexander Zagorinsky met het Moskou’s symfonie orkest en –koor o.l.v. William T. Stromberg. Naxos 8570110/1 (2 cd’s).
The sea wolf. BBC filharmonisch orkest o.l.v. Ramon Gamba. Chandos CHAN10336.
Fragmenten uit Between two worlds; The constant nymph; Escape me never; Nationaal filharmonisch orkest o.l.v. Charles Gerhardt. Varese Sarabande VSD 5207.
Anthony Adverse. Radio symfonie orkest Berlijn o.l.v. P.J. Scott. Varese Sarabande VSD 5285.
The adventures of Robin Hood; Devotion. Moskou’s symfonie orkest o.l.v. William T. Stromberg. Marco Polo 822568.
Fragmenten uit Another dawn; Juarez; Of human bondage; The prince and the pauper ; The private lives of Elizabeth and Essex; The sea wolf Nationaal filharmonisch orkest o.l.v. Charles Gerhardt. RCA GD 80183/5.